Elma van Haren
Reizen
De mooiste man, die ik ooit zag, stapte uit in Overveen.
Ik was op weg naar Zandvoort. Het was een grote man, gekleed
in een strakke broek. Hij had een enorme neus.
Gehypnotiseerd als ik was, had ik hem kunnen volgen, zwijgzaam,
bleek. Niet dat ik denk, dat hij me binnen zou laten.
Nooit weet ik of ik dwaasheid moet betreuren of gezond verstand.
Daarna ben ik vele mooie mannen gepasseerd, hier op straat,
in café's, in de tram, maar geen een
is in mijn herinnering gebleven.
Een andere mooie man zag ik op een verre reis in de woestijn.
Hij liep van me af. Ik zag zijn stevig lichaam, haar strak in
een staart. Een bruine man, bijna naakt.
Toen hij opzij keek, zag ik even haast lichtgevende blauwe ogen
in een tamelijk verfrommeld gezicht.
Wat is het toch lastig, gebonden te zijn aan een verleden,
aan de traagheid van overweging,
die net altijd een paar seconden langer duurt,
- groter is - dan de te overbruggen afstand.
Daarna ben ik vele mooie mannen gepasseerd, hier op straat,
in café's, in de tram, maar geen een
is in mijn herinnering gebleven.
De derde mooie man, gestoken in zwart pak en bijna helemaal grijs,
zag ik vandaag in de dagmarkt.
Het lukte me niet, blikken te moeten wisselen tussen
de James Grieves en de gepelde tomaten, de twee wagentjes
schaamteloos naast elkaar.
Wat op reis een droom blijft, blijft
Het is als met de toevallig gevonden vakantiefoto
van een wijd leeg landschap en je niet meer weet,
waar, met wie, wanneer...
| |
De ontmoeting
In de krant las ik een pas waargenomen gebeurtenis.
dat er niet meer op hen gejaagd wordt,
vertonen zich openlijk aan de wetenschappers,
Wanneer een jong pas geboren is, komen er twee of drie
volwassen potvissen, die het inspecteren en daarna
tussen hun mollige lijven innemen en het vrolijk
als welkom in hun midden.
stel ik me voor, hebben de slechte
tijden jou tussen hen ingenomen en plagend met je gespeeld,
als een warm welkom in een ander leven,
Jij riep: Iedereen en alles haakt af,
En daarbovenop citeerde ik ten overvloede Weldon Kees:
‘Screaming that all the world is mad, that clues
Lead nowhere, or to walls so high their tops cannot be seen;
Screaming all day of war, screaming that nothing can be solved.’
Je gezicht eindelijk in rust.
Er is iets anders doorgebroken, iets lichters,
stijgend in eigen verbazing,
nog wat onwennig en verlegen,
maar de tijd zal er vriendelijk aan sleutelen!
De levende nu en de toekomstige dode
komen elkaar stap voor stap nader.
Het is duidelijk te zien.
De kern ligt bloot gewoeld,
|
|