Marmont, Jourdan, Serrurier, Kellermann, Mortier, Victor Perrin, Eugene de Beauharnais, Oudinot, Masséna.
moeder: Augereau ...
vader: Stil! Austerlitz. Jena. Eylau. Friedland. Tilsitt op het toppunt van zijn roem. Ik ben er bij geweest. Ik weet er alles van. Alles. Kanonnen links. Kanonnen rechts. Alles goed verzorgd. Het koper gepoetst. Het tuig in het vet. Blinkende hoeven. Achter en voor.
Er was een vent. Een kerel die ik niet kon uitstaan. Je moest voor hem oppassen. Ik ging hem altijd uit de weg. Het was een verrader. Ik sloeg hem neer. Met een slag van mijn degen knapte zijn schedel uit elkaar.
De keizer kwam langs. Inspecteerde de troep. Hij was grauw in zijn gezicht onze keizer. Wij stonden stram. Hij was zo moe. Ik stond vooraan. (Hoest).
moeder: Wees even rustig. We zijn nog niet zover.
vader: Hij stapt van zijn paard. Omhelst mij. Voor mijn dapperheid. (Huilt hij?)
moeder: Toe nou vader.
vader: Op een keer. Het vroor wel duizend graden, pakten we dicht op elkaar. Ergens in een Russische hut. Wat een kou. Dicht bij elkaar. Elke adem was er een. Zo hielden we ons warm. We werden stijf maar ademden door.
Je moet er voor zorgen dat je hoofd warm blijft.
(Stilte)
Wat sta je daar te koekeloeren. Haal de spullen.
moeder: Je hebt de vogels vergeten.
vader: (Neemt in gedachten broodmandje en gaat op het plat.)
moeder: (Gaat de gang op en komt weldra terug met een aantal dozen. Ze zet ze op tafel. Ze maakt ze open en kijkt wat er inzit. Dan rangschikt ze alles op volgorde naar inhoud. Zij kijkt weer in een doos. Rommelt er in. Kijkt in een andere. Loopt naar de gang. Zoekt verder.)
vader: (opgewekt.) Ze staan klaar?
moeder: (onzeker.) Ja.
vader: In volgorde? (Schraapt zijn keel.)
moeder: Ja.
vader: (wrijft in zijn handen.) Mooi zo. Mooi zo. (Loopt om de tafel heen.) Mooi zo.
moeder: Kleed je maar uit.
vader: (trekt colbert uit. Maakt zijn strik los. Langzaam gaat het uitkleden. Het heeft iets plechtigs. Moeder helpt hem. Ze knielt bij hem neer om hem met zijn schoenen en zijn broek te helpen. Vader doet niet veel. Hij staat daar maar en laat zich uitkleden. Totdat hij in zijn jaegerondergoed staat; hemd met lange mouwen en lange onderbroek.
Dan maakt Moeder de eerste doos open. Haalt er een wit zijdenhemd uit en lange zwarte sokken met ouderwetse sokophouders.
Ze kleedt hem aan. Helpt hem met de vele knoopjes van het hemd. Uit een andere doos komt een witte broek à la Napoleon. Ze geeft hem zwarte lakschoenen.)
vader: Waarom geef je me schoenen? Waar zijn de laarzen?
moeder: Je gaat toch in wandelcostuum?
vader: Met deze kou?
moeder: We zijn toch binnen.
vader: (kucht.) Je weet wel dat ik alles kan zijn. Binnen en buiten. Maar ik wil naar buiten. Ook al blijf ik binnen. Op het slagveld. Bij mijn mannen. Geef me mijn laarzen, mijn degen, mijn kijker, mijn stafkaarten en mijn groene jas van de jagers. En mijn steek. Ik wist het meteen toen ik vanmorgen naar buiten keek. Deze zaterdag is de zaterdag van Moskou.
Een maand geleden ja, toen was het nog behoorlijk weer, toen heb ik inderdaad gewandeld.
moeder: En de maand daarvoor was je in Austerlitz en ben je helemaal overstuur geraakt. Je wist niet eens meer waar je was.
vader: En toen heb je de dokter laten komen en die zei dat ik in het gesticht mocht. Hij zei dat ik daar de ruimte had. Ik heb het woord voor woord gehoord. Hij treft daar mensen van zijn eigen soort.
Die dokter had gelijk. Daar tref je alles aan. In het gesticht heb je het zó!
moeder: Je moet je niet zo druk maken. Je maakt je altijd veel te druk op het slagveld.
vader: Waarom laat je me niet naar het gesticht gaan?
moeder: Toe nou vader.
vader: Mijn laarzen, mijn degen, mijn veldkijker en de stafkaarten, mijn steek en groene jas van de jagers.
Kom op. (Klapt in zijn handen.)
moeder: (geeft hem zijn spullen, behalve de steek.) Je haar. Je moet je haar nog doen. (Vader gaat voor de spiegel zitten en moeder kapt hem de bekende Napoleoncoiffure.)