Broch bij de Brody's in München
homoseksueel blijkt te zijn (geworden?), krijgen we over hem niet te horen, totdat Esch hem op zijn kasteel ontmoet, in een droomachtige scène die opnieuw stijf staat van offer en religieuze geladenheid. Is dat dan Brochs antwoord op het ‘verval der waarden’? Een nogal traditioneel en voor velen achterhaald, of liever onhaalbaar antwoord. Zeker is dat Broch een groot heimwee had naar de geborgenheid van het religieuze wereldbeeld, een heimwee dat tevens de grote adem bepaalt waarmee
Esch en de anarchie eindigt.
Esch liet mij in verwarring achter en ik was nieuwsgierig wat de schrijver en anderen over Die Schlafwandler te zeggen hadden. In zijn Rororo-monografie over Broch citeert Manfred Durzak de reactie van Fischer Verlag op de zending, eind 1929 al, van de eerste versies van Pasenow, Esch en de zogenaamde Ur-Huguenau: ‘Ik ben vandaag in de gelegenheid mijn standpunt te bepalen tegenover uw boek Die Schlafwandler... Het eerste deel van de roman maakte op ons een zeldzaam sterke indruk... Maar de wirwar van figuren en gedachten in het tweede en derde deel, de nieuw ingevoerde personen die niet in tastbare relatie staan met het eerste deel, maken de lezer steeds onzekerder, totdat hij zich ten slotte stuurloos afvraagt waarin hij het verband tussen de afzonderlijke delen eigenlijk moet zoeken... Ik moet u bekennen dat ik ondanks kennis van uw exposé de zin van de twee laatste delen niet heb kunnen vatten... Desondanks willen wij niet nalaten u aan te sporen het eerste deel van uw roman logisch voort te zetten.’ (27-3-'30)
Hier blijkt dus al, nog voordat de nu bekende, definitieve versies het licht zagen, een zelfde bewondering en bevreemding als ik ruim 50 jaar later ervaar. Broch vindt kort na de afwijzing door Fischer onderdak bij Rhein-Verlag, waar Dr. Brody, die in 1929 de Duitse vertaling van Joyce's Ulysses had gepubliceerd, zich blijvend voor Broch zou inzetten. Joyce maakte een grote indruk op Broch en hij zou na voltooiing van zijn trilogie een essay over hem schrijven, James Joyce und die Gegenwart. Mede onder diens invloed herschreef hij zijn romans aanzienlijk, maar ook is hij zich scherp bewust van het verschil tussen hen beiden: ‘Wat ik nastreef en waar in Die Schlafwandler pas een begin mee is gemaakt, is toch iets dat niet in de richting van Joyce ligt (iets dat me in mijn schrik om Joyce ontschoten was), namelijk de “kennistheoretische roman” in plaats van de psychologische, dat wil zeggen de roman waarin achter de psychologische motivatie wordt teruggegrepen op kennistheoretische grondhoudingen en op de eigenlijke logica en plausibiliteit van de waarde, precies zoals het de taak van de filosofie is geweest zich van het psychologisme te bevrijden.’ (juli 1930)
Dat ‘begin’ maakt Broch dan bij het omwerken van de cyclus. Pasenow laat hij grotendeels ongewijzigd, hij heeft er kennelijk vrede mee dat dit een ‘mooie’, volgens de kritiek na verschijnen zelfs Fontane-achtige roman is. Hij zegt erover: ‘Het is een alleronschuldigst verhaal met gelijkmatig tempo en bijna ongebroken naturalistische strekking.’ Je vraagt je haast af of hij het boek zelf wel serieus neemt. Maar na het corrigeren van de drukproeven schrijft hij: ‘Ik ben nu volstrekt tevreden over Pasenow, het is een heel goed boek geworden.’ (4-11-'30)
Esch daarentegen wordt grondig omgewerkt: ‘Wat ik met Esch wilde - de als het ware kennistheoretische gronden laten zien die, vanuit de bodem van het irrationele opschietend, tot de oer-ideeën van al het religieuze, van offer en zelfopoffering leiden om opnieuw de staat van onschuld in de wereld te bereiken - deze godsdienstfilosofische grondtendens leek me in de tot nu toe bestaande versies te weinig benadrukt... De doorsneelezer zal vragen hoe zo'n eenvoudig man als Esch zulke verschillende houdingen kan aannemen... Nu kon ik om dergelijke houdingen aanschouwelijk te maken alleen een heel eenvoudig mens kiezen... omdat de religieuze oerdriften en irrationele strevingen geen intellectualisering van hun ontstaan en verwerkelijking verdragen.’
Men hoort mij niet zeggen dat dit niet door-en-door Duits is... Alleen, wie de roman leest zal grote moeite hebben deze woorden direct op het boek van toepassing te achten. Enerzijds is dat een geluk, want de roman is toch nog veel meer roman dan deze bovenbouw doet vermoeden, anderzijds getuigen zowel de roman als deze grote woorden van een fundamentele ongrijpbaarheid die de lezer inderdaad ‘stuurloos’ maakt. Want Broch slaagt er nu eenmaal niet in om zijn bedoelingen op ‘de doorsneelezer’ over te brengen. Hij wil weliswaar de intellectualisering van de hoofdpersoon vermijden, maar het gevolg is niettemin een bedacht creatuur dat geen geloofwaardige contouren krijgt.
Veel beter geslaagd is weer het derde deel, Huguenau of de zakelijkheid, dat zoals gezegd ten opzichte van de Ur-Huguenau een grondige verandering, om niet te zeggen metamorfose heeft ondergaan. Oorspronkelijk was Huguenau slechts de korte epiloog bij Pasenow en Esch die gedrieën als één boek zouden verschijnen. De Huguenau-figuur werd zelfs geconcipieerd als de oplossing van het conflict dat in de voorgaande boeken werd getoond, als drager van de utopische hoop: ‘Zijn weg voert daarheen waar de mogelijkheid van de religieuze zin van het leven kan liggen, namelijk in de platonische afwending van het reële.’ Dit ligt dus zo ver als mogelijk af van de ‘definitieve’, opportunistische Huguenau zoals hij in het begin van dit artikel werd geschilderd.
Inmiddels ook beïnvloed door ‘de nieuwe Dos Passos, geen Joyce, maar virtuoos’, geeft Broch een dwarsdoorsnede van het jaar 1918, aan het einde van de oorlog. Voor het eerst doet hij een gooi naar de ‘architectonische veelstemmigheid van de