blonde krullen overal over het kussen. Trillend, heel voorzichtig lichtte hij het dek. O god o god wat krijg ik een droge bek en wat doet het pijn daaronder. Ik moet haar wakker maken. Ik durf het niet. Ik ga. Hij raakte haar voet, streek langs haar kuit, bibberend over haar dij. Ze wordt niet wakker verdomme. Hij duwde tegen de dij die boven lag. Ze viel open. O de verschrikkelijke schaamhaartjes in haar lies, tussen de holte van haar dijbeenspieren en de rand van haar slipje. Lisa werd nog steeds niet wakker toen hij razendsnel op zijn hartslag, bloedvoorzichtig het broekje afstroopte, zijn pijamabroek liet zakken, op haar ging liggen, in haar ging, een klamme droogte die pijn deed, en heel langzaam, bloedvoorzichtig, steeds sneller en blind. Tot ze eindelijk wel wakker schokte. Verstijfde, schreeuwde, Martin uit haar schoot en ejaculeerde.
Dit was de Turks fruit-scène, hij wist het wel. Maar niets werd er beter door. Hij kokhalst van de witte vlekken op zijn trui. Op slappe benen naar de wastafel. O god wat heb ik gedaan.
Lisa waste en waste zich. Je bent gek, jij bent ziek, krankzinnig klootzak. Gek gek.
Hij zat op het bed te piepen. Zeg het asjeblieft niet tegen Tonnie.
Wat nee godverdomme. Jij zal het niet zeggen nee laffe klootzak. O god.
Ben jij daar nu mee bezig.
Daar was hij nu mee bezig. Of Tonnie het te weten zou komen. Terwijl zij. Ik schaam mij ik schaam mij zo.
Ik moet naar het huis nu. Nu. Martin ging de duinen door, langs de vakantiehuizen, vol van één. Eén lichaam van schaamte.
Tot hij het zware geronk vanachter de duinen hoorde. De tanks! Hij aarzelde, luisterde. Ik moet ze zien. Een duinovergang. Waar is de naaste duinovergang.
Eindelijk vond hij en klom. Ver achter het geronk de diepe sporen in het ebstrand. In het westen, donkergrijs onder de gele lucht, vlak voor een bocht, zag hij ze nog even gaan. Het geweldig viertal.
Martin stond krachteloos op het strand, halverwege Zeemeeuw en Vlieduin.
Het is volkomen onwaarschijnlijk dat zij daar is.
Ik had het toch nooit kunnen aanzien. Haar zwellende buik. Tonnie's glimlachende hand op haar zwellende buik.
Waarom heeft ze dat kind godverdomme niet laten weghalen.
Martin loopt terug langs het strand. Zijn stadsschoenen worden vuil. Vet zand op het glimmende leer. Hoe krijg ik die weer schoon.
Ik ga eten koken.
Zand vreten.
Veel erger is dat mijn vader zich daar heeft doodgedronken. En dat was nou net mijn zaak niet.
Alles met Tonnie gedeeld. Oma en opa, het huis op het eiland, het huis in Amsterdam, de toneelschool, de vrouw. En niet het kind.
Oom Kees, dat was nog 's een zak. Liet z'n broer het huis bouwen, ging er zelf in zitten, was te belazerd om mijn vader er weg te halen, liet zich het duin optrappen door een vent die al twee weken niet meer op z'n poten kon staan.
Nou ja, blabla. Morgenavond, 13 mei 1987, is er gelukkig Ajax - Lokomotive Leipzig op de kleurentelevisie. Dat wordt nog 's theater.
Voetballer had hij willen worden. Of popstar. Met zo'n elektrische gitaar in z'n kruis staan scheuren. Uitzinnige girls aan zijn voeten. Een sliding van twee meter in de opspattende modder. Zijn kaken een scheermes. Even close-up aan de zijlijn, voor miljoenen televisiekijkers. Theater duizend maal theatraler dan het tweede circuit waarin hij zijn kunstzinnige toneelstukjes speelt. Steeds dezelfde rol van de patserige of gedistingeerde impotent.
Daar drinken we op. Martin zet de pinda's klaar en haalt de koude Eilander beerenburg uit de koelkast. Volgens oud recept. Goedgekeurd door de plaatselijke carnavalsvereniging. Dat staat godverdomme op het etiket. Zotskappen en raad van elf. Authentieke eilander drank door de firma Boomsma te Leeuwarden of Dokkum gedistilleerd. Dit is te veel godverdomme. Carnavalskanker.
En met een tierende zwaai gaat de literfles door de kamer, slaat te pletter tegen een radiator van de centrale verwarming.
Stilte. Godsamme. Dat hebben ze hiernaast gehoord. De bodem van de fles staat rechtop. En golft nog een laagje jodium in.
Niet meer te drinken natuurlijk. Levensgevaarlijk. Glassplinters. Maar wat moet hij dan.
Stomme klootzak die je bent.
Paloma del mar. In de Zeemeeuw brandt licht achter gordijnen. Doorlopen. Ze hebben er wel vijf. Martin kiest de Gambabar. Als hij gaat zitten schiet er uit zijn ooghoek een blonde vrouw weg, in gezelschap van een donkere. Dag mevrouw Brouwer. Brou. Hartverzakking. De barman glimlacht hem toe, hand over de bar, dag meneer Brouwer.
Een jonge met ijs.
Wie zit er in de Zeemeeuw. Geen idee.
Weet je dat zelf niet.
Nee.
Twee vrouwen. Niet van hier.
Mijn vader heeft deze kankertent gebouwd verdomme.
Een rondje voor de hele zaak.