Gemengde gevoelens
Jan Kuijper
Overbezorgd
Op het omslag begint het al.
En op de titelpagina gaat het verder. Daar staat: J.A. dèr Mouw (Adwaita) Volledig dichtwerk. Net niet wat het moet zijn, dus. Want op de enige titelpagina die de dichter zelf heeft gefiatteerd, staat: Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) Brahman I. Het is niet totaal wat anders, je begrijpt de bedoeling - maar je vraagt je af waar de verandering toe dient.
In de tekst van Adwaita's gedichten zijn de veranderingen natuurlijk het hinderlijkst. En dan heb ik het niet over de toepassing van de tegenwoordig gangbare spelling: dat is voor een uitgave die ook leesuitgave wil zijn heel goed te verdedigen, vooral waar, zoals hier, iedere consequentie voor rijm en maat zorgvuldig is vermeden, en geen wijziging is toegepast waar de auteur van de in zijn tijd gangbare spelling afweek. Dat laatste is echter niet gebeurd waar het de interpunctie betreft.
Gelukkig geldt dat niet voor de interpunctie in de meest beperkte zin: van punt tot uitroepteken staat (haast) alles nog waar het hoort, en de oudmodische repeterende aanhalingstekens zullen wel door niemand betreurd worden. Maar er zijn nog meer soorten interpunctie: hoofdletters bijvoorbeeld. Dat de hoofdletters aan het begin van de versregel zijn weggehaald: à la bonne heure, ook die zijn nu niet gebruikelijk meer. Maar de schrijfwijze 'T is in plaats van 't Is is nooit gebruikelijk geweest, en had dus gehandhaafd moeten worden. Van de cursieve woorden die oorspronkelijk kapitaal gezet waren, en dat eigenlijk hadden moeten blijven, geven de bezorgers de boekverzorger de schuld, wat absurd is, behalve bij een technische onmogelijkheid.
Die laatste, die onmogelijkheid dus, komt trouwens ook op de proppen, en wel bij de bekende boogjes, waarmee Adwaita aangaf dat er één lettergreep minder moet worden gelezen dan je zou verwachten. Maar je hoeft niet veel van zettechniek af te weten om in te zien dat wat mogelijk was ten tijde van Dèr Mouws Verzamelde werken (jaren '40) tegenwoordig ook kan: het toenmalige regelzetsel had nu eenmaal minder mogelijkheden dan het fotozetsel van nu. De redactie heeft zich een oor laten aannaaien; jammer, want nu leest iedereen een heleboel versregels in eerste instantie verkeerd.
En misschien ook een enkel woord - want de redactie heeft ook gemeend het apostroffengebruik te moeten wijzigen, wat tot merkwaardige inconsequenties leidt. Zo zien we nu scheemrig naast kunst'ge, teeknaar naast prev'len, terwijl Dèr Mouw al deze woorden van een apostrof had voorzien. De redactie legt niet uit wat haar hier bewogen heeft; het feit dat Adwaita aan het eind van zijn leven in sommige woorden geen apostrof gebruikte waar hij dat eerder wel deed kan natuurlijk niet betekenen dat hij er nog minder was gaan gebruiken als hij maar ouder was geworden.
Pietluttigheden? Ja, als het om vergissingen en onzorgvuldigheden zou gaan. Maar 't is allemaal expres, en dat is ergerlijk, en bovendien is het allemaal niet érg belangrijk, en dat betekent - dat je het Volledig dichtwerk toch gaat gebruiken, omdat het nu eenmaal, al met al, de beste uitgave is. De tekst is, wat de poëzie betreft, uitgebreider dan die van de Verzamelde werken: alles wat min of meer voltooid is, is opgenomen, ook al heeft Dèr Mouw het nooit willen publiceren. Dat geeft nog wat aardige verrassingen. De beroemde nagelaten en onvoltooide cyclus, die begint met de regel 'T is lang geleden; 'k was nog maar een kind, heeft hier de aannemelijkste samenstelling. Verder is het Volledig dichtwerk een soort concordantie rijk, een beknopte biografie, een (zéér nuttig) lijstje van namen, moeilijke woorden en begrippen, en, onmiddellijk aansluitend aan de tekst, een commentaar.
Die commentaar is - nee, niet overbodig: hier en daar bevat hij wel degelijk interessante informatie. Hij is eerder hinderlijk. Vooral omdat je hem, juist vanwege die informatie, geneigd bent te raadplegen: je weet immers nooit helemaal zeker of je op de hoogte bent van wat de redactie de moeite van het vermelden waard vindt.
Dat is in het algemeen slechts het broodnodige om het gedicht te begrijpen; in een enkel geval zelfs nog minder (zo bij bladzij 392, waar zonder invoering van het begrip parallax geen beeld kan ontstaan). Maar die informatie is ingebed in een verhaaltje, dat de inhoud van het gedicht nog eens helemaal navertelt. Dat verhaaltje is bij het grootste deel van de gedichten zelfs de hele commentaar. Zelfs al zouden Adwaita's gedichten moeilijk te volgen zijn, dan nog zouden enkele spraakkunstige handreikingen, à la dit is 't onderwerp en dat de persoonsvorm die erbij hoort, de voorkeur verdienen. Maar wat de organisatie van de gegevens betreft, logisch en grammaticaal dus, zijn de gedichten juist van een helderheid die in poëzie zelden is geëvenaard. In dat opzicht slaat zelfs de prozacommentaar ze niet altijd. Het zou beter zijn geweest als die zich beperkt had tot de literatuurverwijzingen, waar hij nu soms mee eindigt, en tot zakelijke informatie voor zover niet in 't moeilijke-woordenlijstje onder te brengen. Dat het gros van de gedichten het dan zonder commentaar had moeten stellen - mij had het niet gespeten; en het telkens honderden bladzijden bladeren om een tekstje aan te treffen waarin dunnetjes en saai wordt overgedaan wat zojuist nog zo boeiend en glanzend was - dat was me dan in elk geval bespaard gebleven.
Mevrouw Cram en de heren Van den Bergh en Fresco zou ik hartelijk willen bedanken voor wat ze hebben gedaan - maar ik zou ze vervolgens graag een stapje opzij hebben zien doen, zodat het voorwerp van hun arbeid in zijn volle luister zichtbaar zou zijn geworden.
J.A. dèr Mouw Volledig dichtwerk. Amsterdam, Van Oorschot, 1986, f 95,-.