De Revisor. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Anton Haakman
| |
[pagina 31]
| |
David d'Angers beeldhouwt het hoofd van Tieck in het atelier van Vogel von Vogelstein. Schilderij van Vogelstein.
in de ‘goede, vrome’ vlakte met de bloemen. De wereld van zijn vader en later van zijn vrouw en kinderen. Tegenover de opwindende, stralende, vertikale, minerale wereld van de bergkoningin staat de bedaagde, horizontale, bloeiende wereld van Elisabeth. Anorganisch tegenover organisch. Tegenover het wilde stelt Tieck de beschaving, zijn Christian verkiest het eerste, of liever, hij is niet vrij om te verkiezen, hij is verslaafd. Halverwege het wilde en de beschaving begint het verhaal: bij de jager. De drie werelden zijn in het verhaal geïllustreerd door het lied van de jager, het lied van de bergkoningin en het lied van de vader.
Tieck was zich er wel van bewust dat hij het wonderbaarlijke confronteerde met het alledaagse - het kenmerk van het negentiende-eeuwse fantastische verhaal. Herhaaldelijk schrijft hij, hier en elders, zinnen als: ‘Das Seltsamste und das Gewöhnlichste war so ineinander vermischt’. In het iets oudere verhaal Der blonde Eckbert luidt de zin: ‘Das Wunderbarste vermischte sich mit dem Gewöhnlichsten’. En in Die Freunde uit 1797: ‘Das Seltsamste gestellte sich zum Gewöhnlichsten.’ Het is Tiecks thema en procédé, en hij theoretiseert er al over in zijn opstel over ‘Shakespeares Behandlung des Wunderbaren’ (1793). Zo tovert hij Shakespeare om tot voorloper van de negentiende-eeuwse fantastische literatuur.
Het is aanlokkelijk, in het tijdperk en in de jeugdervaringen van Tieck een verklaring te zoeken voor deze tweespalt. Hij groeide op in de periode tussen Verlichting en Romantiek; de Franse Revolutie vormde het breekvlak. Tot zover de algemene geschiedenis. Wat de persoonlijke historie aangaat, Tieck heeft zelf verklaard dat veel van zijn verhalen zijn voortgekomen uit de nachtmerries die hij had als kind. De droom der Rede, zoals zijn tijdgenoot Goya het noemde. Zijn vader was belezen in de nieuwe literatuur van Verlichting en Sturm und Drang. Zijn moeder liet hem kennismaken met de bijbel, het gezangenboek en de sprookjeswereld. Hij moest zijn leraar Rambach assisteren bij het schrijven van gruwelverhalen. Friedrich Nicolaï gaf de jonge Tieck het voorbeeld van een ironische, verlichte levenshouding. Het fantastische, het wonder is bij hem voortdurend in gevecht met de ironie, het gezonde verstand. In 1799 brak de toen ongeveer zesentwintigjarige Tieck met de verlichte kringen in Berlijn, omdat ze hem te burgerlijk waren. Hij zocht in Jena aansluiting bij vroegromantici als Schelling, August Wilhelm en Friedrich Schlegel, Schleiermacher, Schelling, Steffens, en vooral Novalis - de dichter van de minerale wereld, wiens fragmentarische roman Heinrich von Ofterdingen Tieck posthuum heeft uitgegeven in het jaar dat hij Der Runenberg schreef. Novalis ‘werd mijningenieur om te gehoorzamen aan de roepstem van het onderaardse’ (Bachelard, Psychanalyse du feu, 1949). De obsessies van deze ‘dichter van de minerale wereld’ zijn verwant aan die van Tiecks Christian. Hoe romantisch Tiecks stof ook mag zijn, zijn stijl is economisch, meestal nuchter, soms lyrisch, soms ironisch. En juist die voortdurend balancerende stijl maakt hem tegelijk los van het sprookje en van het burgerlijke realisme. Bij hem is het wonderbaarlijke een ware verschrikking doordat de angst voelbaarder is dan in een sprookje. Zijn verhalen spelen zich niet af in een onbepaald ‘Er was eens’. Wat zijn rusteloze helden meemaken wordt ons meegedeeld op een toon van: ‘Dit is gebeurd’. Het onwaarschijnlijke wordt vaak een reële mogelijkheid. De overgang van de alledaagse wereld naar die van het sprookje vice versa is voelbaar als een geestelijk proces dat het personage doormaakt. Heine beschouwde Tieck (in Der Romantische Schule, 1833) als de ‘beste novellist van Duitsland’, en daarbij duidde hij op Der blonde Eckbert en Der Runenberg. Arno Schmidt noemt hem in zijn boek ‘over vergeten collega's’ (Die Ritter vom Geist, 1965) de Koning van de Romantiek. Wat we daar ook van mogen denken, zijn Duistere Machten hebben onmiskenbaar invloed uitgeoefend op de andere koningen van de Romantiek, zoals E.T.A. Hoffmann. |
|