Gustave Moreau
Zeven dromen
vertaald en ingeleid door Maarten Asscher
Tegen het einde van zijn leven ontving de Franse schilder Gustave Moreau (1826-1898) het verzoek van een rijke verzamelaar, die een doek van zijn hand had gekocht, om bij het betreffende werk een geschreven toelichting te verschaffen. Is een dergelijk verzoek voor elke schilder al een beproeving, voor de groteske en suggestieve symbolist Moreau vormde dit wel een zeer delicate opdracht. Hij wilde echter een liefhebber van zijn werk niet teleurstellen, en verzorgde de gevraagde uitleg, al voegde hij er de opmerking aan toe dat iedere toelichting op het werk zijns inziens overbodig was.
Het is heel wel mogelijk dat er - uit een gevoel van ongerustheid - verband bestaat tussen dit voorval en het feit dat Moreau in het daarop volgende jaar 1897 een groot aantal van dergelijke toelichtingen op zijn eigen schilderijen is gaan opstellen. Eerder had hij al aantekeningen over zijn werk gemaakt ten behoeve van zijn inwonende dove moeder, met wie hij op geen andere wijze meer over zijn schilderijen van gedachten kon wisselen.
Dank zij deze merkwaardige omstandigheden beschikken wij thans over ongeveer 80 teksten van Gustave Moreau, in lengte variërend van een paar regels tot enkele bladzijden, waarin hij de visioenen heeft verwoord die hem bij het maken van een aantal van zijn schilderijen voor ogen stonden. Het is ironisch dat de publikatie van deze teksten, te zamen met andere geschriften van zijn hand uitgegeven onder de titel L'Assembleur de Rêves (Écrits complets de Gustave Moreau, Fontfroide 1984), zijn reputatie als literaire schilder wellicht nog verder zal versterken. Als geen ander heeft Moreau zelf zich tegen dit ‘onrechtvaardig en absurd’ epitheton verzet, maar tevergeefs.
De lofzang op zijn kunst in J.-K. Huysmans' À Rebours, de op zijn werk geënte sonnetten van Théodore de Banville en José-Maria de Hérédia, zijn contacten met Stéphane Mallarmé en Jean Lorrain, zijn invloed op het werk van Marcel Proust, de faam van zijn fraaie privé-bibliotheek en het feit dat hij zijn inspiratie dikwijls aan geschreven bronnen ontleende, dat alles heeft de literaire reputatie van zijn kunstenaarschap gevestigd. Aan het eigenlijke illustreren van literaire teksten heeft hij zich echter nauwelijks gewijd, met uitzondering van zijn aquarellen voor de Fabels van La Fontaine. Anderzijds zou men kunnen zeggen dat zijn gehele oeuvre uit illustraties bestaat, bij de werken van Homerus, Hesiodus, Ovidius, en het Oude en Nieuwe Testament.
De zeven hier geselecteerde en vertaalde dromen van Gustave
Moreau tonen dat het de schilder er niet om te doen was grote literatuur te scheppen. Zich bewust van hun beperkingen, heeft hij publikatie van deze teksten dan ook ten strengste verboden. Die wens van de kunstenaar is door de bezorgers van L'Assembleur de Rêves ridderlijk doorkruist. Terecht, naar ik meen, aangezien deze droomgezichten, ook als men ze los van de bijbehorende schilderijen leest, een bijzonder licht werpen op het bezwerende talent van deze kunstenaar, voor wie de mythologie van de Bijbel een even onuitputtelijke bron was als het evangelie van de Griekse oudheid. En als Gustave Moreau om die reden, meer dan zijn leerling Odilon Redon of zijn tijdgenoten Edward Burne-Jones en Arnold Böcklin ‘literair’ moet heten, dan is dat toch niet de bitterste naam die een schilder kan aankleven.