| |
| |
| |
Janus Secundus
Basia
vertaald door J.P. Guépin
2
Vicina quantum vitis lascivit in ulmo,
Brachia proceram stringunt immensa corymbi,
5[regelnummer]
In mea nexilibus proserpere colla lacertis:
Candida perpetuum nexu tua colla ligare,
Tunc me nec Cereris, nec amici cura Lyaei,
Vita, tuo de purpureo divelleret ore:
Defectos, ratis una duos portaret amantes
15[regelnummer]
Mox per odoratos campos, et perpetuum ver,
Semper ubi, antiquis in amoribus, Heroinae
Aut ducunt choreas, alternave carmina laetae
Qua violisque rosisque, et flavicomis narcissis,
Illudit lauri nemus, et crepitante susurro
25[regelnummer]
Aeternum Zephyri; nec vomere saucia tellus
Turba beatorum nobis adsurgeret omnis;
Inter Maeonidas prima nos sede locarent;
Praerepto cedens indignaretur honore,
| |
3
Da mihi suaviolum, dicebam, blanda puella:
Libasti labris mox mea labra tuis.
Inde, velut presso qui territus angue resultat,
Ora repente meo vellis ab ore procul.
5[regelnummer]
Non hoc suaviolum dare, lux mea, sed dare tantum
Est desiderium flebile suavioli.
| |
2
Zoals de wijnrank om zijn buur de olm zich slingert
zijn lange armen slaat de kronkelende wingerd,
5[regelnummer]
kruip zo op naar mijn hals met strengelende armen,
dan zou ik met zo'n band jouw blanke hals verwarmen,
Dan zou mij noch de zorg om drinken, noch om eten,
10[regelnummer]
noch zoete slaap, mijn lief,
ooit van je rode mond de laafnis doen vergeten,
zou één tocht van het schip de twee gelieven varen
naar 't vale huis des Doods.
15[regelnummer]
En weldra zouden wij door geurige velden waren,
waar samen edele heroën en heldinnen
volgens antieke wijs elkaar eeuwig beminnen
waar tussen rozen en viooltjes en narcissen
zijn schaduw speelt en waar de lauwe Zephyrs sissen
25[regelnummer]
voortdurend, en de aarde niet gewond door ploegen
Dan zou de hele schaar der zaligen zich voegen
van zoden zouden wij naast oude dichters zitten.
van Jupiter zou jou je ereplaats bevitten,
| |
3
Geef me een zoete zoen, lief meisje, zei ik. Stipt
heb je aan mijn lippen met je bovenlip genipt.
Daarna, zoals wie voor een slang opspringt geschrokken,
heb je meteen weg van mijn mond je mond getrokken.
5[regelnummer]
Dat is geen zoen, mijn licht, maar zoveel doen als toen
geeft niet dan 't jammerlijk verlangen naar een zoen.
| |
| |
| |
5
Dum me mollibus hinc et hinc lacertis
Adstrictum premis, imminensque toto
Collo, pectore, lubricoque vultu,
Dependes humeris, Neaera, nostris:
5[regelnummer]
Componensque meis labella labris,
Et morsu petis, et gemis remorsa,
Et linguam tremulam hinc et inde vibras,
Et linguam querulam hinc et inde sugis,
Adspirans animae suävis auram
10[regelnummer]
Mollem, dulcisonam, humidam, meaeque
Altricem miserae, Neaera, vitae:
Hauriens animam meam caducam,
Flagrantem, nimio vapore coctam.
Coctam pectoris impotentis aestu:
15[regelnummer]
Eludisque meas, Neaera, flammas
Flabro pectoris haurientis aestum:
O iucunda mei caloris aura.
Tunc dico: Deus est Amore Deorum.
Et nullus Deus est Amore maior.
20[regelnummer]
Si quisquam tamen est Amore maior,
Tu, tu sola mihi es, Neaera, maior.
| |
8
Haec est, iniqua, (nescis?)
Haec illa lingua nostra est,
| |
5
Nu je mij in je weke armen prangend
drukt en over me buigt met heel je hals en
borst en gulzig gezicht, Neaera, aan mijn
schouders hangend, terwijl je op mijn lippen
5[regelnummer]
wilde kussen verenigt met je lippen
en me bijt en teruggebeten jammert
en mijn trillende tong van hier tot daar lekt
en mijn klagende tong van hier tot daar zuigt,
waai je heerlijk het briesje van je zieltje,
10[regelnummer]
week en liefelijk klinkend, vochtig, voedster
van mijn jammerlijk leven; dan Neaera,
slurp je op mijn vervallen zielig zieltje,
uitgekookt door het overdadig stomen
in de brand van mijn bandeloze borstkas,
15[regelnummer]
dan pareer je mijn vlammen, o Neaera,
door de bries die de brand dooft in mijn borstkas,
o gelukkige bries voor mijn verhitting.
Dan zeg ik, is de God der Goden Amor
en geen enkele God dan Amor groter.
20[regelnummer]
Mocht er iemand bestaan, dan Amor groter,
dan ben jij, jij alleen, Neaera, groter.
| |
8
Waarvoor die drift, Neaera,
mijn tong zo aan te vliegen,
zo aan mijn tong te rukken,
Leek het je soms te weinig,
dat in mijn hele borstkas
door jou, dat je nu ook nog
tegen het deel begaan moest
waarmee ik bij zonsopgang
je lof steeds heb gezongen?
Dit is, gemene (weet je?)
dit is die tong van mij die
ten hemel heeft geprezen,
die jou zijn troost en redding,
30[regelnummer]
die jou zijn zielebloempje,
en jou zijn trouwe liefde
en zijn godin genoemd heeft
zijn eigen liefdesduifje,
| |
| |
An vero, an est id ipsum,
Quin semper haec labella,
| |
9
Non semper udum da mihi basium,
Nec iuncta blandis sibila risibus,
Nec semper in meum recumbe
Implicitum moribunda collum.
5[regelnummer]
Mensura rebus est sua dulcibus;
Ut quodque mentes suavius afficit,
Fastidium sic triste secum
Quum te rogabo ter tria basia,
10[regelnummer]
Tu deme septem, nec nisi da duo,
Utrumque nec longum, nec udum,
Dat casta fratri, qualia dat patri
Experta nullos nata Cupidines;
15[regelnummer]
Mox e meis lasciva ocellis
Curre procul natitante planta.
Et te remotis in penetralibus,
Et te latebris abdito in intimis:
Sequar latebras usque in imas,
20[regelnummer]
In penetrale sequar repostum:
Praedamque victor fervidus in meam
Utrimque heriles iniiciens manus,
Raptabo, ut imbellem columbam
Unguibus accipiter recurvis.
25[regelnummer]
Tu deprecantes victa dabis manus,
Haerensque totis pendula brachiis,
Placare me septem iocosis
Errabis: illud crimen ut eluam,
30[regelnummer]
Septena iungam basia septies,
Atque hoc catenatis lacertis
Impediam, fugitiva, collum.
Dum, persolutis omnibus osculis,
Iurabis omnes per Veneres tuas,
Crimine velle pari subire.
35[regelnummer]
zijn blanke tortelaarster,
wat jou, trotsaard, plezier geeft
de tong van mij te wonden;
40[regelnummer]
omdat je weet dat nimmer,
mijn oogappel, hij zo erg
of hij zou toch je oogjes
of hij zou toch je lipjes
45[regelnummer]
de tanden die zo geil zijn
en pijn veroorzaakt hebben
temidden van het bloeden,
niet stamelend verloochenen.
O trotse macht der schoonheid.
| |
9
Geef mij niet altijd natte kussen
met fluisterend gelach er tussen,
en wil niet steeds, mijn hals omhelzend,
5[regelnummer]
Er is een grens aan lievigheden,
want uren die te zoet vergleden
verwekken eerder weerzin door hun
Wanneer ik vragen zal om negen,
10[regelnummer]
geef me er twee, en weiger zeven,
ze moeten lang, noch vochtig zijn, zo
haar broer geeft, of een onbenaderd
jong meisje aan haar lieve vader.
15[regelnummer]
Vlucht dan met slingerende voetstap
Verberg je in het uiterst hoekje
van 't allerbinnenste; ik zoek je
tot in de diepste schuilplaats, volg je
Mijn handen zijn de baas, ze houden
het weerloos duifje in hun klauwen,
ik trek je, fiere overwinnaar,
25[regelnummer]
En jij zult smeken om erbarmen
en aan me hangend met je armen
maak je het weer met zeven kussen,
Je hebt het mis, om dit te boeten,
30[regelnummer]
zeven keer zeven zul je moeten,
geketend door mijn hand, wegloopster,
Totdat je zweert bij al je charmes,
dat je verlangt vaak in mijn armen
35[regelnummer]
voor een gelijke misdaad 't zelfde
| |
| |
| |
10
Non sunt certa meam moveant quae basia mentem,
Uda labris udis conseris, uda iuvant.
Nec sua basiolis non est quoque gratia siccis,
Fluxit ab his tepidus saepe sub ossa vapor.
5[regelnummer]
Dulce quoque est oculis nutantibus oscula ferre,
Auctoresque sui demeruisse mali.
Sive genis totis, totique incumbere collo,
Seu niveis humeris, seu sinui niveo;
Et totas livore genas, collumque notare,
10[regelnummer]
Candidulosque humeros, candidulumque sinum;
Seu labris querulis titubantem sugere linguam,
Et miscere duas iuncta per ora animas;
Inque peregrinum diffundere corpus utramque,
Languet in extremo cum moribundus amor.
15[regelnummer]
Me breve, me longum capiet, laxumque, tenaxque,
Seu mihi das, seu do, lux, tibi basiolum.
Qualia sed sumes, numquam mihi talia redde:
Diversis varium ludat uterque modis.
At quem deficiet varianda figura priorem,
20[regelnummer]
Legem submissis audiat hanc oculis:
Ut, quot utrinque prius data sint, tot basia solus
Dulcia victori det, totidemque modis.
| |
13
Languidus e dulci certamine, vita, iacebam
Exanimis, fusa per tua colla manu.
Omnis in arenti consumtus spiritus ore,
Flamine non poterat cor recreare novo.
5[regelnummer]
Iam Styx ante oculos, et regna carentia sole,
Luridaque annosi cymba Charontis erat,
Quum tu suaviolum educens pulmonis ab imo
Afflasti siccis irriguum labiis;
Suaviolum, Stygia quod me de valle reduxit,
10[regelnummer]
Et iussit vacua currere nave senem.
Erravi: vacua non remigat ille carina,
Flebilis ad manes iam natat umbra mea.
Pars animae, mea vita, tuae hoc in corpore vivit,
Et dilapsuros sustinet articulos:
15[regelnummer]
Quae tamen inpatiens in pristina iura reverti
Saepe per arcanas nititur aegra vias.
Ac, nisi dilecta per te foveatur ab aura,
Iam collabentes deseret articulos.
Ergo age, labra meis innecte tenacia labris,
20[regelnummer]
Assidueque duos spiritus unus alat:
Donec, inexpleti post taedia sera furoris,
Unica de gemino corpore vita fluat.
| |
10
Mijn hart wordt niet door één bepaald soort kus gebroken,
met natte lipjes rijg je natte zoenen? Goed.
Een droge kus is soms van charme niet verstoken,
wanneer een lauwe stoom binnen mijn botten broedt.
5[regelnummer]
't Is zoet om kussen op het dommelend oog te prangen,
zo de verwekkers van mijn leed plezier te doen,
elk stukje van je hals, elk stukje van je wangen,
je blanke schoudertjes, je boezem te doen gloeien,
je wangen en je hals met merktekens te plagen,
10[regelnummer]
je blanke schoudertjes, je borstjes kogelrond;
te zuigen op je tong met lipjes die wat klagen,
zielen te mengen met aaneengesmede mond,
de ziel in 't lichaam van de ander uit te storten,
wanneer de liefde in het laatst bezwijmen zwicht.
15[regelnummer]
Een losse ferme, of een lange of een korte,
hetzij ik jou zoen of jij mij een zoen geeft, Licht,
hoedanig je ook krijgt, geef nooit terug dergelijke,
wees steeds opnieuw weer nieuw, wees steeds veranderlijk.
Wie 't eerst te kort schiet in de kunst van wederblijken,
20[regelnummer]
die hore deze wet met neergeslagen blik:
Dat, hoeveel kussen eerst gegeven zijn, zoveel
geeft wie verloor. Alleen. Variaties evenveel.
| |
13
Kwijnend na zoete strijd lag ik ontzield, mijn leven,
mijn vingers om je hals en in je haar geweven,
mijn geest was uitgeblust op mijn verdorde mond,
geen nieuwe bries maakte mijn hart opnieuw gezond.
5[regelnummer]
De Styx alree, het rijk nimmer door zon beschenen
en Charon's vale bark was voor mijn oog verschenen:
tot jij met zoete zucht uit 't binnenst van je borst
een kus geblazen hebt als regen voor mijn dorst;
die kus, door mij uit de vallei des doods te trekken
10[regelnummer]
beval de grijsaard met een lege boot vertrekken.
Maar neen, de veerman roeit niet terug met lege kiel:
reeds vaart naar 't schimmenrijk mijn jammerlijke ziel.
Een deel, mijn leven, van jouw leven huist in 't mijne,
dat mijn vervallen lijf belette weg te kwijnen,
15[regelnummer]
maar 't wil vol ongeduld weer naar zijn meesteres
en zoekt eenzaam zijn weg terug in duisternis.
Tenzij het wordt gesterkt door jouw beminde lippen
zal 't onherroepelijk mijn moede lijf ontglippen.
Welaan dan, kom, en hecht je mond vast op mijn mond,
20[regelnummer]
zo voede ons één ademteug, één ziel in één verbond,
tot na de late eb van onvervulde lust
wordt in twee lichamen één leven uitgeblust!
|
|