De Revisor. Jaargang 14(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] C.L. van Minnen Dit vlak bewandelen lijkt een koude kunst: ondoorzichtig veinst het louter bovenblad, zelf drijvend en zonder weet van de taaie stengels waardoor gestaag een bloesem van onschuld rotting zuigt uit de ondergrond. Bij elke slag, op roerselen een inbreuk die de lucht verraadt, knarsen de dollen en doorvaart de stalen bak een siddering. Nu staande duwend, strekt en rekt de jongen zich een boomlengte en meer: de riem is hem ontvallen. Toccata! De plaag, dat is: teveel klein gegons en vlijt in dezen, wolkt op vliesvleugels hemelwaarts, en in hun midden al, die leven blijft, zonder erg nog, absurd jaloerser. Geen rust of matiging nu; geparfumeerd verblijf in tuinen stoort de bevlogen jacht voor zij, ten top gedreven, stilvalt. Weefsel ontvlecht tot twee dunne draden en telkens hoger wikkelt hun spanning hen de ander om. Nog ijler beroeren was geen raken meer - het langgehoopte: kruiselings stuift het, de dans ontsprongen. Wat rest, de reden, wij: nu je valt breekt ook de dag in stukken, samen natuurgeweld als van de zwermen, zelf bezocht met één koningin en haar schijngestalten. Vorige Volgende