De Revisor. Jaargang 14(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Frans Budé Grenswacht Beland in vreemde talen mild en stil de wind van goed en erven Wij staan op sterven - geven aan elkander door de rijk verspreide dagen de afgeschreven wind. Moe van zang en overdaden verdorren onze gaven praten wij daar in op ingedaalde graven losgelaten zin * Spoorloos. Niets bewaard gevonden. Het hoofd ging om, verstomde. Onbewaakt het landbegin, de scherp gekante tongen Wij zijn gevraagd - zien zijn bloed en schaamte maken hier een aanblik los Bij niet gestelde vragen: het antwoord uit het bos Misschien is hij nu het licht een boog opzet en gloeit in neerslaand gruis misschien is hij kwaad op de tongen van het vuur de stapel met het zand verstikt Misschien is hij dat schroeiend gat, beticht gezwicht, verraden nu het duister groeit misschien begraven in de diepte van het gat * Het steilste noorden Nog geen hand die slijm kan vangen Vis van lood met kuit behangen Nog geen vis die zint Spoor van leven, licht- begin, raakt in ons verstild de loodverzwaarde stijgvis de afgedaalde kim * Van plek naar plek het licht steeds dunner, slijt hij daar zijn weg In zwarte tekens voor hem uit het huis dat zwart en stevig zich afbreekt in de nacht Geen deur langszij tenzij onzichtbaar aanloopt op een verte [pagina 17] [p. 17] Worden wij geroepen, gaan voorgoed een afstand aan De niet herkende luchten de wijdte als een ruis daartussen. Haarfijn ogenblik. Het gras te schuw om in te gaan De hand die uitricht bedekt het uitzicht - nergens nog zo zwaar * In deze nacht het ruisen van zijn haren, de losgewoelde wortels, het hart van het moeras We weten van zijn wimpers de donkere hoorn in de mist Een sneeuw van jaren, voorgoed in zicht, zo tijdloos op ons in * De dichtstbijzijnde schemer. Verte waarin het sneeuwen gaat Adem lijkt verstreken Tot hier de vlekken op het schemerpad Niemand maakt zich los loopt hem tegen Alleen als hij in water staat van deze kant bekeken drijft hij op een ijlte aan Niemand houdt hem tegen Die zijn tong uit- steekt, koelt zijn afschuw Het koele marmer in Zijn er dan geen handen steekt er dan niet één? Lood verzwaart zijn slapen Zolang hij daar niet uittreedt zolang hij daar zich leent * Kan hij zeggen wie hij is? Sluiers waar hij water hoorde roeiers in een schemerland Bij alles wat hij droomde legt hij ons een schaduw af Er blijft een komen een man in riet ontsnapt gewikt, gestrikt - bewogen in een sloep gestapt * We drukken er zijn handen neer vouwen leem uit op zijn slaap Er is geen hoge hemel meer geen voetspoor op het strand Hoe hij in zichzelf schuift bij aankomst in een schemer - geen doorgang daar dan zand * Verborgen deze plek onder het trage vallen van een schemer. Gewag van wind op aarde, afgenomen kracht. Aangroei - waas van wat herinnerd opnieuw in aantocht is Vorige Volgende