De Revisor. Jaargang 14
(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
Mnemosyne (eerste versie)aber es haben
Zu singen
Blumen auch Wasser und fühlen
Ob nah ist der Gott. Denn schön ist
Der Brauttag, bange sind wit aber
Der Ehre wegen. Denn furchtbar gehet
Es ungestalt, wenn Eines uns
Zu gierig genommen. Zweifellos
Ist aber der Höchste. Der kann täglich
Es ändern. Kaum bedarf er
Gesez, wie nemlich es
Bei Menschen bleiben soll. Viel Männer möchten da
Seyn, wahrer Sache. Nicht vermögen
Die Himmlischen alles. Nemlich es reichen
Die Sterblichen eh' an den Abgrund. Also wendet es sich
Mit diesen. Lang ist
Die Zeit, es ereignet sich aber
Das Wahre.
Wie aber liebes? Sonnenschein
Am Boden sehen wir und trokenen Staub
Und tief mit Schatten die Wälder und es blühet
An Dächern der Rauch, bei alter Krone
Der Thürme, friedsam; und es girren
Verloren in der Luft die Lerchen und unter dem Tage waiden
Wohlangeführt die Schaafe des Himmels.
Und Schnee, wie Majenblumen
Das Edelmüthige, wo
Es seie, bedeutend, glänzet mit
Der grünen Wiese
Der Alpen, hälftig, da gieng
Vom Kreuze redend, das
Gesezt ist unterwegs einmal
Gestorbenen, auf der schroffen Straß
Ein Wandersmann mit
Dem andern, aber was ist diß?
Am Feigenbaum ist mein
Achilles mir gestorben,
Und Ajax liegt
An den Grotten, nahe der See,
An Bächen, benachbart dem Skamandros.
Vom Genius kühn ist bei Windessausen, nach
Der heimatlichen Salamis süßer
Gewohnheit, in der Fremd'
Ajax gestorben
Patroklos aber in des Königes Harnisch. Und es starben
Noch andere viel. Mit eigener Hand
Viel traurige, wilden Muths, doch göttlich
Gezwungen, zulezt, die anderen aber
Im Geschike stehend, im Feld. Unwillig nemlich
Sind Himmlische, wenn einer nicht die Seele schonend sich
Zusammengenommen, aber er muß doch; dem
Gleich fehlet die Trauer.
maar hebben
Tot zingen
bloemen ook water en voelen
Of nabij is de god. Want mooi is
Het bruidsfeest, bang zijn wij echter
Vanwege de eer. Want vreselijk ordeloos
Gaat het, wanneer iets ons
Te begerig heeft genomen. Zonder twijfel
Is echter de hoogste. Hij kan het
Dagelijks veranderen. Nauwelijks heeft hij
De wet nodig, hoe het namelijk
Blijven moet onder de mensen. Veel mannen wilden graag
Daar zijn, in waarheid. Niet alles
Vermogen de hemelsen. De stervelingen namelijk bereiken
Eerder de afgrond. Daarom begint de omwenteling
Met hen. Lang is
De tijd, er verschijnt echter
Het ware.
Maar hoe het lieve? Zonneschijn
Op de grond zien wij en droog stof
En diep met schaduw de bossen en rook bloeit
Op van de daken, langs de oude kroon
Der torens, vredig; en verloren
In de lucht kwetteren de leeuweriken en overdag weiden
Welgehoed de schapen van de hemel.
En sneeuw, zoals meibloemen
Het edelmoedige, waar
Het is, aanduidend, glanst te zamen
Met de groene weide
Van de Alpen, half, daar ging
Sprekend over het kruis dat
Is opgericht voor onderweg eens
Gestorvenen, over het steile pad,
Een voetreiziger samen
Met de ander, maar wat is dat?
Bij de vijgeboom is mijn
Achilles voor mij gestorven,
En Ajax ligt
Bij de grotten, vlak bij de zee,
Bij beken, de Scamander nabijgelegen.
Van genius moedig is bij windgeruis naar
De zoete gewoonte
Van het vaderlandse Salamis, in den vreemde
Ajax gestorven
Patroclus echter in het koninklijk harnas. En er stierven
Nog vele anderen. Door eigen hand
Veel treurigen, vol wilde moed, maar van godswege
Gedwongen, uiteindelijk, de anderen staand echter
Midden in het lot, in het veld. Ontstemd namelijk
Zijn de hemelsen wanneer iemand zich niet bijeenraapt
Zijn ziel te redden, maar hij moet toch; de treurnis
Ontbreekt hem gelijk.
| |
[pagina 52]
| |
Mnemosyne (tweede versie)Ein Zeichen sind wir, deutungslos
Schmerzlos sind wir und haben fast
Die Sprache in der Fremde verloren.
Wenn nemlich über Menschen
Ein Streit ist an dem Himmel und gewaltig
Die Monde gehn, so redet
Das Meer auch und Ströme müssen
Den Pfad sich suchen. Zweifellos
Ist aber Einer. Der
Kann täglich es ändern. Kaum bedarf er
Gesez. Und es tönet das Blatt und Eichbäume wehn dann neben
Den Firnen. Denn nicht vermögen
Die Himmlischen alles. Nemlich es reichen
Die Sterblichen eh' an den Abgrund. Also wendet es sich, das Echo
Mit diesen. Lang ist
Die Zeit, es ereignet sich aber
Das Wahre.
Wie aber liebes? Sonnenschein
Am Boden sehen wir und trokenen Staub
Und tief mit Schatten die Wälder und es blühet
An Dächern der Rauch, bei alter Krone
Der Thürme, friedsam; und es girren
Verloren in der Luft die Lerchen und unter dem Tage waiden
Wohlangeführt die Schaafe des Himmels.
Und Schnee, wie Majenblumen
Das Edelmüthige, wo
Es seie, bedeutend, glänzet mit
Der grünen Wiese
Der Alpen, hälftig, da gieng
Vom Kreuze redend, das
Gesezt ist unterwegs einmal
Gestorbenen, auf der schroffen Straß
Ein Wandersmann mit
Dem andern, aber was ist diß?
Am Feigenbaum ist mein
Achilles mir gestorben,
Und Ajax liegt
An den Grotten, nahe der See,
An Bächen, benachbart dem Skamandros.
Vom Genius kühn ist bei Windessausen, nach
Der heimatlichen Salamis süßer
Gewohnheit, in der Fremd'
Ajax gestorben
Patroklos aber in des Königes Harnisch. Und es starben
Noch andere viel. Mit eigener Hand
Viel traurige, wilden Muths, doch göttlich
Gezwungen, zulezt, die anderen aber
Im Geschike stehend, im Feld. Unwillig nemlich
Sind Himmlische, wenn einer nicht die Seele schonend sich
Zusammengenommen, aber er muß doch; dem
Gleich fehlet die Trauer.
Een teken zijn wij, betekenisloos
Smarteloos zijn wij en hebben bijna
De taal in den vreemde verloren.
Wanneer namelijk boven mensen
Een strijd is aan de hemel en machtig
De manen bewegen, dan spreekt
De zee ook en moeten rivieren zich
Een bedding zoeken. Zonder twijfel
Is echter een. Die
Kan het dagelijks veranderen. Nauwelijks heeft hij
De wet nodig. En er klinkt het blad en eikebomen waaien dan naast
De sneeuwvelden. Want niet alles
Vermogen de hemelsen. De stervelingen namelijk bereiken
Eerder de afgrond. Daarom begint de omwenteling, de echo
Met hen. Lang is
De tijd, er verschijnt echter
Het ware.
Maar hoe het lieve? Zonneschijn
Op de grond zien wij en droog stof
En diep met schaduw de bossen en rook bloeit
Op van de daken, langs de oude kroon
Der torens, vredig; en verloren
In de lucht kwetteren de leeuweriken en overdag weiden
Welgehoed de schapen van de hemel.
En sneeuw, zoals meibloemen
Het edelmoedige, waar
Het is, aanduidend, glanst te zamen
Met de groene weide
Van de Alpen, half, daar ging
Sprekend over het kruis dat
Is opgericht voor onderweg eens
Gestorvenen, over het steile pad,
Een voetreiziger samen
Met de ander, maar wat is dat?
Bij de vijgeboom is mijn
Achilles voor mij gestorven,
En Ajax ligt
Bij de grotten, vlak bij de zee,
Bij beken, de Scamander nabijgelegen.
Van genius moedig is bij windgeruis, naar
De zoete gewoonte
Van het vaderlandse Salamis, in den vreemde
Ajax gestorven
Patroclus echter in het koninklijk harnas. En er stierven
Nog vele anderen. Door eigen hand
Veel treurigen, vol wilde moed, maar goddelijk
Gedwongen, uiteindelijk, de anderen staand echter
Midden in het lot, in het veld. Ontstemd namelijk
Zijn de hemelsen wanneer iemand zich niet bijeenraapt
Zijn ziel te redden, maar hij moet toch; de treurnis
Ontbreekt hem gelijk.
| |
[pagina 53]
| |
Mnemosyne (derde versie)Reif sind, in Feuer getaucht, gekochet
Die Frücht und auf der Erde geprüfet und ein Gesez ist
Daß alles hineingeht, Schlangen gleich,
Prophetisch, träumend auf
Den Hügeln des Himmels. Und vieles
Wie auf den Schultern eine
Last von Scheitern ist
Zu behalten. Aber bös sind
Die Pfade. Nemlich unrecht,
Wie Rosse, gehn die gefangenen
Element' und alten
Geseze der Erd. Und immer
Ins Ungebundene gehet eine Schnsucht. Vieles aber ist
Zu behalten. Und Noth die Treue.
Vorwärts aber und rükwärts wollen wir
Nicht sehn. Uns wiegen lassen, wie
Auf schwankem Kahne der See.
Wie aber liebes? Sonnenschein
Am Boden sehen wir und trokenen Staub
Und heimatlich die Schatten der Wälder und es blühet
An Dächern der Rauch, bei alter Krone
Der Thürme, friedsam, gut sind nemlich
Hat gegenredend die Seele
Ein Himmlisches verwundet, die Tageszeichen.
Denn Schnee, wie Majenblumen
Das Edelmüthige, wo
Es seie, bedeutend, glänzet auf
Der grünen Wiese
Der Alpen, hälftig, da, vom Kreuze redend, das
Gesezt ist unterwegs einmal
Gestorbenen, auf hoher Straß
Ein Wandersmann geht zornig,
Fern ahnend mit
Dem andern, aber was ist diß?
Am Feigenbaum ist mein
Achilles mir gestorben,
Und Ajax liegt
An den Grotten der See,
An Bächen, benachbart dem Skamandros.
An Schläfen Sausen einst, nach
Der unbewegten Salamis steter
Gewohnheit, in der Fremd', ist groß
Ajax gestorben
Patroklos aber in des Königes Harnisch. Und es starben
Noch andere viel. Am Kithäron aber lag
Elevtherä, der Mnemosyne Stadt. Der auch als
Ablegte den Mantel Gott, das abendliche nachher löste
Die Loken. Himmlische nemlich sind
Unwillig, wenn einer nicht die Seele schonend sich
Zusammengenommen, aber er muß doch; dem
Gleich fehlet die Trauer.
Rijp zijn, in vuur gedoopt, gekookt
De vruchten en op de aarde geproefd en een wet is
Dat alles erin verdwijnt, slangen gelijk,
Profetisch, dromend op
De heuvels van de hemel. En veel
Zoals op de schouders een
Last van brandhout moet
Behouden blijven. Maar kwaad zijn
De paden. Namelijk grillig,
Als rossen, gaan de gevangen
Elementen en oude
Wetten der aarde. En altijd
Naar het ongebondene gaat een verlangen uit. Veel echter
Moet behouden blijven. En noodzakelijk de trouw.
Maar vooruit en terug willen wij
Niet kijken. Ons laten wiegen, als
In een schommelend bootje op zee.
Maar hoe het lieve? Zonneschijn
Op de grond zien wij en droog stof
En vaderlands de schaduw van de bossen en rook bloeit
Op van de daken, langs de oude kroon
Der torens, vredig; goed zijn namelijk,
Heeft weerwoord biedend de ziel
Een hemeling verwond, de tekens van de dag.
Want sneeuw, zoals meibloemen
Het edelmoedige, waar
Het is, aanduidend, glanst op
De groene weide
Van de Alpen, half, daar, sprekend over het kruis
Dat is opgericht voor onderweg eens
Gestorvenen, over het hoge pad
Toornig een voetreiziger gaat,
Verte vermoedend met
De ander, maar wat is dat?
Bij de vijgeboom is mijn
Achilles voor mij gestorven,
En Ajax ligt
Bij de grotten der zee,
Bij beken, de Scamander nabijgelegen.
Met gesuis langs slapen eens, naar
Van het onbewogen Salamis de vaste
Gewoonte, in den vreemde, is groots
Ajax gestorven
Patroclus echter in het koninklijk harnas. En er stierven
Nog vele anderen. Tegen de Cithaeron aan echter lag
Eleuthera, de stad van Mnemosyne. Van haar ook toen
De mantel aflegde god, maakte het avondlijke later
De lokken los. Hemelsen namelijk zijn
Ontstemd, wanneer iemand zich niet bijeenraapt
Zijn ziel te redden, maar hij moet toch; de treurnis
Ontbreekt hem gelijk.
|
|