De Revisor. Jaargang 14(1987)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Frans Kuipers Tôro, Herfst Wat gebeurd is heet verleden. Het had ooit plaats. En op die plaats bevond zich als op alle plaatsen, zeg maar niemand die het zeggen kan, maar stel je voor: een luchtkasteelpomp altijd werkend, overal makend dat het nu is. Nu. Wat een mooie plaats voor het horloge bij de polsslag bij de polsslag! Wat een vreemde tijd in de sleutel zijn ijzer vannacht! In het huis van de waanzegger staan de planten net zo. Spotlicht van de zon op wie het langst en het lichtst danst: Goudpluis. Het stof. Daar ligt ze dan: de sleutel die geen slot meer heeft. Zij diende door iemand bij het einde van de wereld te worden teruggebracht. Bergen. Bomen. Meer waarover windvlagen trekken. Zon in z'n goudmoeras gezonken. Schemerlucht door vijf kraaien bevlogen. Er is maar een antwoord: stilte. Twee dagen reizen. Toen over de hobbelweg het binnenland in: Daarvoor gekomen. Weet jij wat jouw sleutel behelst? Deze drie: Hoe. Wat. Waarom. En de stilte. Ook in de bibliotheek. Wie, welke tobber of pluizer, om zijn opgedrumd-zijn verbluft, om zijn bloedstollende einde bedrukt, wie, stakker of patser, vorser in inborst of kosmos, bader in zieleschijn, bidder in nood of werkelijk dappere, psalmen, hun lyriek: onbekookte hoogjodel en jeremiades voorbij, Welke stemhebber, inkthand op z'n spinsel, kan zweren: Ik niet. Ik ben geen waanzegger. [pagina 27] [p. 27] Een, dat was altijd al zo dat zal altijd zo zijn, is de rotzorger en broodsloof die tinnef moet eten en bleek zien en een rijdt op het paard Eeuwigwit over de heuvels klipperdieklop zijn jaspanden waaien. Een mag de honing halen zolang als zijn krulhaar duurt en een, dat was altijd al zo dat zal altijd zo zijn, moet zijn pukkels in een hutje tellen en nog scheel zien daarbij. Maar dat is oneerlijk zegt het goudeerlijke kuiken en ziet boven haar donshoofd de buizerd niet bidden. X miljoen sterren buigen zich over het ei van zelfs de kleinste strontvlieg. Geen wonder dat dan een pummel gemijterd vanaf een bordes mag sommeren en op zijn koude berg een sneeuweter zwijgt. Gidsen noch wegwijzers. Maar wie goed van de kaart raakt, vindt het wel het einde van de wereld - Wanneer, krop in je strot, je blodejans handje gebald, je eindelijk, eindelijk, je droom aan z'n slaapkop herkent, je sleutel aan z'n luchtkasteel - Gidsen noch wegwijzers. Maar waar je modderreis begint, daar is het. Vorige Volgende