Paul Beers
Gombrowicz twintig jaar later
Hoe is het begonnen?
Staande in boekhandel Godfried op het Valeriusplein, nu meer dan 20 jaar geleden, het voorwoord lezend van De Pornografie, de roman van die Poolse schrijver waar je de laatste tijd nogal eens over hoorde. Daar stond:
‘Laten wij proberen ons op de eenvoudigste wijze uit te drukken. Zoals men weet neigt de mens naar het absolute. Naar de volheid. Naar de waarheid, naar God, naar de volledige rijpheid...
Welnu, in De Pornografie wordt, zo lijkt het mij, een ander doel van de mens openbaar, verborgener ongetwijfeld, in zeker opzicht illegaal: zijn behoefte aan het Niet-voleindigde, het Onvolkomene, het Minderwaardige, de Jeugd...
Een van de in dit opzicht meest sprekende scènes is die in de kerk, waar de ceremonie van de mis door de werking van Fryderyks gespannen bewustzijn ineenstort, en waar tegelijk daarmee de Absolute God ineenstort, terwijl vanuit de duisternissen en vanuit de kosmische leegte een nieuw idool verschijnt, aards, zinnelijk, samengesteld uit twee minderjarige wezens, die echter een gesloten cirkel vormen - want zij ondergaan een wederzijdse aantrekkingskracht.’
Dat was voor mij genoeg. Een roman die dit onoplosbare conflict uit mijn eigen leven tot thema maakte, moest welhaast op mijn lijf geschreven zijn. Als katholieke jongen van 20 had ik me in mijn zoeken naar ‘het absolute, de volheid, de waarheid, God’ rijpe leermeesters gekozen als Romano Guardini, prof. Buytendijk, Karl Jaspers. Helaas wilden de hogere sferen waar ik telkens weer moeiteloos heen werd gevoerd, geen verbinding aangaan met mijn aardsere dromen. De kortsluiting die dit jarenlang opleverde en de - overigens kortstondige - vitalistische verlossing daaruit vond ik bij lezing van De Pornografie in de scène van de mis zo meesterlijk opgeroepen dat ik, die het jaar daarvoor boeken had vertaald van Sartre, Jaspers en Fromm, ‘mijn schrijver’ leek te hebben gevonden. Helaas, de schrijver die zich tot taak stelde elke verstarde vorm door te prikken, blijkt op gegeven moment jouw verstarde vorm geworden, en mét hem verzucht je (laatste pagina van de Gesprekken met De Roux): ‘Ik schaam me bijna. Mijn aanslagen op de vorm, waar hebben ze toe geleid? Tot de vorm, precies. (...) En vandaag ben ik, een levend mens, de dienaar van die officiële Gombrowicz die ik met eigen handen heb gemaakt.’
‘Er is iets in het bewustzijn dat het tot een valstrik maakt voor
zichzelf,’ citeer ik de schrijver opnieuw, nu zijn laatste Dagboek-aantekening over
Kosmos.
Toch is het natuurlijk pijnlijk dat de roman die je zijn beste vindt de enige is die niet door jou vertaald werd, en dat het boek dat na De Pornografie de tweede grote schok werd, het Dagboek, pas 20 jaar later bij Godfried in de etalage ligt - als die zaak tenminste nog bestaat. Maar dit is gelukkig overdreven, want verscheen niet al in 1967 de selectie Uit het dagboek van Witold Gombrowicz, waarin al die overdonderende stukken uit deel I die mij voorgoed aan hem bonden. Wat deze filosoferende anti-filosoof te zeggen had over de toonaangevende hedendaagse denkers, en de meeslepende manier waarop hij dat deed, met huid en haar, bracht me volkomen van mijn stuk. Ik herinner me de koortsachtige bezetenheid, alleen met verliefdheid te vergelijken, waarmee ik, die geen Pools kende, zijn vertaler wilde worden, en het zeldzame geluksgevoel toen ik van uitg. Moussault hoorde dat de schrijver zijn toestemming had gegeven. Elk jaar verscheen nu een boek, na de