| |
| |
| |
Ingeborg Bachmann
Frankfurter Buchmesse
Uit de ontwerpen voor de figuur Malina
Bij het begin van de Frankfurter Buchmesse in 196., kort na de aankomst van het vliegtuig uit Wenen, kwam het op de Rhein-Main-luchthaven tot een samentreffen van personen - zonder dat de een de ander echt gezien hoefde te hebben - die, zoals men in wanhopige situaties zegt, een hele roman vormen, waarmee men eigenlijk slechts bedoelt dat de verbanden zo ongehoord zijn dat de toevalligheid, of wat men dan niet meer als toevalligheid kan ervaren, elke mythomaan op het idee moet brengen dat het toeval, ook al is en blijft het toeval, [---]
Twee mannen liepen op de pascontrole af, iemand van veertig en een vijfentwintigjarige grappig uitziende losbol met zwarte krullen, van wie we de namen beter meteen kunnen noemen, omdat het om het jonge Stiermarkse genie Klaus Jonas ging, wiens foto's op dat moment in vele kranten en op de beeldbuizen te zien waren, en Malina. Toen Malina met Jonas bij de lopende band stond en ze op hun koffers wachtten, zag hij in de verte een rolstoel en voelde zich even in verlegenheid gebracht, want hij wist niet of hij erheen moest gaan en de vrouw in de rolstoel begroeten, hij kon nog steeds doen of hij haar niet had gezien. Bovendien herkende hij nu de jongere vrouw die iets uit de tas van de vrouw in de rolstoel pakte, en nu kwam er ook een stewardess die keurig en hulpvaardig op de beide dames toe schoot, en Malina zag plotseling de koffers opduiken en nam nog geen beslissing. [...]
Op de party die uitgever Gernreich in Frankfurter Hof gaf - Gernreich die eigenaar was van een der grootste en oudste uitgeverijen van Duitsland door zijn huwelijk met de enige dochter, om wie hij als het ware nog maar half in de rouw was, omdat hij de gasten reeds aan de zijde van Barbara Wahl had ontvangen die veel charmanter bleek dan wijlen mevrouw Gernreich, zij het ook wat scherper en boosaardiger, en daardoor meteen meer gerespecteerd werd, nog voor ze de nieuwe naam had aangenomen -, was eigenlijk niets bijzonders op te merken, behalve het gebruikelijke gedrang, het gefluister aan de bar wie er allemaal gekomen waren, Flamand uit Parijs en de afgevaardigde van Harcourt Brace en, zonder zich ongemakkelijk te voelen in dit liberale bar-gedein, iemand van de Aufbau-Verlag wiens naam nog niet aan iedereen bekend was, omdat het voetvolk minder de namen noteerde die met macht en invloed verbonden waren dan die van de schrijvers, al naar hun prestige, opdringerigheid en ingehouden bescheidenheid, en de agenten niet naar waarde wist te schatten, niets bijzonders dus voor een van de tien hoogtepunten van de Frankfurter Buchmesse. Er viel maar één persoon op, een tweeëntwintigjarige jonge Oostenrijker die op de eerste blik de indruk wekte van een meegebrachte zoon, een verdwaalde gymnasiast, met een donkere krullebol, zoals men vroeger gezegd zou hebben, en met zachte ronde ogen, en die desalniettemin de meesten al bekend was, niet zozeer als de jonge belofte van de herfst die er elk jaar was, maar als een slimme, innemende jongen, of zoals de jonge mevrouw Wahl en toekomstige mevrouw Gernreich met drievoudige klemtoon en met een rauwe, half verstikte lach opmerkte, zodat de definitie spreekwoordelijk werd, ‘de jonge poëet uit het groene Stiermarken’, omdat ze in een vakantiefolder eens iets over het groene Stiermarken
gelezen had, maar toen werd het weer de jonge kleine revolutionair uit het groene Stiermarken, en voor die paar dagen was deze grap voldoende om de kleine revolutionair ironisch en welwillend over ieders tong te laten gaan. Enkele zure personen die zich al jarenlang op het veld van de literaire oneer weerden, mompelden weliswaar iets vinnigs over de jonge Rosegger - een nergens op slaande toespeling op de enige literator die Stiermarken de wereld had geschonken -, maar dat kon die innemende jongeman allemaal niet irriteren, die een halfjaar tevoren met een pamflet de hele gevestigde literatuur voor het hoofd had gestoten en meteen daarop door haar geaccepteerd werd, en hij stond even alleen en dronk ostentatief een coca-cola in plaats van naar de dienbladen te reiken waarop de glazen champagne en whisky werden rondgebracht.
Op dit moment, dat uiterst moeilijk te definiëren is voor een jonge man die door roemzucht en protest, minachting en natuurlijke vertrouwelijkheid in een geheime strijd verwikkeld raakt waaruit geen mensenziel en geen goede raad hem een uitweg kunnen wijzen, viel de blik van de jonge Jörg Maleta [= Klaus Jonas] op een man die eveneens een ogenblik alleen stond en met wie hij drie dagen geleden in het vliegtuig uit Wenen was gekomen. Hij keek Malina aan, was de Buchmesse en zijn jonge, nog smetteloze carrière vergeten en meende in elk geval de blik van Malina op zich te voelen en een ondefinieerbare glimlach waardoor hij zich plotseling doorzien voelde, maar niet in ongunstige zin, want waarom ook, en hij had het gevoel dat hij naar hem toe moest gaan, gewoon om iemand die ook uit zijn land kwam iets heel gewoons te zeggen, hij, de kleine Maleta [= Klaus Jonas] had
| |
| |
graag, ver van Frankfurt en het groene Stiermarken, tegen de oudere gezegd, dat vindt u toch ook, nietwaar, en daarmee was dan bedoeld, ondanks het verschil in leeftijd, ondanks het feit dat er geen contact tussen hen bestond (maar dat klopt niet helemaal), het is toch om te kotsen, die Duitsers, u begrijpt me wel. Want de jonge revolutionair dacht natuurlijk niet, nu niet, aan zijn contract met uitgeverij Gernreich, niet aan de eerste benauwdheid vanwege zijn volgende boek, niet aan de benauwdheid in deze maatschappij die hem onmerkbaar zou corrumperen, maar hij dacht nog als een kind, als een uit de schoot der familie gevallen vogel, van alle tijden, aan die zweem van droefenis, aan dat niet-begrijpen dat zijn cynisme en zijn fonkelende intelligentie niet tot eer strekte, aan iets dat mamma kon heten of alstublieft het licht uitdoen of, preciezer gezegd, meer stilte alstublieft, zachter alstublieft, meer discretie alstublieft, en de merkwaardig op elkaar geklemde lippen van Malina nodigden hem uit naar hem toe te lopen en met de brutaliteit waartoe hij niet alleen gerechtigd was, maar zich verplicht voelde, te zeggen, wat een kletspraat allemaal. Hij zei het zo zacht als een klein, blatend schaap, en zo zacht was hij ook, want een twintigjarige is zoveel tegelijk, vooral als de feeën hem nog niet verlaten hebben, als zijn protesten nog eerlijk zijn, als zijn eerzucht, zijn cynisme nog de glans hebben die de door ervaring verbitterde ontbeert, en zo stond hij plotseling naast Malina en voelde zich door hem begrepen, hoewel die geen woord zei en hem alleen zijn champagneglas gaf dat de jonge Maleta [= Klaus Jonas] leegdronk.
Toen gezegd werd dat er tussen deze twee mannen geen contact bestond was dat echter onjuist, want de kleine Maleta [= Klaus Jonas] wist heel goed welke relatie er was, hoewel hij zich wel gewacht zou hebben Malina er ooit een woord over te zeggen. Voor hem was Malina bijna zoiets als een schrijver, en wel omdat Malina tien jaar geleden een boek had gepubliceerd dat hem noch in de hemel noch in de hel had doen belanden, integendeel, het was gewoon een boek dat bijna niemand zich herinnerde, behalve de andere schrijvers die het allemaal gelezen en goed gevonden hadden, en er was geen ophef over ontstaan, omdat het bij een Weense uitgever was verschenen, en het was zelfs in vijf of zes [talen] vertaald, het had hem geen afbreuk gedaan en geen consternatie opgeleverd, en goede kritieken die verder niets betekenden, omdat hij zich door niets op de voorgrond had kunnen handhaven en, wat nog zwaarder woog, door niets op de voorgrond wilde staan.
Malina's naam was voor het laatst genoemd bij de begrafenis, bij de krantekoppen naar aanleiding van de dood van zijn zuster, en toen stond er, Maria Malina etc., en bij de begrafenis waren aanwezig de bekende schrijver Malina, broer van de op zo tragische wijze, en dit nu was de zinloze relatie tussen die twee die al door meer dan een generatie werden gescheiden, want Malina was nu negenendertig, en ‘bekend’ was teveel gezegd, want hij werkte op het Legermuseum in Wenen, had nooit meer iets gepubliceerd en schreef, maar niemand wist wat en niemand durfde hem te vragen wat hij dan schreef. De kleine Maleta [= Klaus Jonas], prototype van het opstandige jonge genie, had echter ook een voorgeschiedenis die hij niemand zou hebben bekend.
Toen hij nog op het gymnasium in Graz zat en met school een studiereis naar Wenen had gemaakt om daar de Albertina, het Kunsthistorisch Museum en drie toneelvoorstellingen te zien, had [hij] de beroemde Maria Malina gezien, en de zeventienjarige, die al kort daarna zijn eierschalen en zijn sentimentaliteit afwierp, was voor het eerst in zijn leven, dat uit lectuur, rebellie op school en de gebruikelijke baldadigheden had bestaan, voor het eerst, misschien ook voor het laatst, tweeëneenhalf uur op [die] plek, namelijk in het Akademietheater geweest en had niet geweten hoe hij zijn tranen moest inhouden, want Maria Malina, van wie hij nooit gehoord had, was dáár ingeslagen waar soms een boekpagina, een catastrofe, een stem, een muziekstuk, ja wat dan ook [inslaat] waarvan anderen nooit zullen begrijpen dat het voor iemand een bliksem kan zijn, en voor altijd, [hij was] getroffen in het Akademietheater op de 16de rij, op plaats nr.14, dus geen getallen die indruk op hem maakten, zoals op alle bijgelovige en sterke personen.
Maria Malina, die heel snel na de oorlog een toneelspeelster werd die men noemde, daarna prees, vervolgens hoogst onhandig prees, omdat ze niets met de in Wenen gebruikelijke manier van toneelspelen van doen had, was zo'n drie, vier jaar [geleden], dus net toen de revolutionair uit Stiermarken haar zag, op het punt gekomen waar woorden tekortschieten, een kleine provinciaalse die noch aan de provincie noch aan iets anders deed denken, maar aan de grote geschiedenis, en die paar jaar had Wenen een toneelspeelster die niet goed, niet voortreffelijk, niet meeslepend of wat dan ook was, want dat zijn er meer, maar [zij] was het absolute, het mirakel dat onverklaarbaar is, en hoewel sommigen met elkaar wedijverden in ontoereikende beschrijvingen, had deze kleine gymnasiast de eerzucht van een waanzinnige, de hartstocht van een kind dat één keer in contact staat met iets dat zich aan beoordeling onttrekt. De kleine Maleta [= Klaus Jonas] zei tegen niemand iets, en als de anderen over haar spraken en dweepten: Maria Malina, Maria Malina, dan zweeg hij hardnekkig. Want het is niet waar dat tegenwoordig niemand meer van zijn stuk raakt, je zwijgt er alleen over als je verstand hebt, en dat had hij ongetwijfeld. Hij schreef weliswaar en probeerde de ene zin na de andere, maar de prikkel was Maria Malina, en dat betekende het absolute, tegen zichzelf zei hij, ik weet niet hoe ze het doet en in geen honderd jaar zal ik weten wat ze doet.
En als het joch niet zo kuis was geweest en het in zekere paranoïde zin nog steeds was, dan had hij tegen zichzelf gezegd, ze heeft genie, het is wat men genie noemt, maar hij wist wat hij zijn tijd verschuldigd was, en genie is een stoplap. Een jaar later, nog voor het eindexamen, reisde de kleine Maleta [= Klaus Jonas] naar Salzburg in de hoop Maria Malina opnieuw te zien, in Jedermann, dat hij al verachtte en bespotte voor hij het gezien had, en die spotlust zou hem later nog van pas komen, of die nu terecht was, zoals bij Jedermann, of onterecht zoals in andere gevallen.
Maar Salzburg had niet op een eindexamenleerling gewacht, er waren geen kaarten meer, en hij hoorde toevallig in café Tomaselli dat Maria Malina in de Fondachhof logeerde, in Parsch buiten de stad. Dus wandelde hij tweemaal naar Parsch en bleef staan voor de Fondachhof, de tweede maal
| |
| |
merkte hij al dat het hek niet gesloten was en er daar geen kaarten gevraagd werden, en hij liep naar binnen. Voor het huis zaten alle mogelijke mensen aan tafels, en toen wilde het toeval, dat altijd zoveel wil, dat een vrouw in haar badjas van het zwembassin kwam lopen, en die staarde hij aan, want nu had hij niet Maria Malina gezien, maar de mooiste vrouw die hij ooit ontmoet had, en dat was ook niet moeilijk tussen Graz en Salzburg, maar ze leek hem veel mooier dan alle Bardots en Lorens van deze tijd die op school gespreksstof waren, hoewel haar haren aan elkaar plakten van het water en ze een beetje te opgewonden praatte om een erg natuurlijke indruk te maken, en haar staarde hij aan, ondanks haar leeftijd, en dat was dus Fanny Goldmann, en zoveel wisten ze ook in Graz: Fanny Goldmann was geweldig of fantastisch, en ze was nog veel fantastischer, zij het ook op de manier waarop een jonge Griek in onze dagen over Venus zou spreken, er lagen meer dan tijdperken tussen, maar oninvoelbare tijden die met tijdrekening niets te maken hadden, en terwijl hij nog dacht, ik heb de mooiste vrouw gezien die ooit bestaan heeft, kwamen de heren die haar, niet als halfgoden, maar als jammerlijke schepsels, een badhanddoek achternadroegen, en blijkbaar was er niets bijzonders met haar, alleen dat ontnuchterende geklets, en iemand zei tegen de kleine serveerster, brengt u mevrouw Goldmann toch een kopje koffie, en Fanny Goldmann zei, ik moet mijn haar föhnen, daarna moet ik me nog omkleden, en terwijl hij het zevende wereldwonder in haar banaliteit aanstaarde, kwam er een tweede groep die met twee auto's wilde wegrijden, en toen zag hij Maria Malina, en hij nam haar nauwkeurig op, in elk geval een paar dingen, ze had heel grote voeten, schoenmaat 39, zei de toekomstige poëet uit het groene Stiermarken bij zichzelf, en te lange armen en grote handen, en
of die mooi waren was de vraag, te grote handen die meteen overgingen in dunne polsen, en dat zag hij heel goed, ze had handen als een man, maar achteraf wist hij niet meer hoe hij dat kon vaststellen, en ze had een trui aan en een witte blouse met een rond kraagje, [zoiets droeg] geen mens meer, en een zwarte [- - -], en ze had kromme schouders, en ze hinnikte als een paard dat van de piste is gekomen en niet meer draaft, en die kromme schouders en grote voeten, en haar neus was aan de dikke kant, ze was niet opgemaakt, ze had een slechte tint en te dikke neus en [ze] was niet dun en niet dik, een gemiddeld, vrij stevig lichaam, en haar haar was vettig, piekerig, vaalblond, dat was Maria Malina, hij wist ook later niet waarom hij haar had herkend, en toen week hij achteruit, hoewel niet uit teleurstelling, maar toen hij te voet naar Salzburg terugging, waar hij Maria Malina niet meer op het toneel kon zien, dacht hij almaar hoe het mogelijk was, en natuurlijk kon het niet anders, een vrouw die zo slofte en die op het toneel een droom, een dier, een vulkaan was, iets dat zweeg, dat huilde, dat lachte en sinds Duse mischien het eerste toneelwonder was, die liep zo de Fondachhof op en stapte met een paar mensen in een auto.
En toen gebeurde er niets meer, want hij ging terug naar Graz en praatte ook daar niet over. En het volgende was het bericht van haar dood. En dat was [- - -]. Maria Malina was met iemand naar Griekenland gegaan en had met die iemand op een boot voor een eiland rondgevaren, en toen was ze uit de boot gesprongen, want ze zwom heel goed, zo stond het in de
kranten, en toen draaide die iemand zich om en was ze er niet meer, en toen was er wat bloed, en Maria Malina was door een haai opgevreten, ze was opgevreten vóór haar krachten het begaven, ze was vierendertig jaar, en door een haai. En Wenen, dat al zijn doden onder de grond stopt en [ver]zwijgt, maar niet zijn toneelspelers, had Maria Malina de grootste begrafenis [bereid] die men zich sinds onheuglijke tijden kon herinneren, en de kleine Maleta [= Klaus Jonas] had de kranten gelezen als bij de Kennedymoord en hij kwam er niet uit met de haai. En hij wist ook niet dat na de begrafenis, waarbij ook de minister van onderwijs en het volk meeliepen naar het Centrale Kerkhof, naar een lijk dat er niet eens was, op een dag praatjes de ronde begonnen te doen, een beetje maar, toen de grote psychiater Jordan tijdens een soiree bij hem thuis plotseling gezegd had: was er eigenlijk een derde bij die het ook getuigen kan, of was er alleen die man?
Maar het bleef bij de haai.
In een hoek stond Fürbringer, die net vertelde dat hij zo goed als nooit tussen schrijvers en dergelijke lieden [verkeerde] - waarbij onduidelijk bleef wie hij eigenlijk bedoelde, omdat anders een paar kenmerkende verschillen tussen radioredacteuren, uitgevers en boekhandelaren geformuleerd hadden moeten worden, maar hij verzekerde het nogmaals, en toen niemand hem vroeg waarom, omdat iedereen zelf graag gezegd had dat hij met mensen van zijn eigen soort niets te maken wilde hebben, was men danig geïrriteerd, zonder [het] te laten merken, en hij kreeg bijval van de naïeve Glomm, die toegaf eveneens liever met schilders om te gaan en daar [mee] Fürbringer eindelijk de bekentenis ontlokte dat hij voornamelijk met schilders en beeldhouwers de geneugten van alledag deelde, een bekentenis die elk publiek moet verbijsteren dat van de geheime oordelen van deze verschillende sekten en ondersekten niets weet, en Fürbringer kon alleen niet meer naar voren brengen dat hij bovendien met zijn dokter en ten slotte nog met de waard van een berghut in Beieren, en had hij geen familie die, maar dat liet hij verder achterwege, want zijn familie zag hij nooit, omdat hun kleinburgerlijkheid hem jarenlang vreselijk op de zenuwen had gewerkt en hij zijn ontsnapping eigenlijk een ontsnapping uit de kleinburgerlijk-
| |
| |
heid had moeten noemen en niet een ontsnapping uit de maatschappij, zoals hij haar zelf graag noemde, en omdat [hij] beslist niet zo gek was zichzelf niet door te hebben en vaag te beseffen dat hij weinig wist en nergens kwam en dus inderdaad de zuippartijen met dat andere slag, die hij ook met mensen van zijn eigen soort had kunnen hebben, zijn toegang tot de wereld waren, verstomde hij en keek met zoekende blik rond in de bar waar een week geleden nog de grote wereld of een bepaalde laag ervan geweest moest zijn die hij niet kende, die hij besloten had te verachten en welke verachting hij al in een paar korte verhalen [tot] uitdrukking had [gebracht], en terwijl hij niet meer luisterde, ontdekte hij enkele middelpunten, waarvan [de] een de grote blikvanger van vorig jaar en [de] ander die van dit jaar was, en hij vroeg zich af hoe hij Glomm kon kwijtraken.
Ook Malina en Jonas keken nu naar de twee personen die het middelpunt vormden en elkaar vriendschappelijk toedronken, en Jonas zei losjes, ach, dat is die, heeft u iets van hem gelezen? Waarmee hij te kennen gaf dat hij zelf niets gelezen had, en Malina vertrok geen spier, gaf geen antwoord, zette zijn glas neer en zei ‘niet slecht’, Jonas in het ongewisse latend wat hij bedoeld had. Ditmaal liet Malina zich echter tot geen commentaar verleiden, want hij lachte in zichzelf en dacht, kijk 'ns aan, want ook al leken drie zo verschillende personen als Jonas, Marek en Benedek in niets op elkaar, hoewel ze door één lijnvliegtuig uit Wenen hierheen waren gebracht, ze hadden toch allemaal de tactiek met elkaar gemeen principieel niet toe te geven dat ze iets van die Duitsers gelezen hadden of ook maar iets [van] hun betekenis zouden weten, [of] alleen maar vaag, en Jonas speelde zijn rol in elk geval het best, doordat hij overal zijn onschuldige ogen opsloeg en volkomen verrast leek dat men over zulke mensen sprak en hun boektitels als vanzelfsprekend uit het hoofd kende, terwijl hij ze in hulpeloze verstrooidheid door elkaar haalde, omdat hij er wel van gehoord had, ja ook iets was begonnen te lezen, maar vervolgens beminnelijk in de war raakte, omdat hij, jazeker, natuurlijk, ach, dat moet iets anders geweest zijn, staat daar niet die leuke passage in waar aan de Oder, heet die rivier zo, ja, de Oder, nee, dan moet het iets anders zijn, het was beslist iets uit het oosten, ik herinner het me, het was een heel leuke passage.
Marek was veel lomper, hij had zoiets nooit met charme kunnen brengen, maar wekte bij de dommere mensen de indruk dat hij geen benul had en bij de intelligente de gedachte dat het hem geen kwaad zou doen als hij [zich] ermee bezig zou houden.
Marek liep amicaal op Jonas toe en zei, u verveelt zich zeker ook, en Jonas schudde zijn hoofd, nee, nee, zei hij vol overtuiging, [- - -] die zo goed bij zijn jongensachtigheid stond, integendeel, het amuseert me, ik amuseer me kostelijk. Ik ben zo nieuwsgierig, ik ben bang dat die nieuwsgierigheid nog mijn noodlot wordt.
U hebt in elk geval veel succes, zei Marek, en toen Jonas glimlachend dank u wilde zeggen, vervolgde Marek doortrapt: en een verdiend succes, waarbij hij het woord ‘verdiend’ succes zo'n vleierige ondertoon gaf dat Jonas begon te blozen en misschien voor het eerst een irritatie voelde waarvan hij [tot] nu toe verschoond was gebleven, alsof men een zenuw had geraakt [waar] van [hij] wist dat hij blootlag, en pas later, toen hij met Malina alleen was en meer gedronken had, voelde hij plotseling zo'n walging dat hij opstond en iets te lang op het toilet bleef, omdat hij rilde en zich niet goed voelde, omdat hij te weinig geslapen had, omdat hij teveel gedronken had, omdat hij een leveraandoening had en niet meer uit elkaar kon houden waardoor hij zich zo slecht voelde, omdat hij voor het eerst de afgunst had leren kennen, een subtiele bespotting, en van een kant die hem afkeer inboezemde, en nu liét hij zich afkeer inboezemen, en dat was het ergste, dat een Marek dat had kunnen bewerken, een druppel gif in een werkelijk onbevangen iemand als Jonas, die weliswaar naar buiten toe een beetje [- - -]
Maar in Frankfurter Hof behield Jonas nog zijn evenwicht en kwam er blootsvoets vandaan, en het was - omdat je je die steken niet anders kunt voorstellen - alsof iemand een splinter in zijn voet krijgt en aanvankelijk nog weinig voelt en hem er lachend uittrekt, maar na een paar uur begint de pijn, een ontsteking of een etterende wond waarvan de genezing evenzeer een paar dagen tijd nodig heeft als de genezing van een belediging of een irritatie [- - -]
Jonas, die zijn programma al had meegedeeld (ik heb alleen met de taal te maken), wist niet waarmee hij op dit moment te maken [had], met een giftige wond, met het begin van een lange ziekte, en nog steeds beheerste hij zich; de heer die breed voor hem ging staan en met wie zijn uitgever gesproken had wiens Barbara ginds van een barkruk gleed, zei in een mengeling van trouwhartige rechtschapenheid en vlot managersgebaar, ik kan u voor Berlijn voordragen, Berlijn moet u toch interesseren, en de lichte blos die elk uur een keer over zijn gezicht trok, kwam als geroepen, en Jonas zei, ach nee, ja graag natuurlijk, alleen op dit moment. De rechtschapen, doortastende heer zei, de hoofdzaak is, u bent voorgedragen, u vertelt ons nog wanneer u wilt komen. Jonas zei, ik ben zo nieuwsgierig, het meest interesseert me de Thielallee, de heer keek op en Jonas voegde er met een klein zetje aan toe, in Dahlem geloof ik, leuk die wijknamen, die hebben een eigen sfeer. Vanwege de uraniumsplijting. Nu ja, zei de heer, en hij leek uit zijn humeur, hetzij omdat hij nog steeds niet wist wat
| |
| |
Jonas bedoelde, hetzij omdat hij het geheel als een kwalijke grap beschouwde, de jongen was waarschijnlijk zo'n vreselijke avantgardist, Thielallee. [...]
Ik geloof dat ik niet aardig genoeg ben geweest, zei Jonas koket tegen Malina, achter hem kwam Benedek naderbij, hij was kaalgeschoren en had een duistere blik met stereotype glimlach. U moet oppassen voor die Duitsers, zei hij abrupt, je wordt altijd het slachtoffer van ze, het zijn de grootste bedriegers die ik ooit ben tegengekomen. Bij ons merk je het tenminste, maar zij [maken] het [je] niet zo gemakkelijk. Het zijn bijzonder schijnheilige schurken.
En Benedeks hoofd stond zo alleen als Jonas het een keer gezien had toen hij Benedek vanaf een terras in Wenen voorbij had zien lopen, met geknipt hoofd, en Malina moest ingrijpen om dit kleine, gevaarlijke kabbelen tot rust te brengen dat niet van de jonge revolutionair kwam, maar van Benedek die altijd de beheersing zelf was, als iemand die bang is het volgende moment krankzinnig te worden en zich elk ogenblik afvraagt waartoe dit vreselijke reageren op een ademstoot, een vals woord, de tocht of een te hoge of te harde stem hem [zal brengen]. Ik heb u al tweemaal gedag gezegd, zei Malina kalmerend, maar Benedek liet zijn hoofd gevaarlijk zakken en hief het daarna slechts weinig op, weet u, de Duitsers zijn ongeneeslijk waanzinnig, van pure gezondheid, hebt u ooit eerder zoveel aapachtige gezondheid gezien, ze verdragen dat, ze verdragen zichzelf, dat is nog het allergriezeligste.
Nee, ik bedoel niet de Duitsers hier, zei hij, [in] een ijzige beleefdheid bescherming zoekend, ik heb vandaag tien uur in Frankfurt rondgelopen, soms zou je een mes willen hebben en het onverhoeds in hun rug willen stoten, en dan zo dat ze niet hoeven lijden, maar alleen omdat ze hard, hard praten, ze praten zo ontzettend hard, ik zou kunnen schreeuwen, maar ik kan het niet, hij glimlachte afwezig. Nee, meneer Habermetz, dag mevrouw, dag meneer Kalow, wat, nee, mij maakt u niets wijs, beste man, we klaren het wel, zei hier een taxichauffeur, ik zag alleen maar taxichauffeurs die het wel klaren, neem me niet kwalijk, zei hij, ik heb vreselijke hoofdpijn. Jonas was verbouwereerd, hij wist over het onderwerp Duitsers of niet helemaal niets te zeggen, het interesseerde hem niet, net zo min als het hem interesseerde waar hij zelf vandaan kwam, hij beschouwde het als atavisme dat mensen zich daar zelfs maar mee bezighielden, en hij had slechts de kleine verschillen met zijn doorzichtige antennes opgevangen, dat hij een taal had en een stijl. Hebt u zich van de Marekpest kunnen bevrijden, vroeg Benedek. Jonas zei sussend: maar het is toch een arme kerel, hij meent het toch niet zo - en toen voelde hij de steek weer en van binnen een druppel bloed die daarna stolde -, hij heeft gewoon geen manieren.
Maar nu pak ik gewoon uw glas af, meneer Benedek, zei Malina zonder zijn hoffelijkheid te verliezen, en nam het uit zijn hand, ja, is het goed zo of staat u het me niet toe. Benedek keek hem aan en door hem heen.
Ik heb nog een afspraak. [...]
In Frankfurter Hof stonden er nu een paar voor de televisie waarop een uitzending vanuit Frankfurter Hof plaatsvond, zodat men tegelijk de heren hier zag en op het televisiescherm, en Malina en Jonas bleven even staan en keken elkaar geamuseerd aan.
Daarna kwamen de boekenstands in beeld en een interview in Hessischer Hof met de Fransen die uitlegden wat de nouveau roman niet was en welke misverstanden [- - -], die echter nog niet tot Frankfurt waren doorgedrongen. Ik zie graag iets gebeuren, zei Jonas, maar ik ben ervan overtuigd dat er nooit iets gebeurt.
Weer [een] roman, weer een probleem, de kritiek en de problemen van de kritiek. De verteller in het slop, hoogdravende taal, Ronde Tafel, nieuwe trend naar de eenvoud, heren die zich uitdrukten alsof ze de kijkers iets in hun taal wilden doen toekomen. Zullen we gaan, vroeg Malina.
Terwijl Malina en Jonas zich door de zalen wurmden en niet verder kwamen, zei de criticus Wennberg: Absoluut, ik heb mevrouw Kottwitz gezien, in haar rolstoel, op het vliegveld. Wat een kletspraat, ik verzeker u dat er geen woord van waar is, geen woord. Mevrouw Kottwitz, nee hij, nee zij zat daar in de hoek tegenover de bagage, bij de lopende band. Ze komt beslist niet. Ik heb met Baby gesproken, natuurlijk is dat Baby Teuffen [= Baby Kottwitz], ze begeleidt haar toch alleen maar. Ik ken Buhr intussen tien jaar en hij heeft er allemaal niets mee te maken. Hij heeft het me toch zelf verteld, ze moet zware depressies hebben gehad, ze heeft [het] een paar maal eerder geprobeerd en toen is ze op een keer gesprongen.
Maar dat maakt op mij geen indruk. Natuurlijk is ze iemand, dat bestrijdt toch geen mens, maar Buhr heeft bij me zitten huilen, ja huilen, zo heeft het hem aangegrepen, maar het was onmogelijk met haar en iedereen heeft ook zien aankomen dat het niet zou gaan, hij is erin getrapt.
Bedoelt hij gravin Kottwitz, Jonas keek Malina hoofdschuddend aan, ‘de rode gravin’?
Ja, zei Malina, ik heb haar namelijk ook gezien, het is waar dat ze vandaag in Frankfurt was, op doorreis.
Ik begrijp het allemaal niet.
Ziet u, zei Malina, dat is nu zo'n echte geschiedenis, te midden van de luidruchtige, onechte, maar de echte geschiedenissen, die kent niemand, en wat de mensen ervan maken is volkomen aan hun beperkte fantasie aangepast, hoewel ze helemaal niet zo fantasieloos zouden hoeven zijn, omdat iedereen op de achtergrond wel met een monsterlijke geschiedenis leeft of op een dag zal leven, al ziet die van mevrouw Kottwitz er een beetje ongewoon uit. U hebt Buhr gezien, nietwaar?
Ik ga morgen met hem en die kleine vriendin van hem eten, wie is zij eigenlijk?
O, daar is hij nu mee, en dat is zogenaamd de reden waarom hij bij Kottwitz weg is, maar dat is natuurlijk onzin, want je gaat niet bij iemand weg, en dan gooit de ander zich uit het raam. Dat zijn van die ideeën die de mensen erop nahouden, en verstandiger mensen denken dan dat het een beetje gecompliceerder is en zeggen dat het er weliswaar iets mee te maken heeft, maar dat mevrouw Kottwitz toch al flink gek was en ook depressies heeft gehad, maar niemand neemt de tijd om het een en ander na te rekenen, want met een beetje rekenen [zou]
| |
| |
men de zaken op een rijtje [kunnen] zetten. En daarmee manipuleert Buhr.
Hoe bedoel je, zei Jonas, waarom zou hij manipuleren en waarmee, ik begrijp het niet.
Nu ja, ter wille van je goede naam moet je manipuleren, het is een slechte zaak als bepaalde dingen uitkomen. Buhr is driemaal getrouwd geweest en hij zou het erbij willen laten dat hij vaker trouwt en afwisseling nodig heeft, en de mannen, uiteindelijk ook de vrouwen, vinden dat sympathiek, omdat ze [het] zelf ook doen of omdat [ze] het graag zouden willen. In zoverre is ook alles in orde. Maar de zaak is bij Kottwitz in zekere zin uit de hand gelopen, omdat ze te bekend is, de anderen zijn gewoon in vergetelheid geraakt en niemand [heeft] ooit meer gehoord waar ze zich bevinden. Als Kottwitz gewild had, had hij een proces aan zijn broek in plaats van een roman, maar ze heeft er de voorkeur aan gegeven uit het raam te springen.
Dat begrijp ik nu helemaal niet.
Er valt ook niets te begrijpen als je het koel bekijkt. [...]
En dat zal uitgerekend die vrouw u verteld hebben?
Welnee, zei Malina, ze heeft het me niet verteld, maar ik heb het ontdekt.
Hoe dan?
Doordat ik een andere vrouw in het ziekenhuis heb bezocht.
Wat voor andere vrouw?
Nu ja, een andere vrouw die hetzelfde is overkomen, en daarom wist ik wat er met Kottwitz is gebeurd.
Allemachtig, zei Jonas met gespeelde vervoering, je zou haast bang voor u worden - en weet Buhr dat?
Nee, die weet het niet. Ik zal er wel voor oppassen het hem te zeggen.
En waarom?
Omdat het geen zin heeft, en wat geen zin heeft, dat moet je [- - -]
Ik verzamel alleen de geschiedenissen die niet bekend worden en alleen geschiedenissen met dodelijke afloop. Mettertijd kom je er wel achter dat alle geheime geschiedenissen zo'n afloop hebben, anders waren ze niet zo geheim, en in de literatuur zijn er niet al teveel van of in elk geval geen mooie, maar toch is er literatuur en misdaad, en omdat de geschiedenissen uit andere landen ons nooit zo liggen en in hun nuances nooit te begrijpen zijn, alleen in de analogie, hoeft u niet zo ver weg te gaan, niet naar Duitsland, want we hebben er thuis ook een, en u bent er blindelings aan voorbijgehold, aan een geschiedenis die je de allerdroevigste geschiedenis zou kunnen noemen. Mooie titel. Helaas al gebruikt. U hebt Fanny Goldmann toch gekend?
Gekend, nee, Jonas rekte de zin, hij wist niet hoe hij oprecht kon antwoorden, want dat hing nu weer [met] Maria Malina en Salzburg samen, en gekend kon je in verband met dit fijnmazige voorval toch niet zeggen. [...]
Hier ziet u de vertegenwoordigers van de boekhandel, maar daarmee bedoel ik niet het eerzame beroep dat die benaming terecht verdient, maar eerder een wereld waarin boekhandel in mensenhandel is ontaard. U hebt hier immers vanavond een man gezien die een paar jaar geleden de vredesprijs van de boekhandel heeft ontvangen en een rede hield die sterk de aandacht trok, dat wil zeggen, iedereen kon haar in de vooraanstaande Duitse kranten lezen en het idee hebben niet alleen met een groot schrijver, maar met een van de morele instanties van ons continent van doen [te] hebben. Tegelijkertijd echter heeft zich een drama afgespeeld - want u moet niet denken dat we armer aan drama's zijn geworden - dat in zijn afgrijselijkheid een schrijver uit de oudheid of de 18de eeuw nog tot vertellen zou hebben aangezet, een slachting die alles met het boek van deze morele instantie te maken had en waaruit de kreten van de gefolterden voor ieder die horen wil te horen waren. [...]
Ziet u, u kunt ook hier, als u geen zin hebt een wijk verder te gaan, de ondeugden van uw tijd bestuderen, kijkt u eens naar meneer Thönien, ja die, hij wordt al drie jaar onderhouden, natuurlijk niet door een vrouw of een grote vriend, maar door zijn uitgever, stelt u zich voor, deze man is volkomen gezond, 45 jaar, hij heeft alleen een vrouw en twee kleine kinderen, ik zweer u, verder is er niets aan de hand.
Zijn beste vriend, [van] wiens zijde hij zelfs op party's nooit wijkt, want hij aanbidt hem in wezen en haat hem, organiseert regelmatig festiviteiten in de radiostations, nu moet u niet eens denken dat deze of gene zich opdringt, de Thöniens beslist niet, hun wordt het opgedrongen. Niet alleen is de term dichter, schrijver iets waarvoor een man zich nauwelijks zou hoeven schamen als hij rondloopt en er niet aan beantwoordt, want natuurlijk zal meneer Thönien nooit een groot schrijver worden, dat weet hij zelf, ze zijn heus [niet] zo dom als hun
Hotel Fondachhof
| |
| |
critici of functionarissen denken, maar zelfs dat speelt zich nog in bijna engelachtige sferen af; als u echter een persoon als Marek bekijkt, die werkelijk alleen van literaire prostitutie leeft en niets anders dan een maraud [is] en de hele tijd rondloert met wie hij het zou kunnen aanleggen, aanpappen en die zijn enige koortsachtige activiteit minder aan de schrijftafel ontplooit dan op partijen, [aan de] telefoon en [in] de gangen van omroepgebouwen, en als het ware voortdurend rondloopt met de brandende vraag, hoe leer ik meneer B. kennen en neem ik meneer C. voor me in, en hoe kom ik [- - -] Ziet u, daarbij is alles nog veel ingewikkelder, want u zult misschien gemerkt hebben dat de grootvorst de redacteur literatuur ontliep, kortom, hij wil daarmee te kennen geven dat hij hem niet groet en dat hij zijn redenen heeft. Nu zou u, na alles wat ik gezegd heb, denken dat het om een minderwaardige reden gaat, om slechte recensies of iets dergelijks. Allerminst, zei Malina ironisch, want omdat de mensen voor een deel wel een geweten hebben, herkennen ze de beroepsdeformaties van anderen soms heel goed, hoezeer [ze zichzelf] ook misleiden [aangaande] die van henzelf, en deze chef nu, met zijn verlegen gezicht tegenover het oordeel van een bons, hoewel hij zelf tot de bonzen behoort, maar in een andere laag, en zich als mislukt schrijver dubbel getroffen voelt, heeft niets anders gedaan dan wat iedereen [doet] die een afwisselende, zo heet dat, dus een zeer afwisselende krant wil maken om de mensen niet teveel te vervelen met boekbesprekingen en korte verhalen die toch niemand bij het ontbijt leest, namelijk schandalen rondstrooien, en ik herinner me dit geval heel goed dat moest worden opgeklopt, en bij de blindheid en kortzichtigheid van zijn overijverige schandaalverwekkers ontging hem eenvoudig dat hij daarmee een regelrechte moord had gepleegd.
U zult zich Geberer [= Gisevius] nog herinneren die twee jaar geleden gestorven is, een doodzieke man die van plagiaat werd beschuldigd door een hyena die het met haar dwangneurotische handelwijzen ten slotte zo ver had gebracht dat hij zich almaar meende te moeten verdedigen, hoewel geen verstandig mens ook maar iets van de aantijgingen geloofde, totdat iemand die werkelijk helemaal geen benul had een schandaal rook en dat in de openbaarheid wilde brengen. Gisevius was toen al in een toestand die hem voor zijn beste vrienden ongenietbaar maakte, hij kon over niets anders spreken, verzamelde bewijzen te zijnen gunste die niemand wilde zien en legde iedereen die het niet horen wilde uit wat er achter zat, het enige wat hij niet kon uitleggen was het gedrag van die hyena, want de mensen denken ten slotte, waar een aanklager is, [moet] iets zijn voorgevallen, en er was inderdaad iets voorgevallen, zij het ook niets van dien aard en niets waarover gesproken kan worden, en de haat van personen die ertoe overgaan iemand te achtervolgen komt meestal voort uit het feit dat ze zich zelf een keer slecht hebben gedragen en nu naar andere redenen zoeken, en die ook vinden, om diegene te vernietigen die de hoge dunk die ze van zichzelf hebben verstoort. [...]
Past u er dus voor op ooit toevallig getuige van de werkelijke verhoudingen te zijn.
Natuurlijk is het een zeldzaam voorval, maar alles bestaat uit hoogst zeldzame en bijzondere voorvallen, en niets is onjuister,
droeviger en maakt iemand meer verdacht dan te veronderstellen dat hij naast een massa woont wier gedragsregels en uitdrukkingswijzen het enige zouden zijn waarop gelet moet worden, want dóór het groteske patroon aan de oppervlakte heen schijnen de monsterlijke geschiedenissen die tot de dood leiden, en als dit hier in Frankfurt ook maar een kleine, oneindig beperkte wereld is die zichzelf weliswaar als belangrijk beschouwt, dan loop ik toch verwonderd rond als door een slachthuis, en terwijl [men] met vriendelijke plagerijen en het vertellen van moppen, met afspraken, complimenten en kwaadaardigheden alles lijkt plat te walsen, vergeet ik toch [niet] dat een straaltje, dat bloed, dat de stukken vlees, dat de verstarde ogen, de naakte ontzetting, het geschreeuw, het snikken, de grove vechtpartij, de trappen die de slachtoffers van de literatuur hebben moeten incasseren, onder de druk van de getallen, de bedragen, de oplagen, het prestige, de eerzucht en de meest onscrupuleuze eerzucht [- - -]
Maar het zou onjuist zijn te veronderstellen dat alleen op de Duitse markt zulke dingen gebeuren, want die is nu eenmaal de enige voor Duitstalige boeken, en in het stillere Wenen, [- - -]
Nu moet men niet vergeten dat er altijd twee soorten vrouwen aan zogenaamde kunstenaars gaan hangen, namelijk de heel actieve, die [het] geniale kind nodig hebben om er alles voor te regelen, en de makke lammetjes, en er is nog een derde soort die principieel alleen geprikkeld kan worden als het om een naam gaat, zoals anderen door geld geprikkeld kunnen worden, en dat [is] misschien de enige soort die het verdient om met zulke mensen in contact te komen, want zelfs de actieven beleven teleurstellingen, maar ik wil het over de tweede soort hebben die nietsvermoedend en met hemelsblauwe ogen een leven met een kunstenaar over zich afroept zonder te weten
| |
| |
wat hun aan wreedheden, gruwelijkheden en compromitteringen te wachten staat, want meestal zien ze alleen de depressieve, de manische, de vruchteloos succesvolle man, en de gedachte dat zij voor hem een object zouden kunnen zijn als hij niet het fatsoen heeft zijn vrouw van zijn rooftochten uit te sluiten, [- - -]
Zo kennen we hier allemaal een jonge vrouw die na de eerste schok, in plaats van zich van hem te laten scheiden, aan één stuk door als een gek het huis doorzocht om aantekeningen te vinden, en de strijd tussen die twee, dat verstoppertje spelen, is jarenlang de inhoud van dit huwelijk geweest, een nogal ongewone inhoud dus, tot ze met haar twee kinderen is opgestapt en nu van 800 mark leeft, terwijl hij zijn successen, de eerste, en de eerste uitnodigingen, voor Moskou en Budapest, voor Brazilië en alle congressen [- - -]
Daarom zou men, zei Malina met koele blik, iedereen moeten afraden - of [aanraden] zich van tevoren te laten verzekeren tegen een abnormaal onweer dat zich indiscretie of hoogverraad jegens de ander kan noemen.
Maar de vrouwen zullen altijd zo dwaas blijven zich te laten verblinden door een jong genie, en geneigd zijn te begrijpen hoe die andere vrouw, die zelf door chantages [- - -], en dat zijn de ware achtergronden van onze literatuur, en de gevallen die schaamteloos genoeg zijn om zich voor te doen zoals ze zijn, zoals het geval Picasso en het geval Marilyn Monroe, zijn in hun laaghartige schaamteloosheid bijna nog te prefereren boven de keukenmeidengeschiedenissen van onze creaturen die zelfs niet het odium van uitbuiter en afperser willen dragen, maar nog denken zuiver te voorschijn te komen uit die geschiedenissen waarin armzalige hulpeloosheid en te laat inzicht in de situatie hun in de kaart hebben gespeeld.
Maar u zult zich afvragen hoe anderen hen kunnen helpen als niet de slachtoffers zelf in hun afstomping [- - -] - en dat is inderdaad interessant in het geval waarover ik zojuist sprak en dat u misschien interesseert, omdat een van uw goden van zijn voetstuk valt -, en waarom niemand aan hun praktijken een einde maakt, maar dan moet u één ding bedenken, dat het in dit geval, zoals in veel andere gevallen, om heel veel geld ging. De uitgever van X had natuurlijk een flauw idee, misschien niet van de omvang, maar hoe dan ook, hij had het, en nu zou u denken dat deze man, op wiens ontvangst u vandaag was, zich [als] beschermer van weduwen en wezen zou ontpoppen, want dat zou hij misschien graag zijn, maar u vergeet dat een boek dat misschien vijf miljoen belooft op te brengen en overeenkomsten over uitgave in pocketvorm, boekenclub, filmrechten, en dat zachtjes bespot [is], zo zacht dat je het nauwelijks hoort, maar toch heb je het gevoel alsof je iets hebt gehoord - dat is machtiger dan het lot van een paar personen die brullend in de gang van een ziekenhuis liggen, sterker dan het bloed dat uit de opengesneden polsslagaders stroomt, en sterker dan het willen weten, het willen helpen, ja, een man die misschien fatsoenlijk genoeg is om fatsoenlijk te willen zijn, zal zich gemakkelijk laten overtuigen dat hier de vermoorde schuldig is en niet de moordenaar, en u kent die man, bij wie ik u heb aanbevolen, want hij is het, zei Malina met een ondefinieerbare glimlach, word niet kwaad, ril niet van afschuw zoals alle jonge mannen uit alle tijden en gooi hem [niet] het contract voor zijn voeten, want hij is ook maar een gevangene in deze leeuwenkooi en op een dag zal hij worden opgevreten, en u zult weten met wie u te maken hebt, u zult voorschotten ontvangen, u mag zich op eendere wijze gedragen en hij zal u dekken zoals hij anderen gedekt heeft als u erin
slaagt uw naam groot genoeg te maken. En u zult in dat geval alleen van mijn kant op minachting kunnen rekenen, want om die reden zal ik, alleen ik, u mijn achting onthouden. Anderen zullen u ervoor prijzen, men zal bij u kwaliteiten, waarheden en een precisie ontdekken die de ontdekkers geen pijn doet. Getroffen zal men de oren spitsen, maar de werkelijk getroffenen zullen zwijgen. Kortom, u zult een hedendaagse schrijver worden aan wie geen blik in de eigen slaapkamer, geen blik op [de] zwakheden van anderen vreemd is, u zult brieven afdrukken, u zult chanteren, u zult uw vrienden compromitteren, en ze zullen zich koest houden. Niemand wil zich aan het odium der belachelijkheid blootstellen. U zult zich geen proces op de hals halen, en krijgt u er toch een op uw dak, dan zal men u vurig verdedigen en de bekrompen moeilijkdoenerij van uw omgeving kleinzielig vinden.
U zult op een dag van een vrouw gescheiden zijn die niet meer de straat op durft en haar kinderen zal verbieden uw boeken te lezen, en u zult zich daar vrolijk over maken, op een dag zullen uw kinderen die boeken lezen en u vrijspreken en hun moeder onnozel vinden die enkel haar ontmaagding door u op het papier niet kon verkroppen. Zo zult u [uzelf], nog omgeven door het aureool van de politieke rebel - want u zult er inmiddels behagen in scheppen te protesteren tegen een verafgelegen dictatuur -, hand in hand met de algemene domheid het aanzien verschaffen dat bij uw intelligentie past. Een strijder voor recht en waarheid in alle culturele bijvoegsels. En u zult uw nek breken door een afschuwelijke aantijging die nergens op slaat, men zal u van plagiaat beschuldigen. U zult er ziek van zijn, zoals iedereen hier, want u wordt aangevallen - ten onrechte natuurlijk, omdat u tot een groep behoort - door een andere groep, of door de eerste groep, maar nee, wat
| |
| |
zeg ik, al die dingen die zich op de voorgrond zullen afspelen, de aantijgingen en verdachtmakingen, die zult u niet kunnen verdragen. Nooit zal iemand u echt aanklagen, en waarvoor men u wil aanklagen - sterkte ermee. Op dit moment verdraagt u de kleinzieligheden in Graz slecht, op een dag die in Wenen nog slechter en over twintig jaar zult u hier staan en met schuld beladen een prijs aanvaarden of iemand een prijs misgunnen en allang vergeten zijn. Ik wens u toe dat u aan de zonzijde belandt, en als ik u met mijn verhalen vergiftigd heb, dan zult u het gif in vele jaren uitscheiden en uw eigen gang gaan, of u zult, ja waarom ook niet, zonder schuld hier naar toe komen en misschien niet geliefd zijn om uw morele onderscheidingen op het veld van de eerloosheid, maar, vanuit een ander misverstand, om een nieuwe taal, want u hoort wel, ik gehoorzaam aan een oude [taal] en oude begrippen, en ik wend me om, zoals alle mensen die naar het verleden kijken en verstarren, en misschien zegt een engel u op tijd, kijk niet om, en dan zult u Frankfurt niet in rook en zwavelstank zien opgaan, zoals ik het vandaag en elk jaar tweemaal zie, omdat de wraak gekomen is. Niet de mijne, want ik ben gekomen om te vertellen en niet om te oordelen, maar in alle verhalen spookt het oordelen mee en het geween in de rook, als het ten hemel stijgt en verteld wordt.
En nu waren de twee aangekomen voor het hotel van Malina, die zijn manuscript zo had opgerold dat de rol als door brand ineengekruld leek, en de jonge man uit Graz, uit het groene Stiermarken, maakte een lichte buiging voor hem en wachtte er nog een ogenblik op voor een drink te worden uitgenodigd, maar Malina keek omhoog naar de nachtelijke hemel en zei alleen, als u morgen het vliegtuig van 10 uur neemt, vliegen we samen, en ik zie u misschien in Wenen, en [- - -], maar het is helemaal niet belangrijk dat u mij of anderen leert kennen en dat wij elkaar in koffiehuizen terugzien. Ontmoet andere mensen, dat zal u beter bekomen. Reis, leef, woon. Doe wat iedereen doet. Het zal u niet schaden. U zelf bent uw grootste vijand, en als u hem overwint, zult u nooit vijanden hebben. Wat u geschreven hebt, stond me zeer aan. U weet dat al, ja het stond me aan. Maar ik heb geen hoge dunk van u, dat moet u weten, het zal u nu even pijn doen, en dan zult u in verzet komen en u zult een beetje sterker zijn. Ik heb absoluut geen hoge dunk van u. Jonge schrijvers moeten niet worden aangemoedigd. Dat zeker niet. Een klap op hun kop is altijd beter voor ze.
[...]
De volgende dag ondertekende de jonge man uit Graz zijn contract, en van Malina zei hij dat hij, de jonge man, eigenlijk geen hoge dunk van hem had, het speet hem wel, maar tenslotte had hij van Malina ook zo goed als niets gelezen, en er was ook bijna niets, en met het meeste dat die oude knarren schreven kon hij niets beginnen, en toen hield hij zich toch in toen de winnaar van de vredesprijs binnenkwam, [van] wie hij werkelijk geen hoge dunk had, en hij accepteerde een uitnodiging om naar het landhuis te komen van hem en zijn derde vrouw die naast hem stond en voortdurend glimlachte als een glimlachrequisiet dat een succesvol man zich na wasvrouwen, huishoudsters en rijke dames verworven heeft, uitsluitend voor persoonlijk gebruik nadat hij genoeg verdiend heeft met zijn boek, en nu wist de jonge man niet meer zo precies wat Malina gezegd had, en zeker had die kleine vrouw nooit haar polsslagaders opengesneden, maar flirtte alleen terloops met de bewonderaars van haar man en een beetje met de uitgever, maar bijna zakelijk, en de belangrijke man zei alleen telkens dat hij iets niet had gelezen, dat was zijn beminnelijke wapen tegen het heden [- - -]
Vertaling Paul Beers
|
|