Behalve Malina en de jonge schrijver Klaus Jonas ontmoeten we, al dan niet in flashback, drie personen die in Requiem voor Fanny Goldmann een hoofdrol speelden, nl. Malina's zuster Maria Malina, Fanny Goldmann en haar voormalige minnaar Toni Marek, benevens een groot aantal figuren uit het literaire wereldje die ter gelegenheid van de Buchmesse allen in Frankfurt verenigd zijn.
Om de lezer enig inzicht te geven in de vervlechting der personages in Doodsoorzaken en vooral in het geestelijk klimaat van de hele cyclus, citeer ik uit de vertaling van Malina (p. 275) de passage over de ‘Reigen’, een term die niet toevallig aan Schnitzlers befaamde toneelstuk herinnert: ‘Toch is in die tijd de reidans begonnen die nu niet anoniem meer is. In het licht van die epidemie moet men de nu heersende verhoudingen begrijpen, waarom Ödön Patacki bijvoorbeeld eerst met Franziska Ranner te zien was, maar Franziska Ranner daarna met Leo Jordan, waarom Leo Jordan, die eerst met Elvira getrouwd was die daarna de jonge Marek heeft gesteund, nog tweemaal trouwde, waarom de jonge Marek vervolgens Fanny Goldmann ruïneerde, die het op haar beurt eerst zo goed met Harry kon vinden en toen met Milan wegliep, maar de jonge Marek weer met Karin Krause, die kleine Duitse, en daarna met Elisabeth Mihailovics, die vervolgens een verhouding kreeg met Bertold Rapatz, die op zijn beurt... Ik weet dat nu allemaal, ook waarom Martin Ranner die groteske affaire had met Elfi Nemec, die later ook een verhouding kreeg met Leo Jordan, en waarom dus iedereen op de vreemdste wijze met iedereen te maken heeft, ook al weet men het maar in enkele gevallen.’
Hier staan in kort bestek de dramatis personae bijeen die de twee onvoltooide romans van Doodsoorzaken bevolken. In Het geval Franza zijn dat professor Leo Jordan, zijn getourmenteerde vrouw Franziska Ranner, haar broer Martin en diens (afwezige) vriendin Elfi Nemec; in Requiem voor Fanny Goldmann de titelheldin, haar man Harry, na haar scheiding haar vriend Toni Marek, diens volgende vriendin Karin Krause en de fenomenale actrice Maria Malina.
Dit wat de personages betreft. En hoe schetst Bachmann het geestelijk klimaat waarin deze personen verkeren? In bewoordingen die sterke gelijkenis vertonen met haar voorwoord bij Het geval Franza doet zij dat in Malina (p. 276) aldus: ‘De samenleving is het allergrootste moordtoneel. Op de nonchalantste wijze zijn in haar van oudsher de kiemen gelegd voor de ongelooflijkste misdaden die de rechtbanken van deze wereld voor altijd onbekend blijven. (...) De wereldwijd of alleen plaatselijk bekende misdaden lijken me daarnaast zo simpel, zo grof, zo zonder geheim (...). Wat zich daarentegen hier heeft afgespeeld en nog afspeelt, is nooit primitief geweest. Herinner je je die avond nog? Fanny Goldmann ging een keer opvallend vroeg in haar eentje naar huis, ze stond van tafel op, er was niets voorgevallen, maar nu begrijp ik het, nu snap ik het. Er zijn woorden, er zijn blikken die kunnen doden, niemand merkt het, iedereen houdt zich aan de façade, aan een gekleurde voorstelling.’
In Frankfurter Buchmesse komt de verteller Malina nog eenmaal terug op Fanny Goldmann als hij tegen Klaus Jonas zegt: ‘Ik verzamel alleen de geschiedenissen die niet bekend worden en alleen geschiedenissen met dodelijke afloop’ en vervolgens op Fanny Goldmanns geschiedenis zinspeelt als ‘de allerdroevigste geschiedenis. Mooie titel. Helaas al gebruikt. U hebt Fanny Goldmann toch gekend?
Gekend, nee, Jonas rekte de zin, hij wist niet hoe hij oprecht kon antwoorden, want dat hing nu weer met Maria Malina en Salzburg samen, en gekend kon je in verband met dit fijnmazige voorval toch niet zeggen.’
Waarmee ik direct naar lezing van Frankfurter Buchmesse kan verwijzen, want in het begin van dit fragment krijgt de lezer te horen over Jonas' fascinatie door het toneelwonder Maria Malina en de schoonheid Fanny Goldmann.
Maar wie is die Klaus Jonas die zo jong is dat hij nog niet in de ‘reidans’ is opgenomen? Hij wordt op de eerste pagina van Frankfurter Buchmesse geïntroduceerd als ‘het jonge Stiermarkse genie Klaus Jonas, wiens foto's op dat moment in vele kranten en op de beeldbuizen te zien waren.’ Het is erg verleidelijk daar een soort portret van Peter Handke in te zien die in de zestiger jaren bliksemsnel zijn naam vestigde, een tijdlang in Graz (Stiermarken) studeerde en met zijn Publikumsbeschimpfung hetzelfde bereikte als in dit verhaal ‘die innemende jongeman (...) die een halfjaar tevoren met een pamflet de hele gevestigde literatuur voor het hoofd had gestoten en meteen daarop door haar geaccepteerd werd.’
Klaus Jonas, alias Jörg Maleta (wat wil Bachmann toch met Malina, Milan en nu weer Maleta?), wordt met grote sympathie getekend en aan het eind zegt Malina tegen hem: ‘Wat u geschreven hebt, stond me zeer aan. U weet dat al, ja het stond me aan.’ Dit oordeel loopt parallel met dat van Bachmann over Handke toen ze in mei 1973 in een interview zei dat naast enkele verhalen van Thomas Bernhard de laatste twee boeken van Peter Handke (‘Der kurze Brief zum langen Abschied’ en ‘Wunschloses Unglück’) grote indruk op haar hadden gemaakt. Eveneens in mei 1973 noemt ze in een ander interview Handke de belangrijkste schrijver van de jonge generatie.
Hoe dit ook zij, het met zoveel warmte getekende profiel van de jonge Klaus Jonas, de flashback van zijn ontmoeting met Maria Malina en Fanny Goldmann, en aan het eind Malina's gesproken ‘Brief an einen jungen Dichter’ maken het fragment voor mij ondanks enkele ondankbare stukken tot een waardevolle afsluiting van Doodsoorzaken. De manier waarop Malina Jonas toespreekt heeft dezelfde bezwerende, profetische toon die zovele van Bachmanns teksten kenmerkt en voor mij onontkoombaar maakt:
‘Ontmoet andere mensen, dat zal u beter bekomen. Reis, leef, woon. Doe wat iedereen doet. Het zal u niet schaden. U zelf bent uw grootste vijand, en als u hem overwint, zult u nooit vijanden hebben. Wat u geschreven hebt, stond me zeer aan. U weet dat al, ja het stond me aan. Maar ik heb geen hoge dunk van u, dat moet u weten, het zal u nu even pijn doen, en dan zult u in verzet komen en u zult een beetje sterker zijn. Ik heb absoluut geen hoge dunk van u. Jonge schrijvers moeten niet worden aangemoedigd. Dat zeker niet. Een klap op hun kop is altijd beter voor ze.’