De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Robert Anker Op de halte Omdat de tram niet komt maar wij nog steeds niets zien, verhevigd. Dat er om de hoek een pand gekraakt, een buurvrouw zingt, een oude man een kind dat huppelt aan zijn hand oversteekt, deze vogel deze mooie brievenbus geraakt heeft - liefde, liefde. Maar hier brandt de wereld veilig in een krant met vingers. Ergens zit een lek, verdwijnen mensen, zakt een tegel weg. Maar iemand steekt een kind omhoog, een paraplu, een periscoop. Iemand anders breekt in fluisterzinnen los tegen een rug. Omdat de tram nog eens begint bij de geboorte, dat kan ook. Boven onze hoofden komt een witte wolk maar geen herinnering. Dat de tram toch door de velden zingt, de bloemen bloeit, wonden maakt maar tranen worden grint dat onder onze schoenen kraakt om onze huizen aan het einde van de richting. Een autootje roept water om, dat er geen water meer. Maar bier genoeg op het terras waar alle mensen kijken. Loopt de liefste zwaaiend met haar glas maar niet herkend. Staan wij met 48 schoenen op de halte en een richting. Wij staan met 48 hakken naar de richting op de halte. [pagina 15] [p. 15] Nieuwe veters Een man die na een lange straat een hoek omslaat. Dat ineens een warme bries hem bol tegen de kleren staat. Of hij nu nog wel vooruit komt, alles tegemoet. Vogels uit het zuiden waar de straat uit zee komt. Bomen botten uit, er waaien meisjes langs met rokken. Maar hij grijpt zijn hoed want voor zijn ogen die hem denken en hij zet zich schrap tegen de schaduw die hem trekt. Een spandoek zwaait voorbij, een megafoon met vuisten. Hij pakt zijn viltstift, zet een streepje op de muur. Er wordt een mens beroofd door jongens met een mes en in een zijstraat vlagt een grasveld en fanfare. Maar hij zet zijn schoen voor elkaar met nieuwe veters. en staat niet stil meer voor hij valt of, toch nog, luwte - een hoed aan zee, een stramme jas, een hondje aan zijn voeten. Onder de bomen Als hij ergens woont dan woont hij in zijn jas en woont hij in zijn sproeten en de vleugels van zijn neus. Alles gaat verloren want van alles is te veel. Heeft hij komma's neergedacht vanuit zijn telefooncel. De deur staat open, de vogels lopen op de grond. Bob! Zo heet hij niet, hij kijkt verrast en geeft een dubbeltje. Soms neemt hij een kwartje en tot er opgenomen wordt. Luistert hij de diepte van de wereld in. Een vrouwenhand die langs het glas. Hij ziet zijn schoenen en de hoorn in zijn hand. Soms glinstert aan de randen van het plein zon op een lagune. Gaat zijn hoofd toch met zijn ogen aan de haal, hij vraagt een broodje bij de bakker en dat ruikt zo lekker. Het is er weer, de tegel met een scheur, een taxi klaxonneert. Het is er niet want daartussen en een boom die groeit. Vorige Volgende