De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] J.J.A. Mooij Vijf maal De Staalmeesters I. De opdrachtgever Wie waren het, die Rembrandt zagen toen hij hen zag voor dit portret, waar zij door hem zijn neergezet met ogen die om antwoord vragen? Men streed om naam en bezigheden. Maar wíe ook, hebben zij vermoed dat uit hun lichaam, geest en goed een glansstuk werd van het verleden? Misschien toch één: werd hij na jaren in stilte naar de zaal gedreven om in de beeltenis te staren. Zag hij de laatre schimmen gaan. Verbouwereerd kijkt hij ze aan. Hij klemt zijn hand. Het doek trilt even... [pagina 58] [p. 58] II. Synthese Met een fijn netwerk van verborgen strengen zijn zij als poppen op een rij gezet; want Rembrandt heeft uitstekend opgelet dat elk van hen wat eigens in zou brengen. Maar bij verrassing komen zij tot leven. Eén buigt het hoofd vooruit, één rijst omhoog. Wij staan met oude mensen oog in oog, wier ernst en waakzaamheid aanwezig bleven. Dan valt het doek. En dwars door alle hoofden bliksemt een magistrale zigzaglijn. Het levenslicht wijkt voor de glans der kleuren, waarin zich oplost al wat ging gebeuren. Zo wordt het tafereel voorgoed tot schijn - met nog een glimp van wat het eerst beloofde. III. Meester en knecht Wat willen zij van ons? Kijken zij echt? Gebaar en blik vervluchtigen tot lijnen, die onweerhoudbaar uit het niets verschijnen; zij trekken wat zich uiten wilde recht. En door een golfslag wordt het pleit beslecht, zodat men hoofden boven schuim ziet deinen. Maar mogen ook de heren zo verdwijnen, onwrikbaar op zijn voetstuk staat de knecht. Is hij de meester zelf? Van banden vrij lijkt hij de heerser in dit schilderij: Rembrandt incognito, zelfs zonder hoed, - die nu de andren weer herrijzen doet! Zijn levenswerk... Zou men zijn naam niet weten, hij moest Meester der Staalmeesters gaan heten. [pagina 59] [p. 59] IV. Het rode kleed De hoeden met de brede randen staan in een golvend défilé. De stoet van kragen doet ook mee, en zelfs de smalle rij van handen. Maar zijn daartussen de gezichten niet wat benauwend ingeklemd? De monden strak, de blik gestremd, gevangen door het hel belichten. Hoezeer men met opmerkzaam turen uit deze ban verlossing zoekt, kracht zuigend uit het open boek, men strandt in ándere figuren. En alle onrust, moeite, leed verstillen pas in 't rode kleed. V. De suppoost Vijf mannen die niets doen, is er gezegd. 't Is waar, zij staan en zitten slechts, en kijken. Maar kunnen mensen ooit wel meer bereiken dan zo volmaakt te worden vastgelegd? Met knappe streken lijkt hun dood ontdoken, zij zelf vol geestkracht in de lijst geschikt. En duizenden beantwoorden hun blik, jaar in jaar uit; de ban is ongebroken. Maar leegte staart ons aan, ondanks de troost dat vroeger leven hier heeft vorm gekregen. Terzijde van 't gewoel zit de suppoost, en kijkt. Misschien gaat alles tot hem in, en krijgt zo achteraf een laatste zin. Hij wacht: zal ooit het doek nog eens bewegen? Vorige Volgende