thiserend, konden wel eens terecht zijn onthoofd.
Tot deze gevoelens begonnen, ook in de overige provinciën, velen over te hellen.
De door Alva ingestelde B.T.W. van tien procent kon men, als de zaken weer gewoon liepen, best betalen. Het betekende een fractie van de som waarmee de burgerij van Haarlem de plundering had afgekocht.
Kortom, de hele opstand verliep. De prins van Oranje trok zich terug naar Dillenburg, zijn Nassause stamslot. In de Lage Landen was zijn rol uitgespeeld.
Het was dus niet zo dat de Tachtigjarige oorlog door ons werd verloren, zoals ik in mijn naïviteit had verondersteld. Hij ging gewoon niet door. Geen Requesens, geen Parma, geen Anjou, geen Leicester, geen Franse en Spaanse Furie, geen Maurits, geen Frederik Hendrik, geen Oldenbarnevelt, geen Tromp en De Ruyter. Halt! Die wel. Hoor verder!
Het begon al meteen. De Slag op de Zuiderzee werd afgelast. De schepen van de Prins en die van de koning, verre van elkaar in de grond te boren, verenigden zich tot één vloot. Bossu werd niet gevangen genomen en kon dus niet uitgeleverd worden tegen Marnix van Sint Aldegonde. Dat hoefde niet. Marnix mocht naar huis. Zomaar voor niets.
De vereniging van beide vloten bracht een belangrijk feit aan het licht. De Nederlanders bleken veel bekwamer zeelieden te zijn dan de Spanjaarden. Of het nu kwam doordat zij van kindsbeen af gewoon zijn te varen op de ingewikkelde wateren van hun Maas-Rijndelta of door de hiervoor ontwikkelde navigeerbaardere scheepstypes, het feit bestond, wat ook door onze overwinning in de werkelijk plaats gehad hebbende slag op de Zuiderzee duidelijk is gebleken. Daarbij kwam dat bij ons de scheepskapiteins altijd waren begonnen vóór de mast terwijl deze in Spanje meestal uit de adel afkomstig waren.
Hiervan moest Alva, zij het met enige spijt, wel in zijn rapporten aan de koning melding maken, maar Filips de Tweede, bekwaam regeerder als hij was en heel goed wetend dat de helft van 's Prinsen vloot uit voormalige watergeuzen bestond, die de jaren van piraterij achter de rug hadden, besefte meteen het grote profijt dat hij van die watergeuzen kon trekken. Hij deed hetzelfde wat Peter de Grote heeft gedaan. Met geld en goede woorden lokte hij de beste scheepsbouwers en zeevaarders naar zijn rijk en bouwde met hun hulp een marine die zijns gelijke op de wereld niet had. Door de combinatie van het Hollandse ranke en snel wendbare fluitschip met de grote Spaanse formaten schiepen die Hollanders een geheel nieuw en zeer strijdbaar scheepstype.
Een vloot van zulke schepen kon toen met het volste recht onoverwinlijk worden genoemd. Tot opperbevelhebber benoemde Filips in plaats van de hertog van Medina Sidonia, een ronde zeeuw uit het voorgeslacht der Evertsens.
Een aanzienlijke versterking kreeg die vloot nog toen in 1580 Portugal bij Spanje kwam en de hele Portugese zeemacht onder Spaanse vlag mee kwam doen.
De enige ernstige concurrent was Engeland waar koningin Elisabeth de versterking van haar vloot bovenaan in haar programma had gezet. Maar bij de eerste totale confrontatie tussen beide rivalen, een zeeslag die meerdere dagen duurde werden haar schepen door de Spaanse Armada vernietigend verslagen en was de Spaanse heerschappij ter zee voor onafzienbare toekomst gevestigd, een resultaat dat zonder de Hollanders waarschijnlijk nooit was bereikt. Sindsdien kreeg Engeland op de oceanen geen voet meer aan de grond. Onze vier Engelse Oorlogen hoefden niet meer en geen Hollands kind hoefde daar ooit zijn geheugen mee te belasten.
Het eerste gevolg van de Engelse nederlaag was een grootscheepse hulpactie voor het onderdrukte Ierland. Dank zij de voortreffelijke eigenschappen van zijn bewoners werd het in korte tijd een welvarend katholiek rijk met een eigen vloot. Aan alle Ierse ellende kwam voorgoed een eind.
De politiek van Engeland, steeds het Europese evenwicht te bewaren door de machtigste continentale staat dwars te zitten, paste op zijn beurt Filips voortaan toe op de drie landen van het zogenaamde Verenigd Koninkrijk, Engeland, Ierland en Schotland.
Een tweede onmiddellijk gevolg van de Engelse nederlaag was de verovering van Duinkerken, het kapersnest dat al eeuwenlang de Noordzee en zelfs de Atlantische Oceaan onveilig maakte. Maar daarvoor was het niet alleen. Aan de vooruitziende staatsmansblik van Filips verscheen het als de bakermat van een Franse vloot. Hij voorvoelde de betekenis van een Jean Bart, diens loopbaan van zeeschuimer tot grondlegger van een Franse zeemacht en achtte het een daad van wijs beleid met die verovering de Franse marine in de wieg te smoren. De expeditie van Maurits was nu overbodig geworden en daarmee werd in menig Nederlandse geest het laatste restje van historisch bewustzijn: ‘Zestienhonderd, slag bij Nieuwpoort’ opgeruimd.
Door het bezit van Duinkerken beheerste Filips meteen het Kanaal.