dat hier en daar overgaat in opgewonden uithalen waarin Dorien en Maarten duidelijk de klanken van plaatsnamen herkennen. Soms wisten ze niet eens dat er plaatsen met zulke namen bestonden.
De woewauwoo-mevrouw is naar voren gekomen en pakt de microfoon. De voorzitter, nu op twee kousevoeten, kijkt naar haar alsof hij een spook ziet, maar hij doet niets. Evenals de andere aanwezigen luistert hij naar haar verhaal, in gebroken Nederlands. Het is een naar verhaal. Met man naar Gravenstad verhuisd omdat hij daar les in woewauwoo-Engels ging geven. Engeland nooit kunnen vergeten.
Weer daalt ontroering over de zaal, maar niet zo diep als de vorige keer. Dorien en Maarten vinden niets ontroerends aan het verhaal. Ook niets engs. Nogal wiedes dat je een land niet kunt vergeten als je er lang hebt gewoond. Het zou gekker zijn als het wel zo was. Ze stoten elkaar aan, en wisselen twee zinnetjes uit.
‘Dat mens moet niet zo zeuren.’ Dat was Maarten.
‘Wat zou er nu gebeuren?’ Dat was Dorien.
Het mannetje met de tweeëndertig zelfbedachte decoraties doet een stap naar voren en zegt:
‘Het engste land is Engeland.’
‘De naam zegt het al,’ denkt moeder.
De woewauwoo-mevrouw valt flauw en moet van het podium worden gedragen. Snel neemt de voorzitter het heft weer in handen.
‘Boe,’ roept hij. ‘Vledder. Wat praat u allemaal voor uw beurt. De landenkwestie is trouwens niet aan de orde. Straks gaan wij de engste plaats kiezen. Plaats,’ voegt hij er langzaam aan toe, ‘betekent in dit geval land of dorp. Maar eerst gaan wij over tot punt 4 van het programma. Indeling van engerds.’
Zijn stem klinkt enthousiast. Hij voelt zich lekker. Hij staat inmiddels op blote voeten op het toneel en zijn stropdas is op een klein rukje na van zijn nek gegleden. ‘Ik vind het hier leuk. Vledder,’ roept hij vrolijk. ‘Wil iemand anders deze functie van mij overnemen?’
‘Ja, ik,’ denkt het mannetje met de decoraties, maar als hij toesnelt zegt de voorzitter:
‘Boe. Vledder. Ú wilt ook altijd alles. Dan doe ik het zelf wel. Even de gedachten ordenen.’
Hij staart naar de grond. Via de microfoon kan de zaal zacht maar verstaanbaar de ordening van zijn gedachten volgen.
‘ABC. Wat doe ik hier? Ik ben de voorzitter. Ik moet verder. Vledder.’
Even kijken hoe het met vader gaat. Hij had een wandeling kunnen maken langs het huis van zijn kinderen en ex-vrouw en op de deur het briefje kunnen zien dat daar al sinds acht uur hangt.
Was sleutel vergeten. Niemand thuis. Tot half negen gewacht. Ans.
Misschien was hij dan op onderzoek uitgegaan.
Maar vader is op de divan in zijn werkkamer in slaap gevallen. Niemand belt hem op, de televisie beneden is uit en de plaat op zijn pick-up draait allang vergeefs rondjes.
Nee, vader komt vanavond de deur niet meer uit. Hij heeft geen idee wat zich allemaal op het zelfde moment in Gravenstad afspeelt. Hij hoort het morgen wel.
De voorzitter is klaar met het ordenen van zijn gedachten.
‘Mede-congresleden, luistert,’ zegt hij. ‘Vledder. Voor de onbegrijpenden onder ons een korte uitleg. Indelen betekent dingen in vakjes onderbrengen, met behulp van een zeker ritme. Indelen is een kwestie van ritme. Vledder. Ik stel voor dat wij onze indeling op rijm maken.’
Gejuich in de zaal.
‘Het probleem is dat wij, engerds, moeilijk onze eigen engheid kunnen overzien. Daarom wil ik vragen of er ook niét-engerds in de zaal zijn om dit karwei voor ons te klaren. Vledder.’
Twee vingers gaan omhoog. Het waren er bijna drie geweest, maar moeder moet zich als verslaggeefster afzijdig houden. Je kunt moeilijk een verslag maken waar je zelf binnenstapt. Dat hoort niet in de journalistiek. Misschien houdt ze het niet vol, maar nu weet ze zich in te houden. Daarom steken alleen de vingers van Dorien en Maarten in de lucht.
‘Zijn jullie broer en zus?’ vraagt de voorzitter. ‘Kom allebei maar hier. Ik wil de familieband niet verbreken. Vledder.’ Hij aarzelt. ‘Jullie gaan toch geen ruzie maken, hè?’ En als ze niets zeggen: ‘Kunnen jullie rijmen?’ Dorien en Maarten stappen het podium op. Dorien loopt rechtstreeks naar de microfoon en zegt luid en duidelijk:
‘Als ik niet kon rijmen
Zouden wij bezwijmen.’
Bravogeroep.
‘Mooi,’ zegt de voorzitter. ‘Als voorzitter zal ik zelf de eerste soort engerds aangeven. Willen jullie mij daarna aanvullen, op rijm dus? Soort nummer één: Je hebt mensen die eng lijken.’
De man met de bloedvingers kijkt verlegen naar de