flinke klap geven. Maar omdat hij zijn uilebril niet op had en alle drie de jagers een zelfde groen hoedje op hadden, sloeg hij Poef op z'n kop. Poef kwaad natuurlijk. Die dacht weer dat Paf hém een klap gegeven had en trok zijn weitas over de kop van Paf.
Kip, ik heb je, riep hij triomfantelijk. Maar ook dat was mis.
Want op hetzelfde moment dat hij de weitas opendeed, kwam er achteruitlopend een oud vrouwtje uit het struikgewas gestapt. Het arme mens was haar mandje met paddestoelen kwijt en liep al een tijdje met kippige ogen te zoeken. Vooruit. Opzij. Krakend takken brekend in het kreupelhout. Vervolgens weer achteruit, het pad op. En pardoes kreeg zíj nu, in plaats van Paf, de rugzak over haar kop.
Pas toen zagen de drie jagers dat ze het mis hadden.
Wat ze ook rukten en trokken, ze kregen de weitas niet van het hoofd van het oude vrouwtje. Met haar lange haarspeld bleef zij vastzitten aan het gebraden kippetje dat Poef in zijn tas gestopt had voor het geval hij onderweg honger zou krijgen.
Niet alleen zat zij met haar haarspeld vast, ze had ook nog de pech dat de wrat op haar kin in een knoopsgat was geschoven. Bovendien was het hoofd van de heks, want natuurlijk was het een heks - wat dacht je, een kromgebogen vrouwtje dat zich vloekend achteruit lopend een weg baant door het struikgewas, dat moet toch wel een heks zijn, wat anders? - haar hoofd was van boosheid zó gezwollen, dat het onmogelijk nog uit de tas getrokken kon worden.
Haar hoofd moet eraf, zei Poef. Er zit niks anders op. We moeten immers verder.
De heks krijste als een speenvarken. Tot overmaat van ramp werkten haar toverspreuken niet, om de eenvoudige reden dat het extra paar warme sokken dat Poef in zijn rugzak had gedaan in haar mond gepropt zat.
Ja, dan maar haar kop eraf, zei Paf. Wie heeft er een mes?
Het mes van Poef zat in zijn rugzak. Pief had het zijne vergeten, gewoon vergeten, net iets voor Pief. En Paf had zijn zakmes aan z'n zoontje gegeven en de jongen was naar de film.
Oh oh, jammerde Poef, wat moet ik zonder weitas? Waar moet ik alle hazen en konijnen laten die ik geschoten heb?
Al had hij nog niets geschoten, hij was er zeker van dat ze op hem zaten te wachten.
Pief had een oplossing. Hij maakte met een puntige steen twee gaten in de weitas. Zo kon de heks zien waar ze liep. Bij het oefenen had Pief per ongeluk zijn jachthond doodgeschoten zodat hij een halsband en riem overhad waarmee hij de heks aan de lijn kon houden.
Kun je goed ruiken? vroeg hij voordat hij een derde gat in de tas maakte waar ze haar spitse neus door zou kunnen steken.
Van woede, en ook omdat ze toevallig snipverkouden was, snoof de heks als een heuse jachthond.
Pief was in z'n sas met zijn nieuwe hond. Alleen wilde hij wel dat ze ophield met hem almaar in zijn billen te knijpen.
Ouwe toverkol, wil je dat wel eens laten! Hij had het niet zo begrepen op graaiende knokige heksenvingers en al helemaal niet op vingers met zulke harde knollen van ringen. Dus bond hij haar handen op haar rug vast.
De heks liet dat allemaal niet zomaar met haar doen. Maar toen ze probeerde weg te lopen, struikelde ze over haar mandje met paddestoelen waarnaar ze op zoek was geweest.
Het waren giftige paddestoelen, heel erg giftige paddestoelen zelfs. Die had de heks nodig voor een paddestoelentaart. Een heerlijk geurende stinkzwammentaart zou ze die avond gaan bakken, waarmee zij alle andere heksen die ze op haar verjaardag had uitgenodigd in één klap zou vergiftigen.
Zo giftig waren de paddestoelen, dat ze meteen ontploften toen het mandje werd omgegooid. Een zo harde knal was nog nooit eerder in het bos gehoord. Geen wonder dan ook dat toen de rook was opgetrokken de heks boven in de boom hing.
De heks dacht natuurlijk dat een van de drie jagers haar de lucht in had gegooid.
De jagers schrokken zich een hoedje. Dat wil zeggen, twee van de drie jagers. Schiet toch op, riep Paf die doof was en intussen was doorgelopen. Poef liet zich dat geen twee keer zeggen en schoot.
Poef schoot Paf een schot hagel in z'n achterwerk en was zowaar verbaasd dat Paf briesend op hem afstormde. Net op tijd deed hij een stapje opzij en zag, niet minder verbaasd, hoe Paf met z'n kop vooruit de buik van Pief ramde.
Het was duidelijk dat er op die manier van hun jachtpartij niet veel terecht zou komen. Daarom besloot een van de hazen die in het knollenveld op de jagers zaten te wachten tussenbeide te komen.
Met parmantig een jagershoedje op zijn linker oor stapte hij op het drietal af.
Het hoedje had hij overgehouden van een vorige jacht-