| |
| |
| |
[1986/4]
Menno van Beekum
Hongaars
Eva is aandoenlijk. Als ze de zinnen uit haar taalboek uit. Bontjas over haar schouders in het koude leslokaal. Woord voor woord, lettergreep na lettergreep de klanken proevend van mijn taal. Mijn taal in haar mond, op haar lippen en dan in de heldere hemel van haar zang. Zo mag ik alles horen dat van mij bij haar blijft. Ze ziet niet hoe ik haar adem kus.
Wat kan ik nog meer verzinnen. Om de avonden te korten die ze niet naast me zit. Zodanig naast me zit dat ik om haar te kunnen zien mijn hoofd opzichtig moet draaien. Zo gespannen spreek ik mijn pupillen naar links en snel weer naar rechts schietend tot de anderstaligen in het lokaal terwijl zij mijn profiel betast. Dat voel ik, dat kijken, een warme stralenbundel zich spannen aan mijn wang. En zij lacht, als de anderen niet lachen, om mijn droogkloterige hooghollandse tussenwerpsels, die alleen zij blijkt te begrijpen. Vrijen is zo vrij niet. Wat van het overgearticuleerde laboratoriumnederlands in mijn grillig gemompel springt associeer ik tot terzijdes voor haar alleen. Kussen op het Duits van haar tweede moedertaal, zoveel dichterbij dan het Turks en Spaans van de anderen, het Hongaars van haar eerste moeder. Kussen op haar jeugd. We zijn even oud, en net nog jong. Kussen op het mohair van haar truien. Ik hou niet van acryl. We zijn even lang.
Haar kaaskoppige echtgenoot is wijnkoper van een kop kleiner en drinkt in zijn handelsreizen naar Duitsland meer bier dan wijn. Natuurlijk nemen we tegenwoordig ook wat van de carnische en de lactante produkten mee. En de poestasalade Eva. Hij slaat niet op haar knie. Hij lacht daarbij ook niet. Hij is te gestileerd voor z'n postuur. De Zaanlandse delicatessenhandel gestremd in een al te slanke citroën. Naar de Eifel nemen we altijd de BMW. In Koblenz heb ik Eva ontmoet. Toen sprak ze nog geen woord Nederlands. Nu spreekt ze dat bargoens. Want jullie doen ook wat aan bargoens hè. Hij monstert me in zijn achteruitkijkspiegel. Nou, bargoens. Zo van effe, effe kijken. Effe is bargoens Eva, legt hij de vrouw die naast hem zit uit. Ik doe er het zwijgen toe. Bargoens is dieven- en hoerentaal, en van de vorige eeuw. Deze kaashandelaar weet van alles beter wat hem vroeger op school geen moer interesseerde. Hij denkt alsmaar niet aan school omdat er een leraar in zijn auto zit die door zijn vrouw in zijn auto is gezet. Vanavond nog heeft ze drie uur lang aan zijn lippen gehangen, hem drinkend. Jaja, het wordt weer lente. Dat stimmt, draait Eva zich opgetogen naar haar echtgenoot. En gunt mij haar wang en haar knipoog. Ze proeft de woorden weer, beweegt haar tong in haar mond, oefent haar lippen en dan komt ze: hoe komt dat het langer licht is? Doordat het lente. Nou, interrumpeert de Edammer haar, dat komt natuurlijk omdat de klok een uur vooruit gezet is. Dat is logisch. Ja, maar ook, doordat het lente wordt. Hè Menno. Ze zingt het hè en nog mooier mijn naam. Ja we hebben vanavond ook de verschillende betekenissen van hè behandeld, leg ik haar man die zijn vrouw niet leuk vindt uit. Jaja bargoens is belangrijk.
Achter het centraal station stappen we uit. Eva en ik aan dezelfde kant. Waar is jouw fiets. Aan de andere kant. Mijn vriendin komt op spoor 13a. Ze heeft haar handen diep in de zakken van haar katoenen overall, haar nek in de schouders van haar leren jack, haar kin op haar borst en maakt kleine danspassen op haar laarsjes, draait van me weg en dan ineens weer terug. Nou dahag, en glimlacht zo veelbetekenend dat ik niet weet wat ze allemaal betekent maar wel dat ze wil dat ik nu subiet wegga, hoewel we nog samen een tiental meters door de hal van het station kunnen lopen, zij naar 13a en ik dan het station door naar mijn fiets. Ik zeg van de weeromstuit dahag en dag met een armzwaai naar de man die ginds op 2 meter van ons zijn auto afsluit.
Een avond later komt Eva het lokaal binnen en ik kijk naar haar totdat ze kijkt en als we elkaar dan zien is het helder als barstend glas: we hebben een geheim samen.
| |
| |
Later op de avond zal ik een glazen koffiepot aan scherven stoten. Of deed zij het, met haar ogen. Haar rinkelende lach. En dan is ze plots zeer somber. Staart broeiend voor haar uit. Denkt aan haar Duitse vriendin die uit Koblenz kwam waar ze samen het Hongaarse restaurant runden. Tot de Hollander kwam. En haar meenam. En waarom? Omdat ze eindelijk van haar moederland weg wou. Waar haar vader al zo lang dood was dat ze hem nooit heeft gekend. Wou ze in de armen van die Hollander. Met geld en kaas. Die haar de wereld uitlegt in geld en kaas, en met een duur glas wijn bij de kachel. En dat haar niets ontbreekt, en dat ze gaan kan waar ze wil, en dat ze zeer mooi is. Als ze telkens maar weer terugkomt bij de haard. Hij loopt al tegen de veertig. Het wordt tijd voor een huis. En als ze zich niet binden wil zonder kinderen, desnoods. En dan komt haar vriendin uit het Hongaarse restaurant in Duitsland. En dan was daar al maanden lang heel dichtbij die andere man. Op nog geen meter, soms nog veel dichter over haar schouder gebogen op haar schriftelijk werk, bijna tegen haar gloeiende wang. In haar huid al de fouten die hij leest. En dan het zachte corrigeren. Dat ze niet te veel zal boeten voor de rigiditeit van zijn taal. Maar ik ben getrouwd. Ik zit vast in zijn huis. En voorbij de tuin fietst deze, die geen Hollander wordt, die omwille van mij zijn afkomst ontrouw is, of steeds een andere steelt. Die almaar bijna onherkenbare grappen over het woord van zijn ouders maakt. En toch in mijn God gelooft.
Ze heeft hem in de slee van haar misvatting gekregen. Ze zijn even lang. Ze worden allebei kaal. Zijn beiden arrogant. Maar mijn echtgenoot heeft kaas in zijn kop en verdient grof geld met staal. En heeft hem op zijn achterbank gevoeld, achter zijn vrouw, rustig in zijn kussens, kalm met zijn vrouw, het hoofd in zijn handen, beweeglijke, sierlijke, kracht. En een gat waarin zijn armoe zaait. Een bodemloze holte waarin ik bewegen wil. En almaar sterven. En mijn nagels met helder lila lakken.
Het is al gebeurd dat ik het wil. Want ze hebben het beiden gevoeld. In die zoevende Saab naar Amsterdam, waar mijn vriendin aankwam met de Duitse trein. Ze vergeeft ons huis nu van ongetrouwd zijn. Ik wil met haar terug naar huis. Naar het hotel waar hij op me wacht. Geheim, ongeheim.
Maar ik weet niet wat ik durf. Ik weet niets van hem. Hij heeft geen kaas in zijn hoofd en hij heeft geen geld. Wil hij dat ik zijn treinkaartje betaal? Zijn logies met ontbijt. Zal ik voor hem werken in een Hongaars restaurant. Terwijl hij iets met zijn handen doet, in zijn hoofd.
Eva kijkt me de hele avond niet meer aan. Als ze buiten bij de auto staat, te zwaaien kan ik haar gezicht niet zien. Ik doe de lichten in de school uit, sluit af en neem de bus. Eva zit op het terras. Velen zitten op het terras. Alleen Eva zit er. Eva Eva. Wekenlang heb ik je niet gezien. Een zonnige woensdag in mei belde ze op. Jah, met Éva. Ik moet entschuldigen, ik was veel ziek. Je was helemaal niet ziek je was ziek van mij. Je kon niet eten en drinken van bangte. Je beefde als je de man zag, naderen, denken. Je wilde weg en blijven. Als een bezetene kookte je de wildste Hongaarse gerechten en hing daarna kotsend boven de gootsteen. Alleen zat hij aan tafel. Maar nu ben ik in jou stadt. En heb jij zeit, ik wil een rundfahrt. Met een boot? Ach nee. Weet jij een leuke plaats. Ze heeft het gevonden en ik ben als altijd laat.
Haar blonde haren zijn nu kort, er zit stijfsel in en ze staan rechtop. Haar ogen zwart. Haar nagels lila. Veel jonger dan ik is ze nu. Ze glimlacht zich hoogrood. Menno. Ze tintelt door mijn lijf, mijn hele leven door tot in Hungaria. We drinken gin-tonic. Ik zal een citroencake voor je maken, een keer. Je bent toch niet getrouwd? Ze kankt voorover naar haar onrustige been, gevouwen armen in haar schoot met buikpijn. Schiet ineens haar hand naar haar glanzende scheen, streelt de zachte huid, of prikt het, haar vingers schrikken. Ik moet mal eens ontharen, een zijdelings woord van mij gehoord, en de jonge hond barst weer open. Heft haar borst naar de zon, ogen toe, hmmm wat lekker zingt ze, kijkt naar mij. Rechtop in haar stoel met bijna arrogante rug. Zullen we gaan wandelen.
We gaan wandelen in het park. Ze doet haar kaki jasje weer uit. Haar blote onderarmen zijn al een beetje rood. Ze geeft me een arm. De tweede keer in haar leven dat ze me aanraakt. De eerste was een heel vlug kneepje in mijn schouder, toen ze achter me langsliep om het bord schoon te vegen waarop een Spanjaard de caricatuur van de Here Jezus had gekrast. Mijn opgestroopte overhemdmouw, daaronder raakt ze de huid van mijn onderarm, met haar hand, die er nu op liggen gaat, warm, heet. Ze trekt mijn arm vaster tegen haar zij, ze grijpt met haar andere hand de bal in mijn bovenarm. Ze kijkt naar de grond, naar haar zachtwitte voeten in de open sandalen, lila tenen. O Menno en dan een zin in het Hongaars. Leuk is het niet dat hoor ik wel. Verschrikkelijke pracht is het. Ik kan niet naar jouw huis. Ik wil.
Haar vader stierf toen hij weg naar het Westen wilde. Veel erg kogels. Met haar moeder en d'r broertje moest ze legaal de grens over. Via Oostenrijk naar West-Duits- | |
| |
land met niets beginnen. En zeer veel schuld, en groot verwijt. Haar moeder leerde amper een Duits woord. De dochter ging naar school, werd Duitse en haalde een horecadiploma. Moeder en zoon keerden na jaren vreemdgang in het vaderland terug. De vader was inmiddels weer held, maar bleef wel dood. Vanavond kom ik weer naar de les. Ik moet goed Nederlands kennen. Ik moet werk krijgen.
In het centraal station breng ik haar naar de trein. En op het perron. Op het perron sta ik vlak voor haar, één centimeter. Ik haal haar adem. Ze kijkt naar m'n lippen. En dan ineens in mijn ogen. En dan zijn we voorgoed. Dan kunnen de ogen het niet meer aan, dan moeten ze dicht. Zoet zoet. Moet ik mij aan haar vasthouden om niet op mijn kop te gaan staan. En mist zij bijna haar trein.
Een uur later zit ik in dezelfde, een andere trein. Een uur daarna komt Eva het lokaal binnen. Avonden lang komt ze het lokaal binnen, altijd te laat, en gaat er als eerste weer uit. Ze gaat veel naar de WC. Ik ook. Maar ik kom haar op de gang nooit tegen. In de pauzes is ze altijd in gesprek met een anderstalige. Ze kijkt me alleen nog aan via het spiegelende raam. En de tijd wordt steeds korter dat het raam spiegelt. Het licht hoeft bijna niet meer aan. Ze heeft steeds minder kleren aan. Ze wordt al meer rose. En vlamrood als ik mij buig over haar schriftelijk werk, mijn hand per ongeluk op het doorzichtige katoen van haar blouse leg. Mij van haar wegruk. Mijn terzijdes uitgeput. Steriele taal in het lokaal. Ik bel haar thuis. Ze legt de hoorn erop. Ik bel weer. Ze legt de hoorn er niet op. Ik ben nicht allein. Dat was ze dus wel. Ik bel haar weer. Menno menno ich kann nicht.
Tot ze op een koele avond in juni het raam dichtwil terwijl de anderen dat niet willen. Ik zeg: de meerderheid beslist, en leg omstandig op het bord uit wat dat allemaal betekent. Zij loopt woedend de klas uit. De achterblijvers halen de wenkbrauwen op. Ik tril en geef een schriftelijke opdracht en loop de klas uit. Bezoek de meisjes-WC, en de jongens, doorzoek de lokalen. In de leerkrachtenkamer zit ze te huilen. Jij bent mij nicht trou jij bent mij nicht trou. Ik ben niet getrouwd, ik niet godverdomme. Ze houdt haar handen voor haar gezicht. Lieb mich lieb mich. Ja-ja. Hoezo, zo ineens. Ik sta met mijn handen in mijn zakken en schop tegen steentjes. Oe oe wat huilt ze. Kom morgen naar me toe. Nee nee. Ik loop op haar toe. Kom morgen naar me toe. Nee. Kom morgen naar Amsterdam. Ik grijp haar handen. Duw mijn lippen in haar gezicht. Zout zout. Ik val op haar op de canvasbank, omdat Eva zich achterover laat gaan. En mij in haar hals worgt. Ik wil nu niet. Ik wil nu niet neuken onder geen beding. Schatje schatje laat me los. Ik kan me oprichten. Wat ligt ze gefrommeld in haar dure jurk, haar borsten zo op, neer. Vuurrode hals. O ik ben een rotzooitje. Rotzooitje zegt ze alsof ze het net van mij gehoord heeft. En ze lacht. En ik. Streel haar door het steile haar en veeg wat nat van haar wangen lieve Eva zegt. Ik kom morgen naar jou huis.
En ze komt niet. Wat was er met haar ogen. Ze zien zo rood. Heb je gehuild. Nein nein. Ist allergie. Allergie maar jij bent toch helemaal niet allergisch. Doch. Hij kijkt haar strak die haar kin op haar borst houdt. En schept bijna een fietser zonder achterlicht. Godverdomme rund. Hij wil stoppen, de auto uit om eens flink te matten. Nein nein Benno. Hij staat op zijn rem. Wie? Bert. Hij start de motor weer. Zozo. En scheurt weg. Zet haar in zijn droomhuis bij de haard die niet brandt. Schenkt een koele beaujolais. Zo. Jij hebt dus wat met die frik. Fik fik? Inderdaad grijnst hij grimmig. Ich versteh es nicht. Nee, ik begrijp het niet. Bert bitte. Hij gooit z'n volle glas in de haard aan splinters. Je kan kiezen jij. Ze kan het niet. Waartussen moet ze. Er is nog niets gebeurd. Natuurlijk ze vindt hem wel. Maar dat is niet wederzijds, hij heeft haar vanavond voor de hele groep voor gek gezet, haar uitspraak nagedaan en haar mimiek daarom had ze gehuild van woede. Bertus was ook bang. Natuurlijk er zijn wel meer aardige mannen dat begrijp ik best ik zie ook weleens vrouwen. Maar je moet ook verstandig zijn. Selbstverständlich. Je hebt mij ook nodig. Natuurlijk heb ik je nodig vadertje.
Wat een verschrikkelijke nacht. Al begreep hij best dat ze niet vrijen wilde.
Voor de vergadering worden er door mijn damescollega's grapjes gemaakt over ongewenste intimiteiten op het werk. Na de vergadering word ik apart genomen door de sectie-coördinatrix. Tja dat was nou een beetje een pijnlijke zaak. En misschien ook wel heel anders dan een buitenstaander dacht. Maar de echtgenoot van een van mijn vrouwelijke cursisten had haar opgebeld over een probleem. Zijn vrouw stond er weliswaar op de cursus af te maken, al was het nog maar 3 weken, maar dan wou hij wel een soort van garantie. Hij wist niet of ze met mij enige ervaringen hadden, maar hij had de indruk gekregen, nou ja, dat ik nogal vrijpostig naar zijn vrouw was geweest. En dan wel vrijpostig als man als u begrijpt. Tja. Menno. Hoe eh. Kun je je hier iets bij voorstellen. Als man bedoel je. Nou eh. Maar weet je dat dan niet. Wat. Zie je dat dan niet. Wat. Ik ben zo homo als die vent in z'n broek schijt. Eh. Ik ben een flikker Ria.
| |
| |
Hikkend van de lach neem ik de trein. Ik ben zo homo als die vent. Wij ruilen vrouwen. Zo doen we het met elkaar. Mannen onder elkaar. Ik zal ze hun taal in hun oren draaien. Eva ik bid voor je. Ik verdraai de wereld voor je.
Ik draai de eenzame avonden door op jenever met ijs. De dagen worden nog almaar langer. Ik streel de zachte haren op mijn onderarmen en verzin me leeg hoe haar elke dag te vinden die zich onttrekken wil, moet binden. Eva is elke avond blijer. De vakantie nadert. Ze knipoogt haar ogen uit haar hete hoofd. Ze knijpt stiekum in m'n kuit als ik naast haar sta, om haar schriftelijk werk te corrigeren met hartjes. Haar buurvrouw zegt oh. En dan geef ik haar buurvrouw hartjes. Ik ben gek op jullie allemaal. Ik ben gek op mijn vrouw. Ik ben gek op tuinieren. Ik ben gek op paella. Ja we gaan een feest doen. Allemaal jullie iets koken, van eten. En dan samen, opeten. In huis. Of in tuin ja. Wie heeft tuin. Een grote. Ik hoor. Ik heb een hele erg groote toin lacht Eva. En ze spreidt haar armen. En ik nagel mij aan de grond. Goed zo Eva.
Ik kook boerenkool. In de eerste week van de zomer. Eva wacht me op tussen de jongens- en de meisjes-WC, likt in m'n oor en fluistert dat we wel vorsicht moeten zijn daar haar man etwas gemerkt hat. Ich weiss. Maar het wordt alles so so. Spannend. Ja spannend zingt ze. Denn. Want. Ich hab een geheim. Ein Geschenk. Een cadeautje. Ja ja, maar ik zeg niet. En weg danst ze op haar lange benen.
Ik kook appelmoes. En rooie kool. En koop jonge jenever. En Eva belt elke dag even op. Ik heb een Geschenk voor dich. Voor dich allein. Nee ik kann niet brengen. Bert wil niet dat ik ga naar weg. En hij belt hele dag mij op. Maar jij moet wachten. Kun jij wachten. Tuurlijk Eva ik wor gek. Ben jij gek. Ja op jou op jou. En ik zoen haar plat door de telefoon. Wat is het dan. Nee nee ik zeg niet. Noch niet.
O ik weet niets van hem en toch ga ik een geschenk vragen aan hem. Voor altijd vluchten met mij. Hungarian divorce. Maar hij heeft nog niet gehuild voor mij. Hij moet huilen voor mij. Maar ik weet toch dat hij huilt voor mij.
Eva mooi. Mooi niet. Haar husband zit alleen in de auto. Ik draag mijn weekendtas met Hollands eten en drinken het station uit. Dit wordt link. Op het laatste moment verschijnt met een Portugees stuurse Eva van de bushalte. Met z'n vieren zoeven we de peugeot. De achteruitkijkspiegel kaatst. Ja we gaan naar Frankrijk van de zomer, la France. O. Nou ze hebben wel wat geleerd hè. Of ben je niet tevreden. Zeker zeker. Zien hoe de vruchten rijpen. Wat. Zien hoe in Frankrijk de vruchten rijpen. Nou je ziet maar denk ik. Eva spreekt nog geen Frans hè Eva. Ach nee. Maar dat komt wel hoor. Een beetje bekwame domo en je bent er zo. Of niet Benno eh. Rood als Edammer cellofaan, nog rooier dan door de weekendzon wordt hij. Waar ben je zo. Hij geeft geen antwoord.
De tuin is een park aan een brede sloot. Eva mooi. Mooi wel. Tegen het groene gras nog kurkdroog van de hete dag. Haar blote lichtbruine benen. Haar bloedrode nagels. Alle lijnen in haar dunne jurk. Onze verschrikkelijke verstandhouding die de struiken brandt. Ze kijkt me geen seconde aan. Er moet maar veel gedronken worden. Het bont verstrooide gezelschap in de tuin wil dat de leraar van alles wat proeven gaat. Ze stallen warm en koud rond me uit maar ik wil alleen de poesta, hete worst en stierenbloed. Eva is veel in de keuken, alleen met haar jonge hondenlach. Haar kaasboer trekt de wijnen open en loert naar mij. Een Spaanse struise wil weten waarom ik mijn vriendin niet heb meegenomen. De neger is er
| |
| |
met zijn vriend en schettert over de weilanden. Zij gaat van de zomer met haar Hollander trouwen die koekjes bakt bij Verkade. Ze wil me van de tortilla voeren terwijl haar verloofde met de Griekse danst. De terrasdeuren staan open en de negervriend schuift cassettes in de recorder. Over het marmer schalt take me to the river. Een Turk drinkt Spa en de staalfabrikant tankt me vol met Liebfraumilch. Dansen kan ik nog als de beste want ik sta niet zo gauw op mijn kop. De Portugees gilt leraar heeft swing en we swingen samen met de Spaanse wilde. Haar borsten worden nat. Haar koekjesbakker wordt zat. En discussieert met de manager over verkorting van arbeidstijd en waarom hij vier auto's en een zwembad en ik alleen een kinderwagen. Ja jongen maar zover ben je toch nog niet. Maria brult hij naar het terras we gaan een kind maken en hij sleurt haar naar het zwembad. Plons met kleren en al zodat Eva nog attenter kan zijn dan ze al is en nuchter wat droge kleren uit hun afgedankte garderobe mag halen. Uitkleden en afdrogen moet midden op het gras terwijl de anderen er gierend omheen staan. Dan krijgt de kaasmaker een zet die met kiespijn wel even zal laten zien hoe goed ie kan zwemmen met kleren aan en z'n diepzeehorloge. Ik loop het huis in en schakel nog eens het nummer in: take me to the river, drop me in the water. Eva schiet wenkend langs de deuropening die uitgeeft op de hal. Ze is al de brede trap op. Onder de zijde onder de zijde. Haar blote voeten zijn vanonder al een beetje zwart. Ik wil ze kussen. Liebling ik zal je mijn arbeitszimmer laten zien. De zonwering is nog neer, het raam staat open en door de hor klinken de aanmoedigingen. Bertje Bertje en Karel Karel. Ze doen een zwemwedstrijd lach ik. Und du. Ze pakt mijn handen, ze is iets kleiner dan ik nu. Schittert haar ogen. Gespannen in het schaarse licht van de overloop. Wil je nog een geschenk. Wil
je mijn geschenk nog annemen. Ja ja. Gut. Augen dicht. Ik hoor een sleutel draaien, een lade schuiven.
Maar zover zijn we nog lang niet. Waar ik zit heb ik mijn trein gemist en moet 20 minuten in de tocht op de volgende wachten. Het blijft maar winter, ben moe en aangedaan. Van uren overspannen praten en het gevlijm ertussen. Mijn nek nog strak van de afweer. Ik rook een winderige sigaret. Hoe er in de pauze in het Spaans gesproken werd over een mislukte playboy committing suicide en naar mij gekeken lachend. Altijd wordt er naar mij gekeken en wat ze zien. Kleine oren waaraan getrokken moet worden. Volle lippen die open moeten. Waarom ik alleen antwoorden geef en nooit eens vragen stel bij de koffie liever stil mijn sigaretten rook of het bord schoonveeg als Eva dat niet al gedaan heeft. Als Eva niets van mij wil wil ik niets. Dan door de vloer van de school naar de kelder het moeras in. Al het gedagdroom dat niet uitkomen wil. Ze wil wel naar me kijken als ik haar niet zie. En me uitnodigen voor een fietstocht zoals ze ieder ander voor een fietstocht zou uitnodigen, zoiets komt in haar op als kakken en tien seconden later weet ze het al niet meer. Wat is er van een geheim tussen ons. Ze gaat kirrend met een Spaanse collega naar huis. Wat voor een vreemdtalige partij ben ik dan wel. In de trein naar Amsterdam zit een Duitse snoeshaan met achtervolgingswaan. Hij heeft geen kaartje gekocht en vlucht de wagon door voor conducteurs die op dit late uur eerste klas op hun moede reet toch niet zitten te controleren. Of beloert mijn unheimische zwakte om straks bij de fiets onder de bomen voor het centrale station zijn slag te slaan. Hoe zal ik dan te keer gaan en hem doodsteken ik moet wel ik ben bang. Gevaar. Gevaarlijk ben ik voor het vlees en bloed. Dit heeft niets met haar te maken, en te veel. Ik verdring alles wat nog komen kon in mijn voorstelling.
Ze was er vanavond niet. Vanavond was er minder dan niets. Alles stopt ze in mijn handen. Ik kan het niet langer ophouden. Een dun boekje met een trein erop. Amsterdam - Boedapest enkele reis twee maanden geldig. Ik heb zelf ook één fluistert Eva. Stop maar diep in je zak of wil je niet. Wil je. Natuurlijk wil ik vannacht nog met haar de grenzen over. Wanneer gaan we. Ich habe twee plaatsen reserviert für Donnerstag. Gek wijf. Ben ik gek. Als een deur ja. Ik wil haar openzoenen als een wond. Buiten wordt de finish genaderd. Onder hysterisch kabaal, getrommel op pannen met roestvrijstalen bestek, trekt Eva me naar de schlafzimmer. Ze laat zich achterover op het dekbed vallen. Haar lange dijen lichten in het donker komm dann schatje komm dann. Dit is bloedlink. Maar mijn broek houdt het niet meer ik word onbeschaamd. Laat mij met blote kont op haar vallen. Kom dan kom. Wild rukt ze haar slip uit. Ich bin verrückt gilt ze. Ich. Ich besta alleen nog in haar tongval. Als boter als een dik mes in de boter. Haar hete handen in mijn kont de zijde van haar lijf scheuren. Eva waar blijven die kleren verdomme. Ze verstijft. Ik spat uit Eva. Nein bleib. Nee die kaaskop van je komt de trap op en ik vlucht naar de badkamer. Wat lig jij hier lieflafje ben je ziek. Jonges Eva is een bietje ziehiek, krijst hij naar beneden. Muzikaal. Ze heb ligge woele van de kohoorts jonges. Naja die domo krijgt um toch nie overeind waar is de klerenkast Eva tenminste bij wijve nie. Waar is een handdoek Eva. Hij sopt in de richting van
| |
| |
de badkamer ik schiet eruit de overloop op trappen af. Ga in de hall kletterend naar de WC. Eva had niets gezegd toen hij laveloos binnenkwam Eva lag daar maar schaamteloos in mijn zweet op hun bed haar dijen kwetsbaar wijd, kwetsend. Wat een ontiegelijk lulletje ben ik. Daverend trekt het door.
In de tuin is de stilte eindeloos. Het wachten in wat almaar koeler wordt. Elke anderstalige ligt op de rug en zucht. Een enkele Hollander rochelt. Het gras is nat. Mijn broek plakt. En daar duwt hij zijn vrouw in bikini het terras op. Jonges Eva moet effe afkoele. En hij geeft haar een woeste zet de tuin in. Ja jonges ik heb me kapot gewerk maar ik kreeg um nie meer overend. Van de drank hè. Zwembad vol. Nie omdat ik hè en spastisch slaat hij de palm van zijn rechterhand op de rug van de linker nie omdat ik van de poot ben hé domo. Eva loopt kalm het park door naar het zwembad de blik op oneindig en ver weg. Ze laat zich van het trapje ongenaakbaar soepel het water in. De badmeester komt op mij af. Als jij niet zo'n flikker was hah ik je allang een keer genaaid. Hij lacht om zijn geweldige grap en duwt me een fles whisky in de hand. Open maken ijs hebben we nie meer. Je blijft toch wel gezellegig bij ons slape. Welja. Eva ben je je aan het verzuipen. Als hij even stil is klinkt haar rustige geplas. Hoe ik hier levend weg kan komen weet ik niet.
De volgende ochtend in de logeerkamer zit Eva aan mijn bed. Wallen en wilde haren. Het blauw van haar ogen zwart. Ze houdt een kopje thee in haar hand. Männer drinken zu viel. Jezus Christus. Hoe ben ik hier. Ze glimlacht zoetzuur. Du und Bert waren tegen einander in schlaf gegaan. God Eva wat ben ik laf. Och nein. Jij bent verständig. Ik snuif die liters minachting in, vraag kleintjes of we nog gaan donderdag. Nein, ich geh allein. Het theekopje valt uit mijn hand.
Niets dat er nog te redden valt. Ben ik hiervoor naar het Oostenrijks touristen verkeersbureau gegaan, vond ik hiertoe in de systematische catalogus Hungary: a comprehensive guide. Een ontzettende zak, nou ja, ontzettend, een zak, want ontzetten doe ik niets. Door de zieke ochtend van een zonovergoten dag stuurt de Zaanlander me naar het Zaanse station. Wat hebben wij een pijn in onze kop hè. Ik vertrek mijn bek. D'r zit een spijker in m'n kop au au met een kikker d'r bovenop nou nou. Hij wil niet te hard lachen en hoest. Wij gaan volgend jaar samen naar carnaval, niet ouwe nicht. Hum hum. Dit is mijlenver van leuk. Eindelijk aan de voet van de roltrap en de lege, stinkende pannen de DS uit. Hij geeft me een keiharde hand die op mijn zweet niet uitglijden wil. Tot
volgend jaar dan hè. Hij grijnst, grijpt naar zijn hoofd. Die rotzon. Of zien we elkaar van de zomer nog in Hongarije. Hoezo. Eva wil naar huis ja ja. Zo, ik weet nergens van. Ik probeer mijn hand terug te krijgen door uit alle macht te knijpen. Uit alle onmacht. Nou tot ziens. En bedankt voor het naaien van je vrouw. Ik ren de roltrap op. Als ik me omdraai staat hij beneden met open mond en begint dan te bulderen, van de lach.
Ze loopt tussen de rotzooi in de tuin, etensresten en gebroken glas. Ze rookt een sigaret. Was dit nou wat ik wou. Verkracht te worden door mijn eigen man. Hem te vernederen. O god wat ben ik ziek wat ben ik in mijn ochtendjas. Wat schittert de dag. Hij heeft niet gehuild. Hij heeft godverdomme niet gehuild. Getergd heb ik hem en aangehaald, strak aangehaald. Niet minder bang dan hij was voor alle vuile troep die los wou. Hoe moet ik nou hoe moet ik nou. Ze begraaft zich in het gras.
Voor een visum moet ik naar Den Haag. Al mijn geld jat ik van de giro. In Utrecht stap ik in de Holland-Wien Expres. Tien voor zes in de avond spitsuur. Niemand hing uit het raam. Niemand zag mij in de drukte bij de treinen. Vanuit Wenen, Westbahnhof, had ze maandagochtend naar Amsterdam gebeld. Ich hab mich so entsetzlich vergessen. Vergist ja. Wil jij mij nog zien. Tja. Vrijdag. Budapest, Westbahnhof. Ik wacht jou. Ja god ik heb nou eenmaal die ticket, ik ben nou toch al nergens. Met mijn lichtgewicht fly away bag on my way om er toch nog een draai aan te geven, forsatie van de goeie afloop. Door het gangpad naar de eerste klas die mijn klas niet is. Twee gereserveerde plaatsen naast elkaar. Ik kiep mijn zak naast een leren koffer in het bagagenet. Ga bij het raam zitten. Lees een boek maar welk. Weg te zoeven in diepe kussens. In de coupé staat met een donderslag hij. De staalplaat, handlanger van Krupp.
| |
| |
Slagschaduw van Utrecht tot Ameland. Kan ik gillen. Nee maar, wie heb ik daar. Ogen als kogels zeg. Hij gaat tegenover me zitten, leunt achteruit, armen op de leuningen. Normaal reis ik nooit met de trein, maar Eva had nou eenmal dat kaartje gekocht, dus ik dacht kom eens kijken hoe dat reist. Snap je. Ik begrijp er geen flikker. Ha ha, grappenmaker zegt hij syllabe voor syllabe. Jij begrijpt het best, jij begrijpt dat het voor ons allen gewoon beter is dat Eva nu rustig thuis met een aperitiefje zit. Zo dadelijk dient de dienstmeid het eten op. Eva schuift wat ongezellig aan de ruime dying table, zo zonder man. Maar de man leidt een zakelijk bestaan en moet danig frequent op businesstrip. Naar Kiruna of naar de Ruhr. Doch daar went ze aan. En aan de hele affaire hou jij een toeristisch singletje naar de sombere hoofdstad van Magyar over. Niet meer, en ook niet minder. Jij hebt geluk vriend. Ik ben op weg naar Keulen. Om de Dom te bezichtigen. Hij glimlacht, knipoogt. Niet klein te krijgen hè, ga zo door mijn jongen. Ik hou je tot Düsseldorf gezelschap. Hij maakt een uitnodigend gebaar. Lees gerust verder.
Zenuwtrekkend gerinkel van heel ver. Ja, met Ria. O dag mevrouwtje Garcia Lorca, wat kan ik voor u doen, wat is uw probleem. Wat, alweer niet. Was de leraar er al weer niet? Ja wat is dat vervelend hè. De tweede keer al deze week ja. De laatste les ja, maar dat is toch niet goed hè, al is het duizend keer de laatste les. En hij was er dinsdagavond ook al niet. Nou nou. Nee, ik weet nergens van, hij heeft mij niet opgebeld hoor. O u heeft hem opgebeld, maar de telefoon doet tuut, tuut, tuut, heel kort? O, heel lang, ja, dan neemt hij niet op hè. Of hij ziek is ja dat weet ik niet, want hij heeft mij dus niet gebeld. Wat? Een feestje ziek. O hij was op een feestje en toen was hij ziek. Ja. Bij wie was dat feestje mevrouw Garcia Lorca. O. Eva. Bij mevrouw Eva van der Veer? Zo. Was er ruzie. Niet echt ruzie. Maar wel problemen ja, zo. Wat voor problemen dan mevrouw Garcia Lorca. Met drank. Drankproblemen. Nee. O. De leraar was met Eva in het huis ja. Alleen. Ze waren daar alleen. En toen kwam haar man ook in het huis. Ja. En toen deed de man nogal vreemd in de tuin. Hoe dan? Wat deed meneer dan precies. Hij schreeuwde. O, hij schreeuwde na, ja mevrouw Garcia goed, en mevrouw Eva. O. Eva ging zwemmen. En de leraar mevrouw. Die zat alleen maar. O. En hij dronk. Ja zo. En dat was alles? Gebeurde er niet meer? Niet. Verder gebeurde er niets. Nou, mevrouw Garcia Lorca ik zal er wat aan doen hoor, ik zal de leraar opbellen hoor. En dan ga ik het probleem oplossen ja. Proberen hè. Proberen op te lossen. En als ik een oplossing heb, als ik iets meer weet, dan bel ik u op. Want u hebt ook nog twee lessen te goed hè. U krijgt nog twee lessen van ons. Wanneer? Ja, dat weet ik nog niet. Daarover bel ik u nog op. Goed? Mooi, mevrouw Garcia Lorca, ik doe mijn uiterste best hoor en maakt u zich geen zorgen hè. Geen zorgen. U moet geen
problemen hebben. Ja hoor, geen dank. Dag, mevrouw Garcia Lorca. Mijn god, die Menno van Beekum. Ik was er al bang voor. Waarvoor, bromt haar mannetje Anton de Kraay voor de televisie. Dat is helemaal uit de hand gelopen. De sectiecoördinatrix zucht. Die arme Eva van der Veer.
Ik staar uit het raam, blind voor de grens, en loer naar hem die stukken doorneemt, mij op drankjes en bitterballen trakteert, bitterballen die je in de tweede niet hebt. Mijn hersens proberen te werken maar het lukt ze niet. Düsseldorf, Hauptbahnhof. Stuur ons maar geen kaartje, uit Budapest. Hij verdwijnt in de menigte op het perron. Ik denk nog steeds niet maar krijg een ingeving. Ik volg hem. Hij flitst over het perron. Daalt trappen af, steekt een hal over, klimt trappen op, loopt nog rijtuigen langs, stapt weer in de Holland-Wien Express. Godverdomme. Ik ren terug. Net op tijd. Tot Keulen zit ik klappertandend op de WC. Ik moet het spel meespelen al weet ik nog niet welk. Achter een schild van reizigers kom ik in Köln van het perron af. Ik zie hem niet kijken uit de trein. Hij volgt me niet. Maar heeft me misschien toch gezien en gedacht dat ik zijn spel meespeel, of toch dat ik eerlijker ben dan hij dacht die straks in Koblenz uit de trein springt om dan maar Eva's Deutsche Kollegin te nemen die in haar eentje een ungarisches restaurant runt. Ik vertaal in de stationshal te Köln de informatie op informatieschilden. Veel klein geld moet ik krijgen, defecte telefooncellen verlaten, eindelijk verbin-
| |
| |
ding met Zaanstad maken. Steeds een vreemde vrouw die zegt dat Eva weg is, naar een vriendin of tennissen, op bed ligt, ziek is, niemand wil spreken. Wat is het godverdomme nou. Probeert u het over een weekje nog eens. Bombardement van de Keulse Dom. Tussen de gespaard gebleven nieuwbouw tocht het als in Buitenveldert. Ik ga op de parkeergarage zitten, doelwit. Ik vlucht een hotel in. Tweepersoonskamer voor de prijs van één is reuze sympathiek. Weerlicht het raam door. Ik kan niet kijken alsof ik het hier hoor donderen. Wat kan ik nog doen. Eva zit gewoon thuis maar waar is Eva thuis. Ik moet hier weg. Sta al bij de deur. Wie zegt mij dat ik alleen ben. Hoeveel handlangers heeft hij op de gang. Maar ik moet vanavond nog de trein terugnemen. Dat kan al niet meer. De laatste trein naar Lobith is allang weg. En capituleren waarvoor. Ik kruip onder het Federbett. Dat verhaal van die wapensmid klopt niet. Morgen begin ik opnieuw.
De vierde nacht al kan ze nog steeds de slaap niet vatten. Ongeruster nog over wie ze morgen treffen zal. Of hij er überhaupt zijn zal. Teleurgesteld in zichzelf, zijn inertie, angstig, tenslotte toch ontmoedigd door haar en wat ze allemaal niet was: trouw als een huis en berekenbaar. Onzeker bestemd leeft Eva nu al drie dagen in de vreemde vaderstad, het moederland waarvan ze de taal alleen op een folkloristische manier nog spreekt. Ook zij gedacht dat er in Hongarije poesta's waren. Als ze dat soort woorden gebruikt wordt er meewarig gelachen, terwijl zelfs de nieuwbouw aan haar helle kleding aanstoot neemt. Een misplaatste vluchtelinge loopt ze via toeristenfolders door Budapest en kan niets ondernemen. Wachtend op een ander dan ze zelf al is. Ze kan niets ondernemen om contact op te nemen. Ze weet niet waar ze beginnen moet. Niet eens of ze er nog wel zijn, niet weer vertrokken zijn, naar elders in Europa, Asia. En of ze haar ooit nog willen zien, na jaren zonder één bericht. Dat ze getrouwd was, is, was, weten ze niet eens. Dat ze jaren een restaurant had en bijna een jaar in Holland was. Of haar moeder nog wel leeft. Haar broertje in de gevangenis. O Christus wat zoek ik hier. Red me. Red me hier uit Menno. Wie ze aanroept weet ze niet. Hij lijkt zo grenzeloos passief. Of heeft alles al berekend en gaat alles precies zoals hij het wil, bewegend met je mee en drukkend waar je het niet voelt en toegevend zonder dat je ziet hoe je in zijn gat valt. Maar of hij tegen brute kracht bestand is. Het botte geweld van Bert, die door het dolle heen tot alles in staat is. De glasscherf staat weer hol in haar buik, zuigt alle licht tussen haar benen, het ijskoude donker houdt haar adem in. Ik moet hem zien ik moet hem zien.
Duizend maal komen ze die nacht mijn kamer binnen. Met duizend liter zweet blus ik mijn brandend bed. Mijn hart knalt. Met ochtendlicht komt de verlossing. De tweede vakantiedag. Grenzeloze ontspanning en energie. Ik scheer me, als je bij het scheren kon zingen, ik zou zingen. Niets aan de hand meer. Niets aan de hand dan mijn scheermes. Scheer je weg. Want ik kreeg er een sik van. Blue stratos nu tegen het ontsteken, van de huid over de adamsappel, en voor de goede geur, de heldere lucht, mijn territorium. Eva ik kom eraan. Raak me niet aan. Ik zal niets tussen ons uit de weg gaan. Ik zal alles tussen ons uit de weg ruimen.
Als die vent vandaag maar niet weer nog een keer belt. Krijg je toch een hartverzakking van. Dan heb ik nog liever een hijger. Elk uur weer die stem, alsof zijn leven er vanaf hangt. En ik maar praatjes verkopen. Tis me wel een smerige zaak zo'n job doe ik nooit meer. Bertrand kan me nog meer vertellen. Ik heb er echt een rotnacht van gehad, kwam natuurlijk ook omdat het een vreemd huis is. Je slaapt toch altijd het beste in je eigen bed. Maar hij betaalt natuurlijk wel goed, de ijskast zit boordevol en zo'n tuin is heel lekker met dit weer. Vooral door dat zwembad zeg. Anders zat ik toch maar achter de typmachine of liep rond met koffie.
De ganse dag naar de Rijn gekeken, duizelig wordend van het opkijken tegen de stroom, dan weer meegaand richting zee, bij een bocht mijn spieren voelend, strak onder de huid nu na verlies van zoveel overtollig giftig vocht, wending naar het hart toe. Naar het hart van Europa toe stap ik in de zomeravond in de D-trein. Na nog eenmaal te hebben opgebeld, auf Deutsch als Eva's broer zogenaamd die deze vrijdag vergeefs in Budapest
| |
| |
op het perron stond, ze had omstreeks half drie moeten ankommen. Sie war doch gestern wel afgereisd. De huishoudster verstaat er niets van. Eva zu Hause zu Hause Eva? Nee weg Eva weg al dagen. Danke, danke schön. Rustig rokend vergaat de avond in een moeiteloze trein. Slim als een mes glij ik langs de lichten in het zwarte landschap. Bayrische spoorstaven zijn slapend dynamiet. Ik slaap alleen in de couchette, bijna geluiddicht. Natuurlijk, ergens klopt er iets niet, ergens kleeft een smet, rot een vlek. Bertus × Eva. Ze heeft de mooiste moedervlek van Centraal-Europa op haar blonde linkerdij. Ze zingt boven alle vrouwen uit en is blij als een kind, sterk als een berin. Geen man kan haar beschrijven. Maar ik weet even van niets meer. Het verleden is een gat waarin je je vergist. Morgen is een droom. Nu heb ik geen angst. Zie niet hoe in het vroegste gloren de Holland-Wien Expres Österreich binnenrijdt. Verschil met Duitsland was er niet. Pascontrole herinner ik me niet. Ik word pas om acht uur wakker in het Weense Westbahnhof. Een tijdloos kopgeval, lijkt Roma Termini wel. Ontbijt copieus op het station, schrijf een briefkaart aan mijn moeder. Op de achterkant van het barokke Schloss Belvedere dat je in de winter vanuit het Südbahnhof achter kale takken ziet. Met uitzicht op de groene Europaplatz laat ik haar weten dat het noodlot en een trein mij hier bracht. De nare geschiedenis met een cursiste te Zaandam en mijn voornemen om protagonisten van een onder handen zijnd verhaal via Wenen naar Boedapest te sturen. Een dure documentatievlucht. Maar de grond werd mij thuis echt te heet. Ik moest er liever vandaag dan morgen eens helemaal uit. Vandaag ga ik door het ijzeren gordijn. Ik kan die erfenis van vader slechter besteden. Groetjes. Twee uur speling heb ik nog. In het Zaanland wordt niet opgenomen. De fictieve dienster heeft
zeker vrijaf, of is boodschappen doen. Dat scheelt mij weer schilling. Hoeveel forinten zal ik straks gaan nemen. Hoe lang zeg ik daar te blijven. Mijn leven lang. Een hol in het Hongaarse land. Vlak als een polder, levend als bergen. Een nieuwe taal. Dravend stof van paarden. Binnen ramt het hart, buiten sta ik bijna stil: hang in de zinderende lucht. Als Eva nog op me wacht, deze vrije zaterdag. Als ze een dag na vrijdag weer is teruggekeerd op het perron, tegen beter weten in, dat hij toch nog zal komen, dag na dag, postend in de dampende middag, de lijven vorsend uit Wenen. Een slag in mijn gezicht wordt het zo onwaarschijnlijk dat ze er nog zal zijn, als een ander, die blinde ijzervreter, mij voor is. Hoe zinloos is het dan hier voor dem Westbahnhof te staan en voor de laatste maal de kleuren van het Westen te zien, het hysterisch vluchtige bewegen tegen de massieven van Midden-Europa. De kulturele kerkhoven Praha, Vienna, Boedapest. Maar toch wil ik doorgaan. Tot de laatste snik doorgaan. Als zij er niet is dan zal ik haar vinden. Al weet ik bij God niet wat ik nog voor haar voel. Ik ben al te ver. Zoveel verwarring is er al geregeld tussen ons. Zulke ingewikkelde afspraken over een veel te grote afstand. Ik wist eigenlijk niets van haar. En deed maar. Liet maar doen. Ik moet Eva zien. Nog vijf minuten. Heb ik twee uur overstaptijd ben ik godverdomme nog bijna te laat.
Eindelijk even van dat huis weg. Zo'n tuin is leuk hoor maar in je eentje gaat het vervelen. Hier zie je tenminste wat. Verlepte tieten en broekjes zonder kont, laatste strandmode: heren gaan weer in badpak. Bertrand is toch wel geschikt, de schat, belt ie speciaal op, helemaal uit Tsjecho-Slowakije of zoiets, om te zeggen dat ik gerust een dagje vrij mag nemen, naar Egmond of zo, dat ze nou toch wel niet meer zullen bellen. Gisteravond belde er nog een mof, ook voor Eva. Volgens mij gaat die griet zo vreemd als een ik weet niet wat.
Niet ver buiten Wenen begint al de Hongaarse grassteppe. Natuurlijke grens is er niet. Een kooi van staaldraad tussen brandtorens. Het grensstation. Bij de Oosteuropese bankbediende in douane-uniform wissel ik geld voor een week. Ik weet het verder ook niet. Naar Boedapest toe wordt het landschap weer doodgewoon Europees. De stad een kopie van Wien, maar dood. De Duna stroomt niet terug. Als er al iets zal gebeuren moet het gebeuren op het westelijk station. Mijn hart dendert binnen. In de stalen hal: Nyugatì pályaudvar. Hiervoor ben ik gekomen, maar waarvoor. De drukte op het zanderige perron zit vol gaten. Het tocht er. Waar wil ik kijken, het lekkerste bewaar je voor het laatst. Ze is er vast en zeker niet. Meet elke vierkante meter. Reken nergens op. Daar, verdomme daar. Staat ze. Eva naast haar koffer. Is ze dan met dezelfde trein gekomen. Rijzige prachtige Eva. Of gaan we gelijk weer weg. Eva. Ze kijkt alleen maar, hoe kan ik nog niet zien. Maar gelukkig gelukkig je bent er. Ik loop op haar toe. Ze blijft staan, maar nu kan ik zien hoe ze kijkt, haar blik naar rechts wegschiet. Links van haar verschijnt de handelaar, in stierebloed. De revolverheld. Uit zijn jas komt hij in het licht, flitsend als een mes. Mijn mond slaat open. Mijn oren dicht. Gillen hoor ik haar niet. Er was een geweldige klap in mijn borst. De stationsoverkapping schiet voorbij.
|
|