De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] C.L. van Minnen Bij benadering Er is hier niets teveel, en dat in overvloed: gesteente, lucht, tweeledig water. Willekeur ging niet zo strikt bizar te werk als de godvergeten stulpkracht van dood spul in razernij We dalen af - sneeuw ploft op sneeuw - het bleke zwart in, maar daarboven breekt de naald in twee en toont het harde land als voor het eerst zijn wezenlijker aangezicht. Absoluut Doorlopend in de toppen loopt de wind vier populieren door; 4 richt zich op, 4 kwarten telt opnieuw de populieren wind. De nacht kan geen belofte zijn, waarvan, dan van de kou zodra elk ruisen ophoudt, naderhand. Een lange rust verstomt ook dit. Wit dat beklijft. Dat kleven blijft en licht vangt of het niets is - rondom in uitklinkend duister staan de duizend dingen om van te zwijgen. [pagina 43] [p. 43] Dekking Wij. Tussen bomen en gebouwen, al donker op verdampend blauw, avond onder de brug - waterglas om te bewaren. Geen huis te zien waar het venster wordt meegeteld. Omvangen lading die we zijn: de dag van het onweer, en wolken die snelvarend een tijding heten van toch nog dit, als onderkomen een kajuit van steen en hout. 16 Die dag vanachter brekend glas, onbreekbaar zelf, uiteen in oog en ogen aan de overkant; als altijd losgesprongen uit elk groter raam, een vlaag scherven. Weer adem te zien, ten antwoord gestuit en voor zijn beurt is hij de kou te machtig: éen ster maar licht op, een barst, fragmenten smelten nu rakelings aaneen. Vorige Volgende