De Revisor. Jaargang 13
(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Ineke Bulte
| |
0.1Welke tekst is Het gemillimeterde hoofd? Wat het in concreto betekent een tekst als literatuur te lezen, hangt in belangrijke mate, maar niet volledig, samen met de literatuuropvatting van waaruit je leest. Rietdijk bijvoorbeeld heeft HGH wel degelijk als literatuur en niet als wiskunde of als filosofie gelezen. Voor hem ligt literatuur namelijk, net als alle kunst, in het verlengde van wetenschap: ‘literatuur (die) niet ophoudt te suggereren (...) dat de werkelijkheid contrasteert met wat de wetenschap er in toenemende mate in ontdekt, vormt een karikatuur van kunst’Ga naar eindnoot6. Ook als je het, zoals ik, van harte met de strekking van dit citaat eens bent, blijft de vraag welke de wetenschap is, en blijft het inzicht dat het hebben van een literatuuropvatting een noodzakelijke, maar kennelijk geenszins voldoende voorwaarde is om literatuur als literatuur te kunnen lezen. Je moet ook nog zodanig kunnen lezen dat je inderdaad kunt zien of een bepaald literair werk, in dit geval, op of door zijn literaire wijze al dan niet suggereert dat de werkelijkheid contrasteert met wat de wetenschap er in ontdekt, en dàt kon Rietdijk niet. Literair lezen betekent onder meer niet, een boek lezen en beoordelen op de inhoud, die je in eigen woorden meent te kunnen weergeven, of op delen ervan, of sommige delen van het werk lezen als literatuur en andere als niet-literatuur: als wiskunde bijvoorbeeld, als geschiedenis of als filosofie. Omdat met name de laatste leeswijze een paradoxale, bij voorbaat af te wijzen strategie lijkt (hoewel velen er zich aan schuldig maken), besluiten we, dat alle delen van HGH als literatuur gelezen moeten worden, ook de wiskunst erin. | |
[pagina 18]
| |
Dit betekent dat het ook paradoxaal is de inleiding, de summary en de index te lezen als die van een wetenschappelijk werk, dat wil zeggen als niet behorend tot HGH. Waar men bij het lezen van een proefschrift aanneemt dat inleiding, samenvatting en register toegiften zijn, bijgeleverde faciliteiten voor de lezer, die bij wegvallen eventueel de gebruikswaarde, maar nooit de tekst van het boek veranderen, neemt men bij het lezen van een literair werk aan dat alle woorden tezamen de tekst vormen. In het literair vertoog bestaat de tekst van HGH dus niet uit paragraaf 00 tot en met 99, maar uit ‘Ter inleiding’ tot en met ‘Index’. Maakt dit dan verschil? Jazeker. Het betekent dat de inleiding, de samenvatting en het register niet door Krol geschreven zijn, maar door zijn ik-figuur; het betekent dat de index een deel is van HGH, en dat er dus geen index op HGH is; het betekent dat de mededelingen van ‘waar het boek over gaat’ geen samenvattingen buiten de tekst zijn, maar in de tekst. En ín literaire teksten geëxpliciteerde interpretaties constitueren als tekstdeel mede de dus nog te duiden tekst. Als er één schrijver is bij wie we hier niet licht over heen kunnen stappen, dan is dat Gerrit Krol. Hij ondergraaft wel vaker de gedachte dat zijn voor- en nawoorden van hem zijnGa naar eindnoot7, en hij geeft in ieder werk bij herhaling aan waar het onderhavige werk over gaat. Maar omdat hij steeds iets anders zegt over hetzelfde boek, en omdat bekend is hoe hij over samen te vatten literatuur denkt (namelijk net zo als zijn ik-figuur in § 39 en § 65 van HGH), nemen Krols lezers deze samenvattingen met zout - tegelijk wetend dat ze stuk voor stuk waar en relevant zijn. Bovendien afficheert Krol zichzelf als de schrijver die geen woord teveel schrijft; hij is de meester van de weglating. Veel van de wijzigingen die hij in volgende drukken van zijn boeken aanbrengt bestaan dan ook uit het schrappen van passages. Toegevoegd wordt er niets (behalve aan de krantenversie van Scheve levens); vervangen wordt er wel. Bij beschrijvingen volstaat hij regelmatig met ‘Beschrijving van...’Ga naar eindnoot8. De drie ongenummerde delen van HGH kan men dus moeilijk als toegiften bij HGH, als dubbel op, als krullen op een gemillimeterd hoofd beschouwen, al doet Krol alle moeite om de delen als toegiften te laten lezen. Hij ondertekent de inleiding en het ‘Bij de tweede druk’ met ‘G.K.’; de index geeft als vindplaatsen enkel de nummers van paragrafen, en niet de titel, inleiding, summary of zichzelf, en bij de gewijzigde herdruk wordt ook de index aangepast, zij het niet geheel zorgvuldig. Maar omdat de ik-figuur geen naam heeft kan dit alles evengoed het volhouden van de fictie dissertatie zijn. Wat betekent het nu, HGH als literatuur te lezen? Laten we het voor de aardigheid, en omdat Krol kennelijk een schrijver is die het schrijverschap serieus neemt (als een vak, misschien wel als een wetenschap, de literatuurwetenschap) lezen met de literatuuropvatting die de ik-figuur van HGH verwoordt. We weten al dat hij literatuur niet samen te vatten acht, en hij sanctioneert ons besluit, alle delen van HGH mee te tellen: ‘de inhoud = de vorm. En het is net als bij het rekenen: elke komma, elke punt doet mee’Ga naar eindnoota). In het hiernavolgende zal ik me grotendeels beperken tot de vorm van HGH en de drie ongenummerde delen. | |
I. De inleiding1.1
| |
[pagina 19]
| |
onjuist zijn, maar die tekst lees ik niet en ik geef zo'n formule een betekenis die nieuw is. Wat heb ik er aan na te gaan wat een ander al heeft uitgedacht, dat is dubbel werk’Ga naar eindnoot10. De vraag naar de zin of de functie van het gebruik van het wiskundig jargon in een literair werk is natuurlijk wel relevant. We zagen al, dat die zin juist niet de wiskundige is; nu zien we, dat de zin een literaire is. Juist de wiskundige taal heeft de gebruiksmogelijkheden die GK zoekt: ‘Het was mij allemaal te eenvoudig geworden. “Maan” betekende maan en “zandpad” betekende zandpad, ik wierp mij opnieuw op de wiskunde en wat ik daarin aantrof, miste ik in mijn (literaire, IB) werk, en in bijna alle literatuur: de meerduidigheid van het woord’Ga naar eindnoot11. Kenmerk van de wiskundige taal is dus precies tegengesteld aan de standaardgedachte: niet eenduidigheid, maar meerduidigheid, en ook het kenmerk van de literaire taal is tegengesteld aan de standaardgedachte: niet meerduidigheid, maar eenduidigheid, of minstens: de woorden hebben er vaste betekenissen. De woorden maan en zandpad roepen een poëtische wereld op waarin ze traditiegetrouw als symbolen en niet alleen als aanduidingen van manen en zandpaden functioneren. Zij hebben volgens GK inmiddels vaste betekenissen gekregen, juist door de traditie: ‘de betekenis van x is de doorsnee van alle uitspraken van x’Ga naar eindnootb). De wiskunde is voor GK ‘een methode onze voorstelling te doen wennen aan het onmogelijke en daarin te geloven, want het wordt bewezen’Ga naar eindnootc). De literatuur is voor GK een methode om te schrijven over het geeft niet wat, zodanig dat de schrijver wordt geloofdGa naar eindnootd). Dus kan GK de eigenschappen van de wiskunde goed gebruiken, want: ‘Wat ik nodig heb (lees: als schrijver, IB) is een mathematica van het liegen’Ga naar eindnoote). Niet de logica dus, want dat is de mathematica van de waarheid, maar de afbeelding, de gelijkwaardige tegengod van de logicaGa naar eindnootf); en niet gewoon het liegen, want in de leugen kan men niet geloven omdat hij niet bewezen kan worden. De literaire taal wordt verrijkt met het wiskundig register, de wiskundige taal wordt verrijkt met het literair register, en zo heeft de schrijver eindelijk geëigend materiaal tot zijn beschikking, vorm en inhoud tegelijk. Een beter materiaal dan dat van de schrijvers van ‘de boeken der geest’Ga naar eindnootg), de schrijvers der woordspelingen, die niets te vertellen hebben, of de schrijvers die wel iets te vertellen hebben, maar voor wie elk woord een vaste betekenis heeftGa naar eindnooth). De formele taal is de afgod van de wiskunde, de natuurlijke taal is de afgod van de mens- of geesteswetenschapper; in de afbeelding verenigd vormen zij de afgod van de literaire schrijver, die immers de waarheid liegt en onechte werkelijkheden geloofwaardig aanwezig stelt, omdat hij iets te vertellen heeft. (Zie hoe handig GK daarbij gebruik maakt van openingen in het wiskundig jargon: het teken ⤚ voor de afbeelding bijvoorbeeld wordt inderdaad door Bochenski en MenneGa naar eindnoot12 gebruikt; het staat in de tabel van de dyadische ‘Wahrheitswertfunktoren’ ook inderdaad onder het → teken, en inderdaad zijn de waarheidswaarden van de uitspraken waarin deze tekens functioneren complementair (of tegengesteld?), maar het ⤚ teken wordt als enige niet gedefinieerdGa naar eindnoot13) en het woord Abbildung valt nergens). GK verveelt zich bij de meeste boeken die hij leestGa naar eindnooti), omdat zij niet de afspraken over de betekenissen van de woorden doorbreken, en dus geen perspectieven openenen. ‘Het woord ordent. Er is niets anders in de wereld dat ordent’Ga naar eindnootj); de gelezen woorden brengen geen nieuwe ordeningen, geen nieuwe voorstellingen. En dat deed de wiskunde wel, voor GK; het woord van Heyting keerde de werkelijkheid als een kous binnenste buiten, de samenhangen, de ordeningen blijken anders, of minstens mogelijk anders ‘trams hangen aan een draad’Ga naar eindnootc) - terwijl de werkelijkheid dezelfde blijft. Het is maar hoe je het bekijkt - beschrijft, zou GK zeggen, verwoordt, afbeeldt. ‘Schrijven is het enige volgens mij, dat een mens in z'n leven kan doen’Ga naar eindnootk). De ware schrijver is de schrijver die een verband dat er nog niet is omdat het niet op papier staatGa naar eindnoot14 creëert, door het onder woorden te brengen. Het verband bestaat uitsluitend in en door de woorden, en het moet zó zijn dat de lezer ziet: ‘Zo is het precies’. Niet omdat hij iets vertrouwds herkent, maar omdat hij iets voor het eerst ziet en het herkent. De schrijver is een eye-opener; in het woord dat verder reikt dan het oog heeft hij een magnifiek middel tot inzicht. Welk woord reikt verder dan het oog? Dat van de formele taal, de wiskunde, en juist dat kan uitgebuit worden voor de literatuur. GK gebruikt, precies zoals hij in de inleiding schrijft, ‘de mogelijkheden die de wiskunde biedt aan een mens zich verstaanbaar te maken, zich op heldere wijze (dit is o.a. beknopt, aanschouwelijk en doorzichtig, want niet vertroebeld door betekenissen IB) uit te drukken aangaande de dingen die men ziet, maar ook aangaande de dingen die men niet ziet’. Waarom reikt de wiskundetaal verder dan het oog, biedt zij de mogelijkheid de beperkingen van de menselijke waarneming te overstijgen? Omdat formules microfoons zijn in de zwarte ruimte van het onmogelijkeGa naar eindnootl). De wiskundige taal is exact en ‘inhoudsloos’, terwijl toch de waarheid van haar uitspraken kan worden vastgesteld. Dit betekent dat wij uitspraken als | |
[pagina 20]
| |
strijdig kunnen herkennen. De strijdige uitspraken kunnen enkel strijdig zijn met elkaar, en niet met een inhoud, of met een werkelijkheid buiten hen. En juist met elkaar strijdige uitspraken kunnen een beschrijving geven van een verschijnsel dat wij niet kennen en nooit zullen kennenGa naar eindnootb), zodat wij toch het onzienlijke zien, of het zienlijke zien als een afbeelding van het onzienlijkeGa naar eindnoot15. Het terrein van de strijdige uitspraken is dus het terrein bij uitstek van de schrijver - maar hoe produceer je strijdige uitspraken buiten de wiskunde? In tekeningen is het niet zo moeilijk; Escher doet het aan de lopende band, zoals GK laat zien. Maar hoe komt een woordkunstenaar ‘op die plaats juist tussen twee onverenigbare realiteiten in’Ga naar eindnootm)? Door dezelfde taktiek toe te passen die van de werkelijkheidsgebonden meetkunde meer-dan-drie-dimensionale meetkundes kon maken: het loslaten van het parallellen-axiomaGa naar eindnootn). Het woord loopt niet parallel met de werkelijkheid; de twee werelden snijden elkaar ook niet, maar daar waar ze aan elkaar zitten (betekenis) gaan ze door het oneindigeGa naar eindnootm). De betekenis loopt niet parallel met het woord, noch met de wereld; de woordwetenschappers, de literaire schrijvers, maken de vaste betekenissen los van de woorden, want dan zijn er veel meer mogelijkhedenGa naar eindnootn), dan worden de woorden meerduidig, dat wil zeggen, multifunctioneel, in die zin dat ze meerdere ordeningen van de wereld kunnen organiseren. Predikt GK de totale anarchie? Nee, want de eis van exactheid blijft; immers, aleen in exacte en consistente contexten kunnen waarheden en strijdigheden worden vastgesteld. Ware uitspraken zijn dus altijd hoogstens contextwaar - anarchist of cynicus is GK niet, wel rhetoricusGa naar eindnoot16. | |
1.2
| |
1.2.1In de literatuurwetenschap vieren met GKs beginniveau vergelijkbare opvattingen hoogtij bij de theoretici van het autonome kunstwerk. Op tenminste drie elementaire, zelfs axiomatisch genoemdeGa naar eindnoot17 punten zijn overeenkomsten aan te wijzen: 1) literaire teksten zijn meerduidig, dat wil zeggen dezelfde zinnen kunnen verschillende betekenissen constitueren, afhankelijk van de duiding van het geheel - die wordt geconstrueerd op basis van de duiding van de betekenisconstituerende zinnen. Uitspraken zijn dus contextwaar; de enige eis is consistentie. 2) literaire teksten zijn fictioneel, dat wil zeggen het is zinloos te vragen naar de waarheids- of werkelijkheidswaarde van de zinnen in de literaire tekst. En 3) de literaire wereld is een wereld in woorden, zij bestaat niet buiten de tekst, vorm en inhoud zijn één, de samenhang, de ordening, de inhoud bestaat uitsluitend in en door de woorden. Deze opvattingen maken de discussies over het kloppen van de wiskunde in HGH, of over de ernst van Krols beweringenGa naar eindnoot18 niet relevant, zomin als de discussies over de waarheid van Brouwers' Bezonken rood en zovele andere, als literair gelezen werken relevant zijn, want het gaat ‘om het verhaal, het gaat om de wereld die erdoor beschreven wordt’Ga naar eindnoot19 en nergens anders om. Dat is wat we, in commissieGa naar eindnoot20, het rhetorisch standpunt noemen. Met behulp van deze drie axioma's maakte de literatuurwetenschap van literatuur rhetoriek en van zichzelf een rhetorische wetenschap - haar uitspraken over de juiste interpretatie van literaire teksten vinden hun bewijskracht immers uitsluitend in de tekstGa naar eindnoot21. Déze literatuurwetenschapper ziet zich levensgroot geconfronteerd met de paradox van de leugenaar. De eerste en enige die in de eerste leesronde van HGH tegen dit probleem aanliep - kón aanlopen, en, naar aanleiding van de sprookjesfiguur die er eens wás, moest aanlopen - was Kees Fens - medewerker aan het nog nieuwe, in Nederland revolutionaire Merlyn, een literair tijdschrift dat de drie axioma's hartstocht beleed. | |
1.2.2GK vond juist in de wiskunde (die andere rhetorische wetenschap) in aanleg de beginselen terug die hij ten aanzien van literatuur aanhing; het logische denken ‘turned inside out and covered again with words’Ga naar eindnoot22 is het literaire denken. Ook ten aanzien van de wiskunde loopt Krol niet achter met zijn Tractatus logico-literaricus, althans niet, wederom, in Nederlandse verhoudingen. W.F. Hermans haalde in 1967 de Nederlandse filosofen over de hekel, omdat ‘de belangstelling voor een filosoof als Wittgenstein, die toch zonder overdrijving de grootste vernieuwer van de filosofie na 1921 genoemd mag worden, bij een groot deel van de officiële Nederlandse wijsgeren zo opmerkelijk laat gekomen is en (...), hoe laat ook gekomen, (...) op z'n minst, oppervlakkig moet worden genoemd’Ga naar eindnoot23. Heb ik het dan al over de relaties tussen HGH en Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus gehad? Expliciet niet, impliciet wel. Zelfs wie zich zo oppervlakkig in GKs opvattingen verdiept als ik het in dit bestek doe daagt onontkoombaar dat we GKs begrip afbeelding niet moeten plaatsen in de context van het mathematisch-logische denken à la Lorenzen, laat staan à la FreudenthalGa naar eindnoot24, maar in die van Wittgenstein. Wittgensteins Tractatus handelt expliciet over Bild en Abbildung in 2.021 en 2.0212; in 2.1 tot en met 3.01 (speciaal van belang in verband met HGH zijn 2.15 c.s., 2.17 cs., 2.2 c.s.); in 4.01 tot en met 4.063 (speciaal van belang in verband met HGH zijn 4.01 (zie ook 4.021, 2.12. en 2.19) en 4.011, 4.014, 4.015, 4.021, 4.032, 4.06); in 5.156, 5.4733, 5.475, 6.342 en 6.35. Maar net als in HGH handelen ook in de Tractatus niet alleen de expliciete paragrafen over de afbeelding, en kan alles, direct of indirect, onder dit begrip worden gebracht. GKs denken onderhoudt zeer complexe relaties met dat van Wittgenstein. Ook hier doet hij geen poging tot een zorgvuldig lezen naar Wittgensteins intenties, maar maakt hij gebruik van wat hem zoal bij lezing invalt. Elementaire begrippen als Satz, Bild, Wirklichkeit, Gegenstand en Sachverhalt worden zó ingevuld dat studie van HGH als lezing van Wittgenstein mijns inziens niet zo interessant is, al blijft het leuk puzzelen op regenachtige dagen. Moet ik werkelijk nagaan of GKs vertaling van het problematische woord ‘Sachverhalt’ als ‘uitspraak’ bewust en weloverwogen is, en wat dat dan inhoudt, en waarom hij ‘raumlich darstellen’ zonder meer leest | |
[pagina 21]
| |
als ‘ons iets voorstellen’Ga naar eindnoot25? Interessanter is het, dat GK in de tweede drukGa naar eindnoot26 suggereert het eens te zijn met het eerste lid van stelling 3.032: men kan niet iets in de taal voorstellen dat in strijd is met de logica. Volgens Wittgensteins terminologie kan dat inderdaad niet, maar volgens GK mijns inziens wel: is het hem daar zelfs niet om te doen? De Tractatus geeft wel het kader van GKs denken aan, en vele stellingen vinden we in een of andere vorm in HGH terug. Naast die over de afbeelding bijvoorbeeld 3.203 (in HGH tot afbeelding geworden: ‘de betekenis van het woord “aap” is de afbeelding van aap op “aap”’), 3.323, 3.325, 5.1361: ‘Der Glaube an der Kausalnexus ist Aberglaube’ (zie ook 6.37 en 6.3211), 5.634: ‘Alles, was wir überhaupt beschreiben können, könnte auch anders sein. Es gibt keine Ordnung der Dinge a priori’, 6.113: ‘Es ist das besondere Merkmal der logischen Sätze, dass man am Symbol allein erkennen kann, dass sie wahr sind, und diese Tatsache schliesst die ganze Philosophie der Logik in sich’, 6.13: ‘Die Logik ist keine Lehre, sondern ein Spiegelbild der Welt’ en 6.362: ‘Was sich beschreiben lässt, das kann auch geschehen’. Zelfs waar GK Mulisch' Voer voor psychologen citeert, een boek waarmee HGH overigens ook interessante relaties onderhoudtGa naar eindnoot27, vinden we, ‘in aansluiting hierop’ Wittgenstein: 5.632 ‘Das Subjekt gehört nicht zur Welt, sondern es ist eine Grenze der Welt’. Belangstelling voor het respectabele terrein van paradox en contradictie (nog zeer levendig in Adam, de GK van Krols De man achter het raam van 1983, zoon van de nominalisten Gansfort en Agricola, erfgenaam van Ockham, over wie Wittgenstein spreekt in 3.328 en 5.4.7321), van groot belang in de grondslagen van de wiskunde (en de literatuur), getuigt ook bepaald niet van achterlijkheid. Ook Wittgenstein spreekt over de contradictie, altijd in samenhang met de tautologie: 4.46 c.s., 5.525 e.a. Ook Wittgenstein ziet het onzienlijke: de filosofie kan ‘das Unsagbare bedeuten, indem sie das Sagbare klar darstellt’. Net als GK spreekt hij over het getal (6.02) en het raadsel (6.5) en ook hij eindigt zijn boek met het spreken over God. Nog een voorbeeld: GK vindt dat men in de meeste stellingen van Wittgenstein het woordje ‘niet’ zou kunnen schrappen (o). Dit lijkt kritisch, maar in feite zegt Wittgenstein het zelf: ‘Die Sätze “p” en “-p” haben entgegengesetzten Sinn, aber es entspricht ihnen eine und dieselbe Wirklichkeit’ (4.0621). Niet alleen de inhoud, ook de vorm - hoe kan het anders - van HGH onderhoudt relaties (van afbeelding?) met de Tractatus. De nummering van de paragrafen, voor het eerst in Krols werk ingevoerd, zij het zonder de hiërarchische ordening, de plaatjesGa naar eindnoot28 en de wens de wereld terug te brengen tot de meest eenvoudige vorm springen hierbij in het oog: het ‘schrijven met sommen’ was al vóór Krol uitgevonden, door Wittgenstein, maar nog niet in de literatuur ingevoerd - in Nederland. ‘Was sich überhaupt sagen lässt, lässt sich klar sagen’ schreef Wittgenstein in zijn voorwoord - dit is het ‘helder’ van GK, en dat is niet hetzelfde als eenduidig en eenvoudig. ‘Ik wil het verband vinden dat in een paar regels zijn uitdrukking vindt, hoe korter hoe duidelijker’ schrijft GK in § 13 van HGH. GKs ‘Ter inleiding’ ziet er geheel anders uit in zijn intertekstuele parallelen met het voorwoord van de Tractatus. Ook Wittgenstein ondertekent met plaatsGa naar eindnoot29, jaartal en door punten gescheiden initialen. Beiden hebben niet geringe pretenties: ‘Das Buch behandelt die philosophische Probleme (...) Ich bin also der Meinung, die Probleme im wesentlichen endgültig gelöst zu haben’//‘Dit boek behandelt het mechanisme van de taal, de wijze waarop een mens zich meedeelt, en de wijze waarop de ander hem begrijpt (...) Ik ben tevreden. Ik heb een paar zaken die voorheen duister waren of slecht geformuleerd (cf. Wittgenstein, IB) tot klaarheid gebracht’Ga naar eindnoot30. Beiden zijn tegelijk bescheiden: ‘maar voor wie?’//‘wie weinig damit getan ist’. Nog een (omgekeerde) parallel met een hierboven reeds geciteerde gedachte van GK: Wittgenstein heeft er geen behoefte aan, na te gaan in hoeverre zijn streven samenvalt met dat van andere filosofen, ‘weil es mir gleichgültig ist, ob das was ich gedacht habe, vor mir schon ein anderer gedacht hat’. De eerste alinea van Wittgensteins voorwoord heeft prachtige relaties met de derde van GKs inleiding:
‘Dit boek zal misschien alleen iemand begrijpen, die de gedachten welke erin uitgedrukt zijn - of toch soortgelijke gedachten - zelf al eens gedacht heeft. - Het is dus geen leerboek - Het zou zijn doel hebben bereikt, als het iemand die het met begrip leest, genoegen deed’Ga naar eindnoot31. ‘Dit boek is, ik weet het, niet voor iedereen geschreven. Het bevat gedeelten die zich “laten lezen als een roman”, maar op andere plaatsen was ik gedwongen de wereld terug te brengen tot de meest eenvoudige vorm, daar heb ik formules inge- | |
[pagina 22]
| |
voerd. Deze formules vragen, evenals de figuren in de tekst, een zorgvuldige aandacht. Wie ze niet precies begrijpt, heeft niets begrepen’
Misschien is de doctorstitel toch nog voor GK weggelegd; tenslotte promoveerde Wittgenstein op de Tractatus toen deze al acht jaar gepubliceerd, en al elf jaar geschreven was. Maar waar moet de promotor vandaan komen? | |
1.3
| |
II De samenvatting; inleiding, oorzaak en inhoudenMerkwaardig, om in een boek van iemand als GK, met zijn opvattingen over samenvattingen, een samenvatting aan te treffen. Natuurlijk, het is een eis bij dissertaties (toen ook al? De Tractatus heeft er uiteraard geen, zo min als een index), dus heeft HGH een samenvatting. Maar omdat het een samenvatting van HGH is, moet het wel de samenvatting van een ander boek zijn. De ‘Summary of the contents’ bestaat uit twee alinea's. ‘De wijze waarop een mens zich meedeelt, en de wijze waarop de ander hem begrijpt, vormt de inhoud van dit boek’ zegt de inleiding, en de tweede alinea van de summary geeft deze inhoud gedetailleerder en meervoudig weer. Is de overeenstemming tussen voor- en nawoord slechts schijn? De wiskunde en het mechanisme zijn uit het verschiet verdwenen, tegelijk met het inzicht. Door de keuze van het woord ‘mapping’ wordt de engelstalige lezer van Wittgenstein weg-, en naar Freudenthal c.s. toegeleid. De mogelijkheden zich verstaanbaar te maken zijn de moeilijkheden van het niet tot een begrip komen geworden; de gelijkwaardige tegenlogica heet nu een nieuwe logica, waarin implicatie en afbeelding vreedzaam lijken te coëxisteren. Wáár is, dat HGH ook de verhouding tussen schrijver en lezer, spreker en luisteraar beschrijft, en dat bij het laatste meer dan alleen het mechanisme van de taal aan de orde komtGa naar eindnoot33. De eerste alinea vergt enige toelichting, met name de zin ‘A structure remains which is clear and simple as a calculus and, turned inside out and covered again with words, gives us a picture of a quiet, causeless world’. We komen hier weer het geheimzinnige woord structuur tegen. Is het, duidelijk en | |
[pagina 23]
| |
eenvoudig als een rekensom, hetzelfde ‘structuur’ als in de inleiding? Daar krijgen we een beeld van de structuur; hier geeft de structuur een beeld. ‘Beeld’ wordt vertaald als ‘picture’, en niet als ‘image’, ‘model’ of iets dergelijks, zodat we waarschijnlijk gewezen worden op Escher, en op Wittgenstein, wiens ‘Bild’ vertaald werd als ‘picture’Ga naar eindnoot34. De structuur geeft ons een beeld van een ‘quiet, causeless world’, als ze ‘turned inside out and covered again with words’ is. Is deze wereld ‘het geheel’ dat we voor ons zien als we de index bekijken zoals de inleiding ons opdraagt? Iets kunnen we over de raadselachtige zin nog zeggen. De ‘causeless world’ is een consequentie van het, mèt Wittgenstein, afwijzen van de Satz vom Grunde. Ook als men de implicatie zou willen lezen als een oorzaak-gevolg relatie (wat GK niet doet: hij leest haar terecht als een gegeven-gevolg relatie, dus als een logisch en niet als een causaal verband), dan komt men nog uit bij de causeless world. Immers, de afbeelding is omschreven als de relatie a ⤚ b die waar is dan en slechts dan als a waar is en b niet, terwijl → b slechts in dat geval onwaar is. En HGH behandelt de afbeelding, volgens GK. Misschien dienen we zelfs het ‘turned inside out’ in dit verband te lezen: implicatie en afbeelding zijn als rechter- en linkerhandschoen (of kous): hetzelfde, maar tegengesteldcomplementair. In de drie-dimensionale ruimte kun je van een rechter- een linkerhandschoen maken door de rechterhandschoen binnenste buiten te keren; in de vier-dimensionale ruimte is een ander omkeren mogelijk: dat waaraan Wittgenstein refereert in 6.36111, waar de binnenkant de binnenkant blijft en de buitenkant de buitenkantGa naar eindnoot35. Het lijkt onlogisch dit binnenste buiten te noemen, maar GK doet dat ook in § 68, waar Heyting de werkelijkheid als een kous binnenste buiten keert, terwijl de buitenkant dezelfde blijft. De afbeelding kan dan, in GKs ongemotiveerde wereld (causeless world) beschouwd worden als (be regarded as) de implicatie binnenste buiten gekeerd en weer met woorden (afbeeldingen) bedekt. Uit het gevolg volgt het gegeven? Uit de beschrijving van wat men ziet, volgt de beschrijving en dus het zien van wat men niet ziet. | |
III De index; registratie en indicatie, de woorden en hun verband3.0Het laatste ongenummerde deel van HGH draagt de titel ‘Index’, en heeft inderdaad de vorm van een index. Het lijkt de rhetoriek ten top gevoerd, ook dit gedeelte van HGH als Literatuur te willen lezen (prompt ziet hij eruit als een lang rijmloos gedicht met regels en strofen van wisselende lengte, als Hanlo's ‘Oote’ zonder syntaktische of grammatische ordening, waarin de alfabetische ordening van zowel regels als strofen als een nieuw esthetisch stijlmiddel met reminiscenties aan het beginrijm wordt gehanteerd. Neemt poëzie niet een opvallende plaats in in HGH? Gezang 116 wordt geciteerd, er wordt over Marsmans verzen gesproken, GK maakt zelf gedichten, let wel: door woorden uit woordenboeken onder elkaar te schrijven!Ga naar eindnootr), dat wil dus zeggen, als onmisbaar betekenisconstituerend deel van HGH. Al hebben we de schijntegen, het zichzelf respecterend literair vertoog eist dat de tekst als literair gelezen wordt, en GK ondersteunt dit, door in afwijking van alle conventies dienaangaande, in de inleiding de aandacht te vestigen op dit vanzelfsprekend aanhangsel, en hints te geven met betrekking tot leeswijze en betekenis van de index:
‘Achterin is een index opgenomen van woorden die voorkomen in de tekst en de paragrafen waar ze zijn gebruikt. Men zou deze woorden op een groot blad papier kunnen schrijven en elk paar woorden dat in de index een paragraafnummer gemeen heeft, door een lijn verbinden. Men zou aldus een nauwkeurig beeld krijgen van de structuur van het geheel’.
Een leuker structuuranalyse zal een literatuurwetenschapper niet snel ten deel vallen, maar hij ziet zich direct geconfronteerd met een probleem: schrijft hij de woorden onder elkaar, dan is het beeld van de structuur één dikke streng, met rafelige stukken en uiteinden. Oplossing I op grond van de tekst: een prachtige tekening van halve cirkels, zoals in figuur 2 van HGH: ‘Er zijn veel meer mogelijkheden, we halen de beteke- | |
[pagina 24]
| |
Beeld van de eerste bladzijde van de Index (tweede druk), als de volgende bladzijden nog niet in kaart zijn gebracht
| |
[pagina 25]
| |
nissen los van de woorden. “Lijn”, wat is lijn’. Oplossing II op grond van de tekst: men schrijft de woorden naast elkaar, en maakt van ieder woord een ‘afbeelding’ op enige afstand eronder. De lijnen lopen dan van het origineel niveau naar het beeldniveau. Zet men de woorden niet recht onder of naast elkaar, of niet in alfabetische volgorde, dan ziet men weer iets anders. Zet men de woorden vertikaal uit en de nummers horizontaal, of andersom, dan ziet men een compositie van punten en vertikale of horizontale lijnen en lijntjes. Men kan dan gemakkelijk aflezen welke woorden een paragraaf volgens de index bevat, en met welke woorden elk woord relaties onderhoudt (zie figuur A). Afhankelijk van de notatie van de woorden op het grote blad papier verandert het beeld - maar niet de structuur, want de woorden die verbonden worden en de verbindingen blijven hetzelfde. De mooiste oplossing zal wel een hologram zijn. Maar waarvan is de structuur nu in beeld gebracht? Van welk geheel? De voor de hand liggende gedachte ‘van HGH’ is bij nader inzien toch niet zo voor de hand liggend. Zij reduceert HGH tot 00 tot en met 99, en dit brengt een aantal problemen met zich mee. Uiteraard bestaat er een relatie tussen de index en de honderd paragrafen, maar of deze relatie die der afbeelding is, is de vraag. De meeste recensenten hebben het wel zo gelezen: zij beschouwden en beoordeelden de index in relatie tot 00-99, en wel als hun beeld, als een soort samenvatting. Poll meende in Het Handelsblad van 1 april 1967 dat de woordenlijst ‘een goed beeld’ geeft, en dat de woorden die in de index zes of meer nummers hebben een aardig portret ‘van de schrijver en van HGH’ (! IB) opleveren. Bezwaar van de index is volgens hem, dat de verhaaltjes en anecdotes uit het boek er minder goed in tot hun recht komen, en dat hij niet geschikt is ‘om alle credo's van Krol woordelijk terug te vinden’. Verhoeven deelde in Raam nr. 36 (1967) mee, dat HGH gaat over de vraag wat schrijven is, en dat een blik in het register volstaat om dat te bewijzen: ‘Onder geen enkel steekwoord wordt naar zoveel paragrafen tegelijk verwezen als bij “schrijven”, “schrijver”, “taal” en “woord”, zelfs niet bij “machine”’, Behalve voor ‘woord’ is dit evident onjuist (hetgeen niet betekent dat de dus nog onbewezen stelling eveneens onjuist is), want ‘machine’ komt in de eerste druk met zeventien verwijzingen op de tweede plaats, na ‘woord’ met twintig vindplaatsen. Als frequentie van verwijzing een graadmeter is van het belang van de woorden, dan zijn de belangrijkste woorden: afbeelding, betekenis, boek, machine, lijn, wiskunde, meisje, schrijver, (straat), voorstelling en woord. Ze hebben tien of meer citaties; ‘schrijven’ haalt er slechts negen, ‘taal’ vijf. FensGa naar eindnoot36 was zorgvuldiger, en kritischer: hij miste zoveel zijns inziens wezenlijke woorden in de index, dat hij de uitdaging in de inleiding in tweede instantie niet aannam. Krol gaf hem op twee punten gelijk: in de tweede druk voegde hij op zijn instigatie het woord ‘straat’ toe, dat nu, met maar liefst 22 nummers, het hoogste scoort, en hij nam de naam Schläfli op, die Fens in de encyclopedie niet kon vinden. Alle andere wijzigingen in de tweede versie van het register, met uitzondering van de nu opgenomen naam Heyting, komen voort uit wijzigingen in of van de eerste versie van de paragrafen waarnaar de index verwijst. Bij de recensenten doet zich dus ten aanzien van het register voor wat zich bij Freudenthal ten aanzien van de krolse wiskunst voordeed: het wordt inhoudelijk op zijn waarheid bekeken en in meer of mindere mate te licht bevonden. Krol trekt zich van deze kritieken niet veel aan; de critici bewerkstelligen kleine correcties, maar niet de herzieningen die ze noodzakelijk achten. Krol ziet het dus anders. Op grond van GKs definities is dit wel te verklaren, want daar is de afbeelding van de honderd paragrafen slechts dan waar, als de honderd paragrafen waar zijn en de index nietGa naar eindnoot37. Als je de index leest als waar, zoals Poll en Verhoeven, dan is de afbeelding niet waar; lees je hem als onwaar, zoals Fens, dan is toch de afbeelding waar. Maar de honderd paragrafen zijn niet waar, want literair, dus is hun afbeelding - op wat dan ook - niet waar. Dus is de index geen beeld van de honderd paragrafen. Dat heeft GK dan ook nooit beweerd; hij zegt hoogstens dat (de lijntekening van de verbonden woorden uit) de index een beeld is van de structuur van de honderd paragrafen. | |
3.1
| |
[pagina 26]
| |
‘Groningen’ en ‘Bernouilliplein’ in 29, en ‘Shell’ in 50. Nog meer vertaalwerk moet worden verricht bij ‘functie’ in 81, een paragraaf die ik hier in zijn geheel citeer: ‘Wat doet de schrijver met zijn openbaarheid?’. Wellicht zijn alle ‘missing words’ in te vullen, omdat hun plaats is gecreëerd door de context. Voor ‘liefde’ in 63, waar het niet voorkomt, gaat dit op: con-tekst sluit goed aan bij 48, waar het wèl voorkomt. De index geeft hier dus aanwijzingen over het knip- en plakwerk dat Krol altijd zegt te verrichten: deze stukken waren één geheel. In 27 komt ‘getallenleer’ voor, maar niet ‘getal’, zoals de index zegt; wel schrijft GK daar: ‘wat ik gehoopt had te vinden was niet aanwezig’. Het getal? Andere afwezige woorden: 29: tellen; 43: beschrijven, heelal, hemel; 45: discipline, voorstelling (schemert er in 43 en 45 ook een nulde versie van HGH door?); 78: machine; 89: leraar; 92: lezen; 98: school. | |
3.2
| |
[pagina 27]
| |
verzameling uitspraken waarin x voorkomt; de vaste betekenis van x is de doorsnee van alle uitspraken van xGa naar eindnootb). Ook deze opvatting vinden we in essentie bij Wittgenstein terug, zij het ná de Tractatus. Waarschijnlijk moeten we ook het woord structuur in Wittgensteiniaanse zin interpreteren: ‘Die Art und Weise, wie die Gegenstände im Sachverhalt zusammenhängen, ist die Struktur des Sachverhaltes’ (wèl in de Tractatus: 2.032). De lijnen geven de wijze aan waarop de woorden in het geheel samenhangen, en dus geeft de lijntekening een nauwkeurig beeld van de structuur van het geheel. Dàt staat er in GKs inleiding, niet meer, maar ook niet minder. Het geheel is dat wat door de index gestructureerd wordt. De index wijst er op dat de woorden meerduidig zijn, dit is multifunctioneel. We constateerden dit al naar aanleiding van het onderzoek van het woord afbeelding; om dit onderzoek af te ronden, zouden we ook de betekenis moeten onderzoeken van alle woorden waarmee afbeelding in relatie staat. Nog een pakkend voorbeeld van de multifunctionele meerduidigheid is existentie, dat in paragraaf 24, die over de zinloosheid van het bestaan handelt (met illustraties in 42 en 53), de gebruikelijke zware betekenis heeft, en in 35 voor het snijden van lijnen staat. In 66, 70 en 72 wordt via het spreken naar de combinatie van deze betekenissen toegewerkt (ik besta niet - ik besta ten aanzien van de uitspraken over mij), culminerend in 78 in een integratie. Deze geïntegreerde betekenis van existentie en het snijden van lijnen verwijst nu direct terug naar het verhaal over het tinnen soldaatje, een illustratie niet alleen van existentie op het kruispunt, maar ook van het door het oneindige gaan van de woorden, daar waar ze aan elkaar zitten. Het woord kruispunt komt volgens de index slechts voor in 44, en onderhoudt dus op het eerste gezicht geen structurele relaties met existentie, bestaan of het snijden van lijnen. Maar omdat existentie volgens de index niet letterlijk hoeft voor te komen (‘existentie zie bestaan’) verwijst de index door het nummer van 42 op te geven niet alleen naar het voorkomen van existentie of bestaan in deze paragraaf, maar ook naar het daar voorkomen van het snijden van lijnen. En terecht, want het bestaan van het tinnen soldaatje speelt zich af op een kruispunt. Het woord kruispunt verwijst de index naar 44, waar het ‘als abstract gevoel van drama’ nodig blijkt te zijn voor de waarheid die GK wil uitbeelden. Zó gelezen functioneert de index als handleiding, wijsvinger, bij structuuranalyse en interpretatie, en wordt het netwerk van functies en relaties een netwerk van betekenissen.
(alle vindplaatsen verwijzen naar de paragraafnummers van HGH). |
|