Langs de stoeprand staat één auto. De enige auto in de straat. Dat komt omdat ik jong ben.
Aan het einde van de Noorderstationstraat staat het Noorderstation. Een donkergrijs, trapeziumvormig gebouw aan de bovenkant waarvan de treinen rijden en stilstaan. De nieuwste auto's rijden er zonder oponthoud onderdoor. Je koopt een kaartje, en ook nog een krant, je gaat de trappen op en wacht, overdekt maar in een zuigende wind die je verhindert de krant in te kijken, op de trein die even later geruisloos achter je rug is binnengekomen. Je stapt in.
Het station is betrekkelijk nieuw. Het is op de plaats gekomen van het oude station dat je, ook al heb je het nooit gezien, je makkelijk kunt voorstellen: een geel, hoog gebouw met op de westzijde een serre, en een tuin. Binnen is een donkere, hoge wachtkamer waar 's winters een kolenkachel brandt.
De tram heeft er zijn eindpunt. De conducteur is uitgestapt, maakt een praatje en stapt aan de achterkant weer in. Ook wel loopt hij gewoon door de tram naar achteren. En achterwaarts rijdt de tram weer terug, de stad in. Onder de stroomdraad, die hij hoog optilt, klapt de beugel om, waarmee de achterkant van de tram opeens weer voorkant geworden is.
Naast het oude station is een brug. Een houten brug voor voetgangers van het model dat je wel in Giethoorn ziet. Op die brug staande kun je, als er op het station een trein is gearriveerd en je hebt met de locomotief een beetje geluk, je door stoom laten omgeven. Sta je daar even in een wereld die lichter is dan de zon, en heter, en nat, en koud als met de trein - tjoeketjoek - ook dit pluimvormig paradijs weer is heengegaan. Het is precies dezelfde plek als die waar ik met mijn krant stond die ik niet kon lezen.
De spoorbaan is verhoogd, dat is het. Het treinstel waarin je drempelloos naar binnenschuifelt, schuift geruisloos in een grote boog langs de stadsrand waarin de zolderkamers briljanten zijn gedurende een paar westelijke minuten van de dag. Daar schuift de trein voor langs, richting Hoofdstation en pas daar rijdt hij weer op de begane grond. De stad is, door deze nieuwe aanleg, een beetje scheef komen te liggen.
Van het oude stationnetje is dus niets meer over. Er is niets aan het nieuwe gebouw waarvan je zegt, dat was nog vanwege de serre of de tuin.
Niets.
Dat is vooruitgang.
... terug naar vroeger, dacht ik. Zo zou je alles wat er gezegd is alsnog kunnen horen en je verbazen over de keurige taal van je voorouders die zelf in het geheel niet keurig waren en in toenemende mate je oren spitsen omdat je steeds minder begreep waar ze het over hadden: wat een moeilijke woorden uit de mond van zulke eenvoudige mensen!
Hetgeen nog steeds te horen is.
In het park wandelen de mensen. Een paard, bereden door een luitenant, sprint gemakkelijk over ze heen.
Ook de handbalsters zijn nog actief. Ze rennen met of zonder bal over het veld heen en weer. Wij, Floris en ik, zitten vanuit de cantine naar ze te kijken en praten.
We krijgen het over Nietzsches eeuwige terugkeer - een gedachte die, zo leg ik Floris uit, nooit goed begrepen is, ook niet door Nietzsche zelf, volgens mij. En terwijl ik zit uit te leggen wat deze terugkeer dan wel behelst, zie ik achter Floris de maan opkomen in de vorm van een argwanend gezicht dat zich langzaam tot ons keert en luistert. Een halve maan. Even later, als hij met de oksel over de stoelrug hangend zich tot ons heeft gekeerd, een volle. Floris heeft het over een pulserend heelal en ik knik en ik knik, ik weet wat hij bedoelt. Begint die volle maan te spreken. Hij heeft zich helemaal omgedraaid, heeft de stoel tussen zijn benen en zijn armen erop gelegd. ‘Een ziekelijke Freud’ zegt hij.
Hm?
‘Een schrekliche Freudsicht.’
Weer zo'n verdomde buitenlander. Wat wil déze nou weer?
‘Klaar’, zegt hij. ‘Zou elke seconde van ons leven zich oneindig vaak herhalen, dan zijn we vastgenageld aan de eeuwigheid zoals Jezus Christus aan het kruis. Dat is een verschrikkelijk vooruitzicht. In de wereld van de eeuwige terugkeer rust zo op elke handeling het gewicht van een ondraaglijke verantwoordelijkheid...’
Dit lijkt mij pure onzin.
Floris ook, hij kijkt op zijn horloge, staat mompelend op en maakt dat hij wegkomt. Hij wordt bedankt, ik blijf achter met de filosoof die, bang dat ik eveneens zal opstappen, een paar pilsjes laat komen. ‘Daarom noemde Nietzsche’ zei hij, ‘gezondheid. Daarom noemde Nietzsche de idee van de eeuwige terugkeer de zwaarste last. Das Schwerste Gewicht. Als de eeuwige terugkeer de zwaarste last is... ‘Kom’ zeg ik, ‘als u de tijd