De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Milly Wiers Liederen van A naar B A 1 ze reist mijlenver in taxis met stralende ogen hoort ze de chauffeurs hun ontroostbare lach gescherpt leest ze kaart verzwijgt dat de wind krimpt bij zonsopgang iriserend naakt in gezelschap 2 hij is zichtbaar in de menigte een geest rukt aan zijn nek hoe moeilijk is het slenteren ik moet mijn lachen leren houden in spiegels doe ik hem na totdat ik aan hem wen 3 de geest is weg als hij ligt nu ben ik als iedereen zegt hij ik reken voor: nooit voel aan je hals overgespierd van mensenblikken heb je een koele huid gekregen [pagina 41] [p. 41] 4 huid alsof zijn bloed niet kookt stem zonder stem hij vertrekt naar het wilgengebied om zich te meten met windkracht 10 gelaarsde vrienden wachten de dreun van de deur schiet de speeldoos los - alle dreunen gesmoord onder de klep 5 er loopt een vrouw van heg tot heg weigerachtig schudt ze haren als ik roep gaat in de schaduw staan zeg ik dat het waait wijs ik op maan of vrouwzijn in de nacht ze komt niet dichterbij ze wil hem, zijn huid 6 ik zorg nog voor vers brood en bloemen misplaatst verdriet per telefoon zijn tik spreekt hem niet vrij 's-avonds zij om het huis hij begaat zijn daden als moord 7 terug uit de storm, afwezig voor mij niet teruggekeerd (wijselijk, met gesnoerde keel) ik draag de dijen zoals mijn moeder rokken, verf mijn haren levenslang in de ochtend als ik minder kost 8 even ver als voorheen reist zij geen pijn maar wrevel in de schouders let op de weg het bericht voor nacht en ochtend de chauffeur keert alleen overpeinst de namen op haar cheque hij fluistert, courtisane en het plechtig, brandend hart [pagina 42] [p. 42] B 1 in het water windstil weer hij kijkt naar zichzelf tot aan hem iemand nee schudt respijt van dertig tellen kijkt naar zichzelf krijgt geen beeld 2 de zwarte die 's-nachts werkt heeft haar ogen in mijn nek ik vervloek mijn kwaal ze leest eenzaamheid aan mij af, ik ken de soort die mij moet elke haar 3 ik krijg haar nachten haar truien warm als een hand sluit de gordijnen zeg ik (om het huis gaat nog de vorige) zij denkt dat ik bang ben we lachen ieder om iets anders bang want ze kent me niet [pagina 43] [p. 43] 4 ik kon niet in dienst rats en kuch maak ik na op de boot een moordwind, vandaag varen we aan op het wilgengebied niet zij, de drank mag mee de jongens kwijlen naar haar razerij dat ik nooit vecht om een vrouw - niemand recht voor zijn bek geef 5 aan boord vocht een vriend zowaar met mij, later tilde ik hem met de schoppenaas onze liederen maken zichzelf onze messen tikken de maat zwaar weer dan moet je drinken lang formuleren dat ik graag vecht 6 we vergeten de vrouwen verwarren hun namen opzettelijk lach maar als mijn vrienden in het harnas gestorven zijn dan tref je me levend aan goede zorgen ten prooi 7 ze hebben me thuisgebracht geen deegrol maar zwijgen dat ze mooi is bespot me maar ze had mogen blijven ik weet al als ze me zien, me veroveren hoe ze verliezen 8 een blad op het water een bootje naast zijn boot hij gijpt van onoplettendheid lang sprak hij van griep om te verklaren dat hij leest het wilgenblad naziet hij wil wat hem bezielt grijpen met een mes wegsnijden Vorige Volgende