De Revisor. Jaargang 13(1986)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Harmen Wind Het veld van eer De voorste linie 1 Wie op dit veld kampeert moet wel een held zijn houden wij ons voor. Weer witte bonen in tomatensaus vandaag. Het klaart mooi op. We zitten wat te kaarten. De aanval is tot staan gebracht. De voorste linie ingegraven tot nader order. Schoppen acht! 2 Wij krijgers scheppen deze oorlog niet. Wij worden onderscheiden met een uniform. Krachtiger dan de vlag verbindt de overkant. Al gaan wij onder zoden schuil, gestanst in een metalen plaatje op de borst raakt niemand weg. De avond valt. Wij leven achteraf. 3 Wij hebben ons genesteld in een winterbed. Tussen ons gaat het water naar zee, zoals altijd. Ik slaap met mijn geweer. De dood is inderdaad gewoner dan ik dacht. Kijk: Ik beweeg mijn lijk. Angst wordt ook een gewoonte. Voor mij staat een zwarte klaproos op de dijk. Onder vuur 4 Tussen de salvo's zingen we ook nog. Achter mij zit een vrouw in de zon te huilen met de handen in de schoot. De lucht ligt zonder vlek of rimpel over ons. Het is nu later: Ik ben groot en in het buitenland. Ik water en ik vuur. 5 In deze verte barst het van de kameraden moeder en wie valt staat niet meer op. De tureluur die ik nu hoor broedt in niemandsland. Ik ben hier vreemd. Ik reis. De hemel kromt zich weer. In loopgraven is leven. Hier ligt het bewijs. 6 Van ijzer is mijn hoed. Van ijzer zijn mijn kogels. Van ijzer is mijn moed. Van ijzer bouwen wij ons een brug naar de overkant morgen. Noem ons de onverschrokkenen, gehoorzaam als wij zijn. Onder mij stroomt de rivier door. Ik kan niet meer zwemmen. [pagina 19] [p. 19] De laatste man 7 Aan de hoogte is geen grens. Ik kwam voor mijn nummer op. Ik denk mijzelf een zoon, maar kan hem geen naam en geen moeder verzinnen. Alles is stil. Ik sta. Ik houd mij vast aan deze kolf. Trekker rijmt op verwekker. Bloot slaat dood. 8 Denk maar woorden. Straks is alles vergeten waar je bent geweest. Zoals je dorp niet meer bestaat. Luister maar naar bevelen zo aandachtig als naar de wind. Stil maar. Je hoort geen oorverdovend trommelvuur. Het is een rimpelloze vijver die je hoort als een getuige. 9 Wie merkt hoe hij verdwijnt in een fontein van aarde? Voor pijn is geen geheugen meer. Maar in de dorpstraat voor zijn raam is daar het buurmeisje met haar rode bal tegen de muur, dat zint: Karel Twee sprong over de zee. Buitenwijk 10 Kaarsrecht de rooilijn op het veld van eerder. Grijze gaanderijen. Het water stroomt nu langs een plein. Duizenden vrouwen zitten met de handen in de schoot, niet van elkaar te onderscheiden. Een jongen fietst fluitend voorbij de rivier. Oude liedjes verliezen hun woorden. 11 De fietser woont in niemandsland. Hij weet niet hoe hij heet. Hij luistert naar zijn fluiten als kwam het van buiten, van ver. Een geluid om te naderen. Elders, later. Hij verdwijnt om de hoek. Verval wordt hoorbaar tussen de betonnen kaden. In een fossiele voetstap staat het regenwater stil. 12 De wijk heeft weinig met een slagveld gemeen: Geen stank van angst, geen gras, geen wind. Tot pictogram teruggebracht staat in de hoek een zon te stralen. Bewoners: Vergeten, niet bedacht. Gezichtsveld in de tijd geflest: De achtergrond, de stroom, de brug, bij nader inzien palimpsest. Vorige Volgende