Ik denk aan Mary. Mam heeft het al lang in de gaten en plaagt me af en toe met: ‘Je bent verliefd!’ Voor de rest van de klas is het ook duidelijk. Bij spelletjes en dingen die we samen doen wordt er altijd voor gezorgd dat Mary en ik bij elkaar komen. Dat geeft dan een heerlijke spanning met prettige schokjes zo nu en dan, die je wangen doen blozen. Ze knipoogt wel eens naar me, ook in de klas als ze denkt dat mijn moeder niet kijkt. Maar die ziet alles.
Vanavond komt ze. En over twee dagen gaan we terug naar Nederland en komen we nooit meer terug. Pap is overgeplaatst naar een ander land en tot die tijd gaan we in Opmeer wonen. Eigenlijk logeren thuis.
De keukendeur gaat open en Nathan komt binnen. Hij is altijd heel vroeg op.
‘Goodmornin’ mastuh!’ Hij grijnst breeduit.
‘Morning Nathan’, groet ik terug en ik grijns ook.
‘Today is speciuh, ah? Happy burthday!’
Hij pakt me op, draait me een keer in het rond en zet me weer neer. ‘Come,’ hij trekt me zacht maar dwingend mee naar de keuken, ‘I show you!’
In de keuken staat een grote holle schaal klaar, tot de rand toe gevuld met beslag. Ik ren er op af en duw mijn neus tot vlak boven de crêmekleurige massa. Banaan! Fantastisch! Het is altijd een verrassing als Nathan ‘bananafrieters’ maakt. De mini-pannekoekjes zijn zo groot als het gat dat je kijgt als je je duim en wijsvinger een stukje uit elkaar zet, en zo dik als je vinger. Het record staat op tweeënveertig frieters. Die keer kon ik weken erna geen frieters meer zien, maar dat is weer voorbij. Ik spring voor hem op en neer.
‘Thankyou!’
Ik dans de keuken uit, dat wordt een lekker ontbijt!
Mijn ouders en mijn zus zijn op. Iedereen is enthousiast. Mooi. Het wordt een leuke dag. Ik krijg balsahout om modelvliegtuigen mee te maken. Ik heb een aantal voorbeelden van vliegtuigen en maak die na. Meestal met karton, maar balsa werkt veel beter. Met balsa kan ik een Tomcat-model vanaf de veranda tot het uiterste puntje van de tuin laten zweven. Na het ontbijt (slechts elf frieters gegeten) snel ik naar mijn kamer om een Tomcat in elkaar te zetten met het nieuwe balsa. De vleugels van de Tomcat zitten onder aan de romp vast, zoals bij een Spitfire-vliegtuig, dat ook in de tweede wereldoorlog werd gebruikt. Ik snij twee rompen uit en onderaan in het midden maak ik een gleuf waar de vleugel in komt. De rompen aan elkaar plakken, de neus verzwaren door aan beide zijden een klein stukje balsa er bij te plakken, vleugel uitsnijden en in de gleuf steken en dan nog een staartvleugel er op zetten.
Hij glijdt helemaal tot onder aan de tuin! Hij zou nog verder kunnen glijden maar de groep bomen en struiken onderaan houden de Tomcat tegen op ongeveer mijn lengte boven de grond. Ik ren de verandatrap af, de tuin in, sleep Butchie mee en samen hollen we naar beneden. Ik hoop niet dat Butchie de Tomcat het eerst ziet want dan probeert hij hem te pakken.
Ik zie hem het eerst en ren nog harder. Hijgend trek ik de Tomcat uit de bladeren vandaan en omhels ik de boom om even bij te komen. Butchie blaft. Uit mijn ooghoek zie ik een meter rechts van ons de takken van een struik bewegen. Ik kan niet zien wat voor een beest het is en doe een stap achteruit. De bladeren ritselen. Butchie houdt op met blaffen. Het voorste stuk van de struik beweegt: een kop, tanden, een sprong. Butchie aarzelt niet en valt het beest aan. Het is een katachtig dier met een lang soepel lichaam. Zijn grijsbruine huid is bedekt met donkerbruine stippen en de lange staart heeft donkere ringen er om heen. Butchie en de kat vechten als bezetenen en ik stap naar achteren. Rang. Butchie krijgt een flinke tik op zijn neus en stort zich met open kaken boven op de kat, die de helft van Butchie's grootte heeft. Het is een enorm lawaai. Het rauwe gromme van Butchie en het aanhoudend sissen van de kat maakt het beangstigend. Butchie reikt met een korte beweging naar de hals van de kat en bijt door. Bloed spuit naar buiten en kleurt het vel van de kat. Butchie doet een stap achteruit, hij voelt dat het werk gedaan is. De kat ligt uitgestrekt op de grond en heeft z'n tong buiten z'n mond hangen. Hij is dood.
Ik zit op de bank in de huiskamer. De schuifdeuren staan open en de zachte wind die naar binnen waait brengt wat koelte in de kamer. Ik zoek in een boekje over Oost-Afrikaanse dieren naar de kleine katachtigen. De lange oren en staart, de stippen: het moet een genet zijn. Ze zijn zelden overdag te zien, staat er, en jagen op klein wild zoals hazen, muizen, ook insekten en vogels. Het beest moet erg geschrokken zijn, anders zou het niet hebben aangevallen.
Met mijn vlindernet loop ik de tuin in. Ik heb geen zin om terug naar Nederland te gaan. Ik kijk naar Tank Hill, in de verte, en vraag me af wat Mary aan het doen is en in wat voor huis ze woont.
Bij een grote boom halverwege de tuin vliegt een zwaluwstaart. Die mis ik nog in mijn verzameling! Het is een