De Revisor. Jaargang 12
(1985)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Glimlachen in een labyrintHet bij de Po-delta gelegen Ferrara is tegenwoordig, zo niet een sluimerende, dan toch een provinciaal aandoende stad: alleen de vele kerken en paleizen (waaronder het imposante Castello Estense) roepen er het rijke verleden nog in herinnering. Want rijk was dat verleden zeker: de stad behoorde in het Cinquecento (XVIe eeuw) tot de toonaangevende centra van de Italiaanse cultuur en de naam van het heersersgeslacht D'Este was bijna synoniem met mecenaat. Van heinde en ver kwamen kunstenaars, geleerden, bouwmeesters, letterkundigen en componisten naar het hertogelijk hof en lieten er talrijke sporen van hun bedrijvigheid na. Van de schilders, beeldhouwers en architekten zijn die sporen ter plaatse nog te zien, van de humanisten, musici en schrijvers niet of nauwelijks. Een van de schrijvers was Ludovico Ariosto. Weliswaar werd hij (in 1475) in Reggio Emilia geboren, maar omdat hij al op tienjarige leeftijd met zijn familie naar Ferrara verhuisde, kan hij met recht een Ferrarees genoemd worden. Omdat hij de oudste van het gezin was, kreeg hij bij de dood van zijn vader in 1500 de zorg opgedragen voor zijn vijf zussen en vier broers. Van deze taak kweet hij zich zeer consciëntieus en hij wist iedereen passend op zijn bestemming te brengen. In 1503 trad hij als secretaris in dienst bij kardinaal Ippolito D'Este, die hem ruimschoots de mogelijkheid gaf om zijn literaire talent te ontwikkelen. Toen de kardinaal hem echter in 1517 verzocht mee te gaan naar Hongarije, waar hij tot bisschop van Boeda was benoemd, weigerde Ludovico: hij had een hekel aan reizen en zat het liefst thuis tussen zijn boeken. Hij werd daarop ontslagen, maar kreeg een jaar later een soortgelijke functie bij Ippolito's broer, hertog Alfonso I, een van de grote kunstbeschermers van die tijd. Nadat hij in opdracht van zijn broodheer enkele jaren gouverneur was geweest van de Garfagnana (een gebied bij Lucca), keerde hij terug naar Ferrara. Daar kocht hij een huis, waarin hij met zijn vrouw, de Florentijnse Alessandra Benucci, de laatste periode van zijn leven woonde. Op dat huis, dat nog te bezoeken is, liet hij als opschrift aanbrengen: parva, sed apta mihi (klein, maar geschikt voor mij), een tekst die zijn aangeboren bescheidenheid en verlangen naar rust goed illustreert. De dichter stierf op achtenvijftigjarige leeftijd in 1533. Na een korte rechtenstudie had Ludovico zich al vroeg op de letteren toegelegd. Hij studeerde Latijn en (veel minder intensief) ook Grieks, en als zijn leermeester Gregorio Elladio da Spoleto niet uit Ferrara was weggegaan, was er uit de jonge student waarschijnlijk een gedegen humanist gegroeid. Nu hebben we van hem alleen maar een aantal neo-Latijnse Carmina à la Tibullus en Horatius, waarin hij zijn beroemde tijdgenoten Flaminio en Navagero naar de kroon steekt. Meer dan naar de klassieke letteren ging zijn hart uit naar de Italiaanse literatuur, waarin hij zich grondig verdiepte en die voor hem dan ook een gestaag borrelende bron van inspiratie werd. Hij begon al op jeugdige leeftijd in het Italiaans te dichten: eerst nogal cliché-matige Rime, volgens de mode van die tijd geschreven in de trant van Petrarca, en later een vijftal wat minder cliché-matige Commedie die, eveneens naar de gewoonte van die tijd, geïnspireerd waren door Plautus en Terentius. Maar in al deze literaire producten is Ariosto slechts unus multorum, in feite meer navolger dan schepper. | |
[pagina 41]
| |
Gustave Doré. Bij Orlando Furioso 12:7
Een veel zelfstandiger geluid klinkt op uit zijn zeven Satire, die met grote tussenpozen in diverse stadia van zijn leven ontstonden. Ofschoon ook deze gedichten Horatius als model hebben, komt de auteur er toch veel persoonlijker uit naar voren dan uit het maakwerk van de Rime en Commedie. Door de literaire vorm van de terzinen heen presenteert hij zich als mens, met alle karaktertrekken, eigenaardigheden, gevoelens en opvattingen die daarbij horen. De Satire zijn eigenlijk het enige rechtstreekse ego-document dat we van Ariosto bezitten. De schrijver ervan blijkt een wijs en goedmoedig man te zijn, die gesteld is op eenvoud en rust. Bij het geven van zijn mening is hij zelden of nooit polemisch, hoogstens af en toe moralistisch. De thema's die hij behandelt komen in grote lijn met zijn persoonlijkheidsprofiel overeen: hij schrijft over de onafhankelijkheid van de kunstenaar, over de huwelijkse staat, over het afremmen van ambities, over het leven in stilte, over het opvoeden van kinderen, enzovoorts. Een ander werk van Ariosto is het gedicht met de nogal neutraal overkomende titel Cinque Canti. Dit ridderpoëem, dat uit 's dichters laatste levensjaren dateert, werd postuum gepubliceerd door zijn zoon Virginio. Hoewel het van een bewonderenswaardig vakmanschap getuigt, is de inspiratie ervan tamelijk vlak en glansloos. Bovendien bezit het een donkere en pessimistische ondertoon, die aan het geheel enigszins afbreuk doet. Desalniettemin mag het hier, al is het alleen maar omwille van de volledigheid, niet onvermeld blijven. Maar als Ariosto alleen deze werken had geschreven, zou hij al lang in vergetelheid zijn geraakt en in elk geval nooit de ‘Homerus van Ferrara’ genoemd zijn. Die eretitel had hij te danken aan een heldendicht, waaraan hij heel zijn leven met inspanning van al zijn krachten werkte en dat hem van alles wat hij schreef ook het meest dierbaar was. Dat werk, dat nog altijd geldt als het literaire non-plus-ultra van de Italiaanse renaissance, is de epische ridderroman Orlando Furioso. Ariosto begon aan het werk tegen 1503 en hij was er vlak voor zijn dood in 1533 nog altijd mee bezig: dertig jaar onafgebroken schaven, corrigeren, aanvullen, polijsten, verbeteren en variëren. De oer-editie dateert van 1516, de tweede van 1521, de derde (en definitieve) van 1532: de tekst werd in de opeenvolgende versies steeds meer ‘getoscaniseerd’ en qua lengte uitgebreid. Ariosto's ridderepos is een van de omvangrijkste dichtwerken uit de wereldliteratuur: het telt 46 zangen en ongeveer 40.000 verzen, anderhalve keer zoveel als Homerus' Ilias en Odyssee samen en zelfs drie keer zoveel als Dante's Divina Commedia. Wie leest zo'n poëtische turf tegenwoordig nog? Om over schrijven maar niet te spreken! In zijn formele perfectie is de Orlando Furioso van ongeëvenaarde klasse, de Italiaanse renaissance waardig. Het gedicht, dat in octaven geschreven is, ademt een geest van schoonheid, harmonie en evenwicht. Ariosto's ‘gulden stanzen’, die een absoluut hoogtepunt van l'art pour l'art vormen, kenmerken zich door een grote beeldende kracht, een vloeiend versritme en een soms bijna sensuele muzikaliteit. De lectuur ervan is dan ook in de eerste plaats een esthetisch genoegen. En het is deze eigenschap waarop Ariosto doelt, wanneer hij in een brief aan de Doge van Venetië opmerkt dat hij zijn ridderroman heeft geschreven ‘tot plezier en ontspanning van adellijke heren, fijnbeschaafde personen en edele dames.’ Het werk kwam niet zomaar uit de lucht vallen. De dichter stond een rijk repertoire aan modellen voor ogen: in de eerste plaats waren dat de klassieke epen van Homerus, Vergilius en ook wel Ovidius, en verder vooral de Franse, Bretonse en Italiaanse ridderromans uit de voorafgaande eeuwen. Bij één ervan knoopt Ariosto zelfs rechtstreeks aan: hij laat zijn Orlando Furioso beginnen waar zijn streekgenoot Matteo Maria Boiardo zijn Orlando Innamorato laat eindigen. Overigens is de invloed van deze en andere voorgangers wel aanwijsbaar maar niet storend: hij beperkt zich tot motieven, reminiscenties en citaten, en laat het autonome karakter van het gedicht onaangetast. De Orlando Furioso berust in geen enkel opzicht op imitatie, hooguit hier en daar op emulatie. De hoofdhandeling van het epos, en de halfhistorische achtergrond waartegen de gebeurtenissen zich ontrollen, is ontleend aan de Karolingische verhalencyclus, waarin zoals bekend de oorlog tussen Christenen en Saracenen centraal staat. Het directe uitgangspunt is de belegering van Parijs door Agramante, koning van Afrika, en de verdediging ervan door Karel de Grote en zijn paladijnen. Op dit gegeven, dat als het ware de fundering vormt van een kolossaal bouwwerk, worden de ontelbare taferelen, episoden en verhalen opgetrokken. Daarbij is Ariosto de allesoverziende architekt, die de touwtjes stevig in handen houdt en zorgt dat er, ook al wordt er op verschillende plaatsen tegelijk gewerkt, niets aan zijn aandacht ontsnapt. De Orlando Furioso is een schitterend voorbeeld van constructief dichterschap: ofschoon de ogenschijnlijk chaotisch lopende draden van de vertelstructuur zich telkens in elkaar lijken te verstrikken, worden ze uiteinde- | |
[pagina 42]
| |
lijk steeds weer opnieuw door de meesterhand van de auteur ontward. Het aantal en de veelvormigheid van de verhalen is zo groot dat het ten enen male onmogelijk is ze na te vertellen. Alleen een beknopt resumé van dit literaire labyrint zou al een aardig boek opleveren: een Italiaans riassunto dat ik bezit bestaat uit niet minder dan 320 pagina's. Toch lopen er door het bonte weefsel van de Orlando Furioso enkele draden die in het narratieve patroon feller opkomen en forser zijn opgezet. De voornaamste daarvan is die van de ongelukkige liefde van Orlando voor Angelica: wanneer de dappere paladijn van Karel de Grote, op zoek naar de door hem beminde oosterse prinses Angelica, op een gegeven ogenblik ontdekt dat zij getrouwd is met de Moorse soldaat Medoro, raakt hij buiten zichzelf van razernij en wordt hij met waanzin geslagen. Het is deze verhaalkern die in de titel van het werk is terug te vinden. Een tweede hoofdlijn betreft de liefde tussen Bradamante, een zus van de held Rinaldo, en de heidense prins Ruggero: een motief dat Ariosto herhaaldelijk de gelegenheid biedt om de grootheid van het geslacht D'Este (dat van dat liefdespaar zou afstammen) te verheerlijken. Het aantal personen dat de Orlando Furioso bevolkt is niet in een exact cijfer uit te drukken: in elk geval zijn het er honderden. Behalve de zojuist genoemde treden er nog tal van andere (min of meer) belangrijke figuren naar voren, zowel mannen als vrouwen. Elke episode heeft haar eigen protagonist: nu eens is dat de stoutmoedige Rinaldo, dan weer de goede fee Melissa, nu eens de tovenaar Atlas, dan weer de vechtersbaas Rodomonte, nu eens de verleidelijke Alcina, dan weer de doldrieste Astolfo. En het gaat niet eens altijd om mensen van vlees en bloed, maar soms ook om personages als de aartsengel Michaël en de evangelist Johannes. Zelfs nemen er af en toe allegorische personificaties (zoals de Stilte, de Tweedracht, het Bedrog) aan de handeling deel. Ofschoon Ariosto in de grond van de zaak geen psychologisch auteur is, zijn bepaalde karakters door hem toch knap getekend en uitgewerkt, zeker als men ze vergelijkt met die bij zijn voorgangers: de figuren van Orlando en Angelica bijvoorbeeld, die bij Boiardo niet meer dan bleke marionetten zijn, groeien bij Ariosto uit tot personages met gevoelens, drijfveren, twijfels en hartstochten. Centrum van handeling in de Orlando Furioso is Parijs, maar vandaaruit lopen talloze lijnen in alle windrichtingen, niet alleen naar die van Afrika en Azië. Op sommige momenten verplaatsen de gebeurtenissen zich zelfs naar de hel, het aards paradijs en de maan. Ook Nederland is geografisch vertegenwoordigd: de geschiedenis van de koningsdochter Olimpia speelt zich voor een deel af in de gewesten Selandia, Olanda (een groot eiland) en Frisa, waarbij ook de namen vallen van Anversa en Dordreche. De wereld lijkt in de Orlando Furioso bedekt met één onafzienbaar woud, dat doorkruist wordt door dolende ridders: ridders die op weg zijn naar het slagveld, die een vijand achtervolgen, die op zoek zijn naar een geliefde, die zonder doel zomaar wat rondrijden op een paard, die wegvluchten voor gevaar, die een vrouw ontvoeren, enzovoorts enzovoorts. Zij komen in aanraking met tovenaressen, magiërs, feeën en reuzen, stuiten op monsters, vleugelpaarden, walvissen en harpijen, nemen deel aan veldslagen, bestormingen, tournooien en bruiloften, en belanden in toverkastelen, kloosters, lusthoven en grotten. Stilstand is er nauwelijks, de decors wisselen van bladzijde tot bladzijde, de personages blijken zicht tot gek wordens toe te verplaatsen. Er zijn critici die in dit tomeloos bewegen, dit frenetiek reizen en trekken, een symbool zien van het najagen van de menselijke illusies. Ik weet niet of hun interpretatie steun vindt bij een uitspraak van Ariosto zelf, maar wat maakt dat uit? Se non è vero, è ben trovato! Deze wereld in beweging, deze weergaloze wisseling van personages en situaties, is het produkt van Ariosto's wonderbaarlijke fantasie: een fantastie die, ofschoon vaak grotesk en bizar, in haar ontwikkeling altijd logisch is. Het verhaalverloop van de Orlando Furioso is, gegeven het raam waarbinnen het is geplaatst, overtuigend en geloofwaardig. En de verbeeldingswereld ervan berust dan ook niet op toeval en willekeur maar op waarschijnlijkheid, een kenmerk dat artistiek gezien gelijkstaat met waarheid. Het is in dit kader onmogelijk Ariosto's vondsten en invallen (die in de dubbele betekenis van het woord fantastisch zijn) ook maar enigszins adekwaat te beschrijven: elk geval is anders, elk geval heeft zijn eigen bekoring. 's Schrijvers talent berust op een soort intuïtie die hem in staat stelt op zichzelf alledaagse en reële dingen dusdanig te vertekenen en te overdrijven dat ze in een wonderlijk licht komen te staan. Daarbij zorgen dan abnormale en buiten de realiteit liggende zaken als betoveringen, voorspellingen, metamorfosen, mirakels en ingrepen van buitenaf voor verrassende wendingen, die het verwachtingspatroon van de lezer regelmatig doorbreken. Ariosto's fenomenale vermogen tot imaginatie komt ook tot uiting in zijn vele beschrijvingen, beelden en vergelijkingen. Deze geven de aan de orde zijnde werkelijkheid zo levendig weer dat de lezer haar als het ware rechtstreeks voor ogen ziet en meebeleeft. Wat dit betreft kan Ariosto dan ook beter met de schilders dan met de dichters van zijn tijd vergeleken worden: Horatius' Ut pictura poesis is voor hem geen loze formule geweest. En dat veel van wat hij beschrijft in eerste aanleg op ontlening berust, doet niets af aan het feit dat hij zijn stof met een bewonderenswaardige frisheid weet te presenteren en in te kleuren. Trouwens, het kunnen variëren op een bekend thema werd in de renaissance, evenals in de klassieke oudheid, bij dichters als een positieve eigenschap gewaardeerd. Sterk verbonden met Ariosto's verbeeldingskracht is Ariosto's humor: twee hoedanigheden die zo moeilijk uit elkaar te houden zijn dat het zelfs de vraag is of het ene wel ergens voorkomt zonder het andere. Wanneer de dichter zich op de vleugelen der fantasie laat drijven, krijgt het verhaal onmiddellijk een humoristische toets. En aangezien dat vrijwel constant het geval is, wordt de Orlando Furioso vaak als een humoristisch werk gekwalificeerd: een van de weinige overigens uit de op dit punt nogal karig bedeelde klassieke Italiaanse literatuur. 's Dichters sprankelende esprit manifesteert zich onder andere in vele goed volgehouden en uitgewerkte hyperbolen. Een fraai voorbeeld daarvan is het verhaal van de ridder Astolfo. Deze vliegt op zijn vleugelpaard (de hippogrief) de halve wereld over, beleeft allerlei verbazingwekkende avonturen en | |
[pagina 43]
| |
stijgt dan in gezelschap van de evangelist Johannes op naar de maan. Daar vindt hij het verstand van Orlando terug, dat deze in zijn liefdeswaanzin heeft verloren: het blijkt in een grote kruik te zitten, die wordt bewaard samen met ontelbare andere flesjes waarin het verstand van andere mensen is opgeborgen. Astolfo daalt daarop met de kruik weer af naar de aarde, waar hij Orlando zijn verstand teruggeeft: de held komt tot bezinning, ziet wat hij heeft aangericht, neemt opnieuw deel aan de strijd en bewerkt zo de uiteindelijke overwinning van het Christelijk leger. Behalve een komische heeft Ariosto's humor ook een ironische kant, en ook deze twee zijn amper van elkaar te scheiden. Door de ironie schept de dichter zich een grote distantie tot zijn onderwerp: hij vereenzelvigt zich niet met zijn personages (zoals Tasso dat in zijn Gerusalemme Liberata wel doet) en blijft zijn verhaal als van een afstand bekijken. En daarbij gedraagt hij zich niet als een passieve waarnemer, maar als een toeschouwer die er steeds met zijn commentaar tussenkomt. Regelmatig onderbreekt hij de gang van het verhaal om ergens over uit te weiden, filosofische of moralistische beschouwingen ten beste te geven of de overgang van de ene naar de andere episode voor te bereiden. Zijn opmerkingen en terzijdes zijn vermaard om hun geestigheid en wekken door hun goedmoedig schertsende toon sympathie: vaak zie je de schrijver knipoogjes van verstandhouding wisselen met de lezer en zo zijn verhaal relativeren. Als Ariosto ergens modern is, dan is het hier wel. Gustave Doré. Bij Orlando Furioso 12:11
Het komt maar zelden voor dat een literair werk (en zeker een dichtwerk) in de eerste eeuw na zijn verschijnen bijna tweehonderd keer wordt uitgegeven. Een van de sporadische gevallen daarvan is Ariosto's Orlando Furioso. Tussen 1516 (het jaar van de eerste druk) en 1616 kwamen er, als ik goed geteld heb, 189 Italiaanse edities van op de markt: bijna twee per jaar dus en bij tientallen verschillende drukkers en uitgevers. Een onverbiddelijke bestseller, zeker als men de tijd waarin dat gebeurde in aanmerking neemt! Het werk werd ook onmiddellijk in andere talen omgezet: alleen al in het Frans verscheen het in dezelfde periode meer dan 25 keer geheel of gedeeltelijk in vertaling, en vóór 1850 was dat aantal al verdrievoudigd. Hand in hand met dit publicitaire succes groeide ook de populariteit van de Orlando Furioso op andere terreinen. Omdat het epos in zijn genre als volmaakt werd beschouwd, werd het door dichters en schrijvers als model gebruikt (Tasso, Cervantes, Voltaire, Byron). Daarnaast dienden talrijke taferelen eruit als stof voor schilders en illustratoren (Tiepolo, Rubens, Ingres, Doré) of componisten (Scarlatti, Lully, Vivaldi, Händel). De eerste Nederlandse vertalingen dateren uit het begin van de XVIIe eeuw en werden te Antwerpen gedrukt: de vertalers waren Everart Siceram (1615) en J.J. Schipper (1649). Sindsdien is de uitdrukking ‘een razende Roeland’ in onze taal gemeengoed geworden. Opvallend is dat deze twee vertalingen tegelijk de eerste en de laatste volledig waren. Na die tijd werd er in Nederland nauwelijks nog iets uit Ariosto's ridderdicht gepubliceerd, laat staan dat er nog een volledige vertaling verscheen. De oogst bleef beperkt tot de weergave van een aantal losse fragmenten, van welke die van Nicolaas Beets (± 1850) en die van Willem van Elden (± 1950) de bekendste zijn. Aan dit povere bestand voeg ik met bijgaande vertaling 22 octaven toe. De gekozen passage lijkt mij redelijk representatief. Vele van de algemene kenmerken van de Orlando Furioso zijn ook in deze episode uit canto XII aanwezig: de overdonderende vaart van de handeling, de op fantastie berustende inventio, het labyrintische van de vertelstructuur, de toverachtige sfeer van het verhaal, de afstandelijkheid van de auteur, enzovoorts. Ook de humor ontbreekt niet, zij het dat men deze meer in de totale opzet dan in de afzonderlijke details moet zoeken. Aan de eerste twee octaven kan men ook zien hoezeer Ariosto door de klassieken geïmpregneerd is: hij laat twee mythologische motieven (het verhaal van de godin Ceres die de hele wereld afzoekt naar haar door Pluto geroofde dochter Proserpina, en het verhaal van de opstandige Encéladus die door Jupiter onder de Etna begraven wordt) versmelten ten einde Orlando's zoektocht naar Angelica voor te bereiden. |
|