| |
| |
| |
Claude Simon
Fragmentarische beschrijving van een ramp
(uit: La route des Flandres)
... en nog altijd zag hij het bovenlijf dat zich stram als een ledenpop, benig onverstoorbaar en enigszins wiegend voortbewoog (de heupen volgden de bewegingen van het paard, het bovenlichaam - schouders, hoofd - even recht, even onbeweeglijk alsof het horizontaal over een ijzerdraad werd getrokken) tegen de lichtgevende achtergrond van de oorlog, de verblindende zon blinkend in de gebroken ruiten, de duizenden driehoekige en schitterende scherven die als een kleed de verlaten en eindeloze straat bezaaiden, ze reden langzaam tussen de bakstenen gevels met hun gebroken en lege ramen, de verblindende stilte werd op koninklijke wijze onderbroken door het trage duel tussen twee eenzame kanonnen die elkaar beantwoordden, de geluiden van afschieten (ergens aan de linkerkant in de boomgaarden) en neerkomen (de granaat valt neer op een willekeurig punt van de verlaten en dode stad, een muur stort in en laat een wolk stof achter die langzaam neerdaalt) wisselden elkaar af, met een soort woeste, zinloze en lachwekkende punctualiteit, terwijl de vier ruiters zich nog steeds voortbewogen (of liever leken stil te staan zoals in die filmtrues waarbij het zichtbare bovenlijf van de personages op dezelfde plaats blijft terwijl de lange bochtige straat - een kant in de zon, de andere in de schaduw - zich naar hen toe lijkt te bewegen zich voor hen lijkt te ontplooien als een scène die je onbeperkt kunt afdraaien en waarop hetzelfde stuk muur steeds weer instort: de wolk stof opgeworpen door de explosie komt dichterbij, zwelt, klimt, bereikt het niveau van het stuk muur dat overeind is blijven staan, stijgt erboven uit, dan strijkt de zon over de bovenkant en krijgt de grijs-zwarte massa een gele muts opgezet die opbolt, nog verder stijgt totdat de hele wolk links achter de laatste ruiter verdwijnt en op hetzelfde moment kantelt een andere gevel in dat deel van de straat dat
de rechtergevels draaiend om hun eigen as zojuist hebben onthuld en de nieuwe wervelende kolom van stof en puin (die lijkt op te zwellen dikker te worden ongeveer zoals een sneeuwbal, hoewel hij zijn materie uit zichzelf put met traag uitrollende, over en door elkaar schuivende krullen) wordt groter naarmate hij dichterbij komt - of naarmate de ruiters er dichterbij komen -, enzovoorts), en hij dacht: ‘Maar zelfs als er twee keer zoveel waren gevallen had hij zich nog altijd niet verwaardigd zijn paard in draf te brengen. Waarschijnlijk omdat je zoiets niet doet. Of misschien omdat hij al een betere oplossing ontdekt had, het probleem eens en voorgoed had opgelost en zijn besluit genomen had net zoals die andere paard-mens, die andere hoogmoedige imbeeiel honderdvijftig jaar eerder, maar die gebruikte tenminste zijn eigen pistool om... Maar enkel hoogmoed. Niets anders.’ En met zachte stem, enigszins hijgend in het duister, bleef hij ze alle twee uitschelden: de rug voor hem die zich doof, blind en stram voortbewoog tussen de rokende puinhopen van de oorlog en die ander, van voren gezien, even onbeweeglijk plechtstatig en stram in zijn dof geworden lijst zoals hij hem zijn hele jeugd had kunnen zien, met dat verschil dat de rafelige vlek die vanaf de slaap over de fijngevormde bijna vrouwelijke hals naar beneden lopend de jagersjas besmeurde nu niet langer gevormd werd door de rossige grondlaag van het schilderij, blootgelegd door de afbladderende verf, maar door iets donkers en klonterigs dat langzaam naar buiten stroomde alsof achterlangs, door een gat in het doek een soort dikke en donkere jam werd geperst die traag naar beneden droop over het gladde oppervlak van het schilderij, de roze wangen, het kant, het fluweel terwijl het onbeweeglijke gezicht recht voor zich uit bleef kijken met die paradoxale onverstoorbaarheid die op oude schilderijen aan
martelaren wordt toegeschreven, de nogal domme, verbaasde ongelovige en zachtmoedige uitdrukking van mensen die een gewelddadige dood gestorven zijn alsof hen op het laatste ogenblik iets was onthuld waar ze in hun hele leven nog niet opgekomen waren dus ongetwijfeld iets dat volstrekt in strijd is met wat ze al denkend hadden kunnen leren, zo verbazingwekkend, zo...
Maar hij had geen zin om te filosoferen en evenmin om zich te vermoeien met de poging om datgene te denken wat door de gedachte niet bereikt of geleerd kan worden want het probleem bestond er eenvoudig uit dat hij zijn been moest zien los te krijgen. En, nog voordat Blum hem had gevraagd Hoe laat zou het zijn, en hij zijn mond had open gedaan om te antwoorden Wat maakt het uit had hij zelf al bedacht dat de tijd hun nu van geen enkel nut meer kon zijn omdat ze niet uit die wagon zouden komen voordat hij een bepaalde afstand had afgelegd en dat was niet zozeer een kwestie van tijd voor degenen die de wagon lieten rijden als wel van dienstregeling, niet meer of minder dan wanneer de wagon als retourvracht lege kisten of beschadigd materieel had vervoerd, zaken die in oorlogstijd na alle andere prioriteiten komen: probeerde dus aan Blum uit te leggen dat de tijd niet meer was dan een eenvoudige informatie met behulp waarvan je je richting kon bepalen al naar gelang de stand van je schaduw en niet een middel om uit te maken of het het moment was (dat wil zeggen waarop men overeen gekomen was dat het schikte) om te eten of te slapen want, wat slapen aanging, dat konden ze, ze
| |
| |
hadden zelfs niets anders te doen met die beperking natuurlijk dat niet verscheidene vreemde, in elkaar verwarde en bovenop elkaar liggende ledematen een van de jouwe verpletterden of in ieder geval iets waarvan je wist dat het een van je ledematen was hoewel hij bijna gevoelloos was geworden en in zekere zin van je gescheiden en wat betreft het ogenblik om te eten dat kon makkelijk worden vastgesteld - of liever beslist - niet door de honger zoals die gewoonlijk tegen het middaguur of zeven uur 's avonds opkomt, maar als het kritische punt bereikt was waarop de geest (niet het lichaam dat veel meer verdragen kan) geen minuut langer het idee - de kwelling - kan verdragen om iets in bezit te hebben dat gegeten kan worden: hij tastte dus voorzichtig in het donker tot hij erin geslaagd was de slappe ransel onder zijn hoofd vandaan te halen waar hij hem uit voorzorg bewaarde (zodat het besef dat er een stuk brood bestond als het ware voortdurend in zijn geest werd geprent) en waaruit hij, alsof het een explosieve lading betrof, naar buiten trok wat zijn vingers hadden geïdentificeerd (an een zekere eetbare ruwheid, een bij benadering ovale en platte - te platte - vorm) als wat ze zochten en waarvan hij vervolgens zo nauwkeurig mogelijk de vorm en de afmetingen begon vast te stellen (nog steeds op de tast) totdat hij meende er voldoende van af te weten om het erop te wagen hem in twee gelijke stukken te breken terwijl hij ervoor zorgde (nog steeds alsof het een soort dynamiet was) om al doende de vederlichte kruimels op te vangen waarvan hij raadde dat ze op zijn handpalm vielen door een zacht bijna onmerkbaar gekriebel en tenslotte de ongeveer gelijke stukken over zijn beide handen verdeelde, niet in staat, toen dat gebeurd was, om verder te gaan dat wil zeggen om voldoende moed, zelfverloochening en grootheid van geest op te brengen om Blum het stuk
te geven waarvan hij dacht dat het het grootst was en in plaats daarvan stak hij hem in het donker beide handen toe waarnaar de ander een van zijn armen zoekend uitstrekte en daarna probeerde hij zo snel mogelijk te vergeten (dat wil zeggen zijn maag te laten vergeten waarin op het moment dat Blum gekozen had iets was samengekrompen, in opstand was gekomen en nu brulde met een soort woeste huilende razernij) dat Blum het beste stuk getroffen had (dat wil zeggen het stuk dat zeker vijf of zes gram meer woog dan het andere), probeerde dus eerst alleen te denken aan de kruimels die hij nu van zijn handpalm in zijn mond liet glijden en vervolgens aan de kleverige brij die hij zo langzaam mogelijk kauwde waarbij hij zich bovendien probeerde voor te stellen dat hij de mond en de maag had van Blum aan wie hij nu duidelijk hoopte te maken dat het de schuld was van de ondergaande zon hoewel hij nooit echt gedacht dat het ze zou lukken zelfs wanneer de zon geholpen had: ‘Omdat ik maar al te goed wist dat het onmogelijk was dat er geen andere uitweg was en dat we tenslotte gepakt zouden worden: het leidde allemaal tot niets toch hebben we het geprobeerd ik heb het tot het eind geprobeerd volgehouden deed mijn best om te geloven dat er een kansje inzat koppig volhoudend niet wanhopig maar om zo te zeggen huichelend vals spelend met mezelf alsof ik hoopte erin te slagen mezelf wijs te maken dat ik geloofde dat het mogelijk was terwijl in het tegendeel wist, ronddwalend over die weggetjes en tussen de heggen die allemaal leken op die waarachter de dood in hinderlaag lag, waar ik een ogenblik de donkere schittering van een wapen had zien glanzen voordat hij viel, naar beneden tuimelde als een losgewrikt standbeeld dat naar rechts kantelde en toen maakten we rechtsomkeert gingen er in galop vandoor diep over de hals gebogen om het doelwit te verkleinen terwijl hij nu op ons
schoot we hoorden de knalletjes belachelijk klein en dodelijk in het uitgestrekte zonnige landschap als klappertjes, een speelgoedgeweertje en Iglesia zei Hij heeft me te pakken maar we galoppeerden door ik zei Weet je 't zeker waar, en hij In mijn dij de schoft, ik zei Kun je nog verder, het onbenullige gesputter nam nu af hield daarna helemaal op: en nog steeds in galop met naast hem het paard dat hij bij de toom hield en niet losgelaten had met zijn vingers streek hij over zijn dij toen keek hij ik keek ook er zat wat bloed op ik zei Doet het zeer, maar hij zei niets terug bleef met zijn vingers voelen aan de dij die ik niet kon zien bleef naar zijn vingers kijken, paarden moeten wel een speciaal zintuig hebben omdat ik me niet herinner die weg te hebben gezien of hij moest het zijn geweest, zeker is in elk geval dat ze alle drie tegelijk en zonder vaart te minderen rechtsaf sloegen en Iglesia riep Ho Hoooo ooo... hooo Laaaa... en ze gingen terug naar stapvoets, opnieuw hoorde je niets anders dan vogeltjes, de paarden snoven zwaar hinnikten alle drie ik zei En? Hij keek nog eens naar zijn hand daarna kronkelde hij op zijn zadel maar ik kon niets zien omdat hij aan de rechterkant geraakt was, toen ik hem opnieuw van opzij zag leek hij in gedachten verzonken ingeslapen of liever afgestompt en vooral ontevreden hij rommelde in zijn broekzak en haalde er een vuile zakdoek uit er zat bloed op toen hij hem opnieuw tevoorschijn haalde met datzelfde afgestompte en ontstemde gezicht ik zei Ben je erg geraakt? maar hij antwoordde niet haalde alleen zijn schouders op en deed zijn zakdoek terug in zijn broekzak hij zag er teleurgesteld uit alsof hij woedend was dat hij niet echt geraakt was dat de kogel hem alleen geschampt had, onze ruiterschaduwen liepen nu links met ons mee vielen over de rechthoekig geknipte heg: omdat het lente was waren ze nog niet uitgelopen en het
landschap leek op een goed gesnoeide tuin, hoe heten die struiken ook weer bukshout of liever coniferen geloof ik gazonnen die geometrisch geknipt worden Franse tuinen met ingewikkelde curven en ontmoetingsplaatsen voor verliefde markiezen en markiezinnen die verkleed als herders en herderinnetjes verstoppertje spelen op zoek naar liefde de dood eveneens verkleed als herder in het doolhof van gangetjes en toen hadden we hem kunnen tegenkomen hij had daar in de bocht van een weg kunnen staan, geleund tegen een heg bedaard vreedzaam en morsdood in zijn blauw-fluwelen jagerskostuum met zijn gepoederde haar zijn geweer het gat midden in zijn voorhoofd en zijn slaap waaruit nu zonder ophouden die soort donkerrode jam stroomde zoals op die plaatjes of beelden van heiligen wier ogen of stigmata opnieuw beginnen te huilen of bloeden een of twee keer per eeuw ter gelegenheid van grote natuurrampen aardbevingen of vuurregens, alsof oorlog geweld doodslag hem als het ware nieuw leven in hadden geblazen met de bedoeling hem een tweede keer te doden alsof de pistoolkogel die anderhalve eeuw voordien afgevuurd was er al die jaren over gedaan had om zijn tweede doelwit te bereiken een punt te zetten achter een nieuwe ramp...’
Daarna (nog steeds half stikkend in het benauwde donker)
| |
| |
dacht hij dat hij hem echt zag, even misplaatst, even uit de toon vallend in het groene landschap als die begrafenissen die soms door de akkers trekken als een soort heiligschennende, schunnige en - zoals elke maskerade - enigszins homofiele maskerade waarschijnlijk omdat je (net zoals de bejaarde en alleenwonende dame die wanneer ze bij het opdienen van de soep de turftrappers ziet die onder de jurk uitsteken en de stoppels die nu de wangen bedekken, plotseling begrijpt dat de oude dienstmeid met het wat ruwe gezicht die zij 's morgens heeft aangenomen in werkelijkheid een man is en dan onherroepelijk en vol afgrijzen beseft dat ze 's nachts vermoord zal worden), omdat je onder de smetteloze superplie de grove schoenen van de priester ziet en de vieze benen van de koorknaap die vooraan loopt en zonder omkijken de responsoriën brult onderwijl naar de braamstruiken glurend, het hoge koperen kruis steekt uit de leren houder van de draagband die ter hoogte van zijn onderbuik hangt (zodat hij met twee handen in een kinderlijk, dubbelzinnig en schunnig gebaar een soort mateloos priapisch symbool lijkt te omvatten dat zich donker en bekroond door een kruis tussen zijn dijen verheft) en die boven het koren schommelt als de mast van een schip op drift, de koperen christus en het zware zilveren borduursel van de kazuifel schieten harde metalen schichten door de nevelige lucht waarin nog lang nadien als een dodelijk kielzog de macabere geur van grafkelders en gewelven blijft hangen: de dood dus voortschrijdend door het veld gekleed in kantwerk en een zware statiejapon met moordenaarskistjes aan zijn voeten, en hij (die andere Reixach, de voorvader) stond daar als een theaterverschijning, zo'n personage dat naar boven komt door een luik als bij toverslag door een goochelaar opgeroepen vanachter een rookgordijn, alsof de explosie van een bom of verdwaalde
granaat hem opgedolven had, opgegraven uit het geheimzinnige verleden in een dodelijke en stinkende wolk niet van kruitdamp maar van wierook die hem zou hebben onthuld, anachronistisch gekleed (in plaats van de alomtegenwoordige grondkleurige cape van gesneuvelde soldaten) in dat aristocratische en zogenaamd nonchalante tenue van kwarteljager waarin hij geposeerd had voor het portret waarin de tijd - het verval - de vergeetachtigheid - of liever onvoorzienigheid - van de schilder achteraf een correctie had aangebracht (als een humoristische of liever nauwgezette corrector) door daar die rode en bloedige vlek aan te brengen (precies zoals de kogel te werk was gegaan dat wil zeggen door een stuk van het voorhoofd af te laten springen en dus niet, zoals een tweede schilder te werk zou zijn gegaan die later met de rectificatie zou zijn belast, door iets toe te voegen maar door net zo'n gat te maken in het gezicht - of de kleurlaag die dat gezicht nabootste - zodat de onderlaag vrijkwam), een smerige veeg die een tragische ontkenning leek van de hele rest: die bijna kwijnende zachtmoedigheid, die hinde-ogen, de landelijk gemoedelijke nonchalance van de kleerdracht, en dat geweer dat ook al iets weg had van een rekwisiet voor een gemaskerd bal of van toiletgerei.
Want misschien waren die mannelijke jagersattributen er alleen maar - het wapen, de brede roodleren draagband van een weitas met de implicatie van dode dieren, iets waarin vacht en besmeurde verentooi door elkaar liggen als op die stillevens waar hazen, patrijzen en fazanten op elkaar gestapeld zijn - om hem een pose te geven een houding zoals tegenwoordig mensen op de kermis die om zich te laten fotograferen hun hoofd door een ovaal gat steken dat op de plaats zit van het gezicht van een figuur (denkbeeldige vliegenier, clown, danseres) die op een eenvoudig doek geschilderd staat Georges keek als gefascineerd naar de mollige, vrouwelijk verzorgde hand waarvan de wijsvinger in de verwarring van een lang voorbije nacht de trekker had overgehaald van het wapen dat tegen hemzelf gericht was (ook dat had hij gezien, aangeraakt: een van de beide lange pistolen met hun geguillocheerde zeskantige lopen kop aan staart liggend tussen de ingewikkelde uitrusting van stokken, kogelmallen, kruitperen en andere attributen ingevat in de vorm die daartoe in het biljart-groene en door termieten aangevreten laken is uitgespaard, het mahonie-houten kistje stond altijd uitgestald op de kast in de salon, wijd open op de dagen dat er ontvangen werd, de rest van de tijd gesloten uit angst voor stof, en dit: zijn eigen hand omvat het wapen dat te zwaar is voor zijn kinderarm, spant de haan (maar daar had hij ze allebei voor nodig, de gebogen kolf tussen zijn knieën geklemd, zijn twee duimen met vereende kracht duwend om de gecombineerde weerstand van roest en veer te overwinnen), plaatst de loop tegen zijn slaap en perst, zijn gekromde vinger wordt wit van de inspanning totdat de haan naar voren springt met die droge onbetekenende (ze hadden de vuursteen vervangen door een stukje hout omwikkeld met vilt) en dodelijke tik in het stille vertrek, hetzelfde - waar nu zijn ouders
sliepen - en waarin geen enkele verandering was aangebracht afgezien misschien van het behang en drie of vier van die voorwerpen - vazen, fotolijsten, elektrische lamp - die daar neergezet of liever binnengedrongen waren, nuttig en veel te nieuw, als luidruchtige, onverdraaglijke en glimmende hulpjes die van een uitzendbureau zijn betrokken om te bedienen bij een samenkomst van geesten: dezelfde gelakte meubelen, dezelfde gordijnen met verschoten strepen, dezelfde gravures aan de muur met galante of landelijke taferelen, dezelfde schoorsteen van wit marmer waardoorheen fletse grijze aderen lopen en waar Reixach tegenaan leunde toen hij zich voor het hoofd schoot (zei men, dat wil zeggen zei Sabine - of misschien had ze dat verzonnen, borduurde ze op die geschiedenis door, elke keer dat ze hem vertelde, om de scène aangrijpender te maken) en Georges had zich hem daar vaak voorgesteld, zittend, zijn benen met bemodderde en dampende laarzen in een V uitgestrekt naar het vuur, een hond aan zijn voeten, het mollige en gesoigneerde handje opduikend uit de kanten manchet van zijn overhemd met opbollende plooien, en waarin hij deze keer geen pistool hield maar iets (voor hem die alleen maar opgevoed was voor, die men alleen onderwezen had in het gebruik van paarden en wapens) even gevaarlijks, explosiefs (dat wil zeggen waarvan het pistoolschot misschien alleen het onafwendbare gevolg was geweest): een boek, misschien een van de drieëntwintig delen verzameld werk van Rousseau op de schutbladen waarvan steeds dezelfde paraaf prijkte, het carolingische, hoogmoedige en bezitterige schrift waarmee de ganzeveer (waarvan hij het gekras op het korrelige en vergeelde papier dacht te horen) de onveranderlijke formule calligrafeerde: Hic Liber - de H buitensporig, hoogdravend in de vorm van twee ruggelings geplaatste en door
| |
| |
een golvend streepje verbonden boogjes die aan de uiteinden omkrulden tot een spiraal zoals de motieven op roestige hekken die de toegang bewaken tot door bramen overwoekerde parken -, en daaronder: pertinetadme, aan elkaar geschreven en daarna in kleiner wordende letters zijn verlatijnste naam zonder hoofdletter: henricum, daarna de datum, het jaartal: 1783.
Hij stelde hem zich dus voor, zag hem tijdens de nauwgezette lectuur van elk van de drieëntwintig delen larmoyant idyllisch en mistig proza tijdens het opnemen van die mengelmoes taaie Geneefse lessen in harmonie, solfege, opvoeding, onnozelheid, ontboezemingen en genie, de ontvlambare kletspraat van die rondzwervende bemoeial, musicus, exhibitionist en huilebalk die hem er uiteindelijk toe zou brengen om tegen zijn slaap de sinistere en ijskoude loop te zetten van dat... (en toen de stem van Blum die zei: ‘Goed! Dus hij vond, of liever zag kans om te vinden wat men wel noemt een eervolle dood. In de traditie van de familie zeg je. Een herhaling van wat honderdvijftig jaar eerder een andere de Reixach (die als ik goed begrijp kortweg Reixach heette omdat hij door een overmaat van adeldom, elegantie, chic dat partikel had laten vallen dat zijn nakomelingen naderhand opgeraapt en opnieuw voor hun naam gehangen hebben nadat ze het eerst hadden laten uitwissen door een leger van huisknechten - of ordonnansen - in livrei - of uniform - Restauratie), wat een andere Reixach dus al gedaan had door zich moedwillig en kogel door de kop te jagen (tenzij het hem stomweg overkwam toen hij zijn pistool schoonmaakte, wat regelmatig voorkomt, maar in dat geval zou er geen geschiedenis zijn, dat wil zeggen geen geschiedenis die sensationeel genoeg zou zijn voor je moeder om er haar gasten en jou mee om de oren te slaan, dus laten we het er op houden dat het zo gebeurd is) omdat hij om zo te zeggen zichzelf horentjes had opgezet, dat wil zeggen bedrogen was niet door een doortrapt vrouwelijk wezen zoals zijn verre nakomeling maar in zekere zin door zijn eigen geest, zijn ideeën - of bij gebrek daaraan, die van anderen - die hem die misselijke streek geleverd hadden, alsof hij bij gebrek aan een vrouw (maar heb je me niet verteld dat hij er ook daar een van had
en dat ook zij...) dus liever: alsof hij bovenop de omstandigheid dat hij een vrouw moest verdragen zich ook nog verwikkeld had in, zich belast had met ideeën, gedachten, wat natuurlijk voor een gentlemanfarmer uit de Tarn, net zo goed als voor ieder ander, een nog groter risico vormt dan het huwelijk...’, en Georges: ‘Natuurlijk. Natuurlijk. Natuurlijk. Maar wat weet je ervan?...)
Dacht op hetzelfde moment aan dat detail, die bizarre omstandigheid waarover in de familie alleen fluisterend gepraat werd (en Sabine zei dat ze er, wat haar aanging, niet in geloofde, dat het niet waar was, dat haar grootmoeder haar altijd verzekerd had dat het een fabeltje was, roddels die waren verspreid door huisknechten die door politieke vijanden waren omgekocht - de sans-culottes, zei haar grootmoeder, maar die vergat dat hij juist aan hun kant had gestaan, dat wil zeggen dat als er al roddels over hem waren verspreid door kwaadsprekers, naar aanleiding van de omstandigheden waarin hij was gestorven, die alleen van de royalisten afkomstig konden zijn geweest en in zekere zin bevestigde dat de althans gedeeltelijke juistheid van haar verhaal, namelijk dat de bron van die geruchten waarschijnlijk bij de huisknechten te vinden was volgens de wet die zegt dat mensen die door hun dienstverband ondergeschikt zijn aan andere mensen fel partij trekken - als een soort rechtvaardiging van hun bestaan - voor een strikt hiërarchische maatschappij zodat als de aanhangers van het ancien régime bondgenoten hadden gezocht tegen Reixach, en dat valt inderdaad aan te nemen, ze ongetwijfeld de beste hadden gevonden onder zijn eigen personeel), die omstandigheid die, juist of onjuist, aan de geschiedenis iets onbestemd dubbelzinnigs, aanstootgevends gaf: iets in de stijl van die gravures getiteld De Minnaar Betrapt of De Verleide Maagd en die nog altijd de muren van zijn kamer sierden: de bediende die op het geluid van het schot inderhaast wat kleren aangetrokken heeft en aan komt rennen zijn wijde hemd half hangend uit de broek die hij uit bed springend heeft aangeschoten en, misschien, achter hem een dienstmeisje met een slaapmuts op, halfnaakt, een hand voor haar mond om een schreeuw te verstikken terwijl de andere onhandig het kledingstuk ophoudt dat van haar
schouder glijdend een borst ontbloot (en misschien heft ze haar hand niet om een schreeuw te verstikken, maar om, de vingers gevouwen in een schelp, de vlam van een tweede kaars te beschermen (wat verklaart dat zij zichtbaar is hoewel ze op de achtergrond geplaatst is, nog voor de drempel in de schaduw van de gang) tegen de luchtverplaatsing, veroorzaakt door het intrappen van de deur (het schijnsel van de vlam schemert tussen haar vingers en tekent de vage contouren af van de handbeentjes, omgeven door transparant roze vlees): ze houdt dus met dezelfde hand de nachtjapon vast die haar borst slecht verbergt en de kaars die zij met de andere beschermt, zodat haar jeugdige en ontdane gezicht van onder belicht wordt, als door voetlicht in een theater, de schaduwen omgekeerd, dat wil zeggen niet onder, maar boven de uitstekende delen waarbij de onderlip, de brug van de neus, de jukbeenderen, de bovenste oogleden en het voorhoofd boven de wenkbrauwen in de schaduw blijven), de kamerdienaar is op de rug gezien, zijn rechtervoet naar voren, half gebogen, de linker naar achteren (dat wil zeggen met zijn volle gewicht rustend op het rechterbeen, geen fase in de loop- of zelfs renbeweging, maar eerder de positie van een danser bij het neerkomen van een sprong, de houding drukt welsprekend uit wat zich zojuist heeft afgespeeld: de stormloop van het lichaam dat zich, rechterschouder vooruit, tegen het deurpaneel stort, het rechterbeen hoog opgetrokken voor een laatste zet nadat het linkerbeen de aanloop heeft voltooid, dan - bij de derde of vierde poging - begeeft het paneel het (of liever het slot) de schootplaat scheurt af, hout versplintert en op dat moment schiet het lichaam van de knecht door, raakt uit balans en valt terug op het gebogen rechterbeen terwijl hij het linkerbeen achter zich aan lijkt te slepen helemaal uitgestrekt zodat dij, kuit en voet een lijn vormen, de
hiel omhoog, de voet (bloot want hij - de knecht - heeft amper tijd gehad om die broek aan te schieten) raakt de vloer met de punten van de tenen, zijn rechterarm heft de kaars nu heel hoog zodat die zich bijna in het centrum van de ruimte/diepte van het tafereel bevindt, de huisknecht is dus in tegenlicht geplaatst, het deel van zijn lichaam dat zichtbaar is - dat wil zeggen zijn rug - bevindt zich bijna helemaal in de schaduw die door de
| |
| |
graveernaald is aangegeven met fijne elkaar kruiselings snijdende arceringen die dichter of opener zijn al naar gelang het reliëf van de volumes, zodat van dichtbij gezien de vormen en vooral zijn gespierde onderarm gewikkeld lijken in een soort net waarvan de mazen zich sluiten op die plaatsen waar de schaduw het dichtst is), en al het licht wordt om zo te zeggen geconcentreerd op, geabsorbeerd door het grote lichaam dat aan de voet van de schoorsteen ligt, enigszins gebogen, lijkbleek en naakt.
Want dat was het (de legende of, wat Sabine betreft, de roddelpraat verzonnen door zijn vijanden): dat ze hem volledig ontkleed hadden gevonden, dat hij eerst al zijn kleren had uitgetrokken voordat hij de kogel door zijn hoofd schoot naast de schoorsteen in de hoek waarvan Georges als kind en zelfs later ik weet niet hoeveel avonden had doorgebracht met het instinctief zoeken op de muur of op het plafond (hoewel hij best wist dat het vertrek sindsdien verscheidene malen opnieuw was geverfd en behangen) naar het spoor van de kogel in het pleisterwerk, zich indenkend, inlevend, ervan overtuigd dat hij hem zag in die troebele, wellustige en nachtelijke wanorde van het galante tafereel: misschien een fauteuil of tafel omvergeworpen en de kledingstukken als die van een ongeduldige minnaar, in koortsachtige haast afgerukt, weggesmeten, her en der over de vloer, en dat fijngebouwde, bijna vrouwelijke mannelichaam dat daar lag, immens en onbetamelijk, de schaduw van de kaars spelend op zijn wit doorschijnende, ivoren of liever blauwachtige huid met in het midden die bos, die pluk haar, die sombere vage en pekachtige vlek en het breekbare geslacht van liggend standbeeld dat de lies verspert aan de bovenkant van de dij (het lichaam was door de val enigszins naar links gekanteld), het hele tableau doordrenkt van iets troebels, dubbelzinnigs, tegelijkertijd zwoel en ijzig, fascinerend en afstotend...
‘En ik vroeg me af of hij toen ook die verbaasde enigszins gepikeerde uitdrukking had dat idiotengezicht van Wack toen die van zijn paard was gerukt dood op de grond met zijn hoofd naar beneden me aankijkend met opengesperde ogen zijn mond wijd open op de helling van het talud, maar die had altijd al het hoofd van een idioot gehad en je kon niet zeggen dat de dood de zaken in dat opzicht rechtgezet had, eerder benadrukt omdat hij het gezicht zijn beweeglijkheid ontnam, zijn gezichtsuitdrukking verbouwereerd verbluft alsof hem de dood plotseling onthuld was, dat wil zeggen eindelijk bekend gemaakt was niet langer in de abstracte vorm van dat concept waarmee we gewend zijn geraakt te leven maar opduikend of liever toeslaand in zijn fysieke werkelijkheid, dat geweld, die agressie, die stoot, ongehoord bruut onverwacht buitensporig onrechtvaardig onverdiend de stompzinnige en verbijsterende woede van de dingen die geen redenen nodig hebben om toe te slaan zoals wanneer je met je hoofd tegen een lantarenpaal loopt die je niet gezien had in gedachten verzonken zoals dat heet en je kennismaakt met de schandelijke imbeciele en woeste kwaadaardigheid van gietijzer, het lood had de helft van zijn hoofd weggeslagen dus misschien drukte zijn gezicht die verrassing, die afkeuring uit maar alleen zijn gezicht want ik veronderstel dat zijn geest al lang daarvoor de grens gepasseerd was waarvoorbij niets hem meer kon verbazen of teleurstellen dat hij zijn laatste illusies kwijt was geraakt in de wanordelijke vlucht en dus toen al in het niets was gestort waar het geweerschot zijn karkas achteraan gestuurd had: ik zal al geruime tijd niets anders dan zijn rug dus ik kon onmogelijk zeggen of het vermogen tot verbazing of lijden of zelfs denken hem al niet in de steek gelaten of liever bevrijd had zodat het misschien alleen zijn lichaam was niet zijn geest die bevel gaf tot
het absurde en lachwekkende gebaar om zijn sabel te trekken en door de lucht te zwaaien want hij was op dat moment ongetwijfeld al morsdood aangenomen dat de ander van achter de heg eerst had gemikt op de hoogste in rang want er is minder tijd voor nodig om tien mitrailleurkogels in iemands lijf te jagen dan om de reeks handelingen uit te voeren eerst met de rechterhand het heft van de sabel te omvatten dat zich voor de linkerdij bevindt de sabel uit de schede te trekken en het lemmet op te heffen, maar ze zeggen dat lijken soms tot reflexen tot spiercontracties in staat zijn die voldoende sterk, voldoende gecoördineerd zijn om ze te laten bewegen als kippen die met een afgehakte kop doorlopen wegrennen nog verscheidene groteske meters afleggen voordat ze voorgoed neervallen: dus al met al een geschiedenis van afgehakte koppen omdat volgens de traditie, de flatteuze familielegende die ander het gedaan had gedwongen was geweest het te doen om de guillotine te ontgaan. Dus hadden ze hun blazoen vanaf die dag moeten veranderen die drie duiven moeten vervangen door een kip zonder kop ik maak me sterk dat dat beter was geweest een beter symbool duidelijker in ieder geval omdat je mag stellen dat ze allebei hun hoofd al kwijt waren: een kip zonder kop die met een sabel zwaait het opheft glinsterend in het licht voordat ze, paard en kip, op hun zij kantelen achter de uitgebrande vrachtwagen alsof ze worden weggemaaid zoals in die kluchten waarin plotseling het kleed onder een personage wordt weggetrokken, de heggen waren hier gemaakt van meidoorn of haagbeuk geloof ik kleine gegaufreerde blaadjes of liever in pijpplooien gestreken zoals je in wasserij-termen zegt (of misschien plissé-soleil) net kraagjes aan weerszijden van de hoofdnerf, onze schaduwen gleden er overheen werden gebroken in rechthoekige traptreden, horizontaal, verticaal, daarna opnieuw
horizontaal...
Vertaling Maarten van Buuren
|
|