De Revisor. Jaargang 12(1985)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Frans Budé Hortus Traiectus Takken, kruid. Tuin vol damp en huiver. Uitgebeend het hoofd, gepeld in leem. Gesnoeid de kille struiken, naakt bijna, bijeen. Blad- nerf werpt een schaduw af in zonlicht dat versteent. * Zand dat zinloos prijkt Hier steekt men uit en over, strijkt een ander licht het opgeheven lover Al roer ik op zijn schaduw in, ik blader er verloren. * Ik daalde er de tuinen af, ving pas aan het einde op hoe hoog en ijl daar pauwen stonden. Naakte lijnen, naakte kop. Er hing aan losse tongen op wat 's avonds pas verstomde. Ze wrikten hem een leemte in, slaakten er een kreet, reikten hem een kiezel aan. Een mond nog vol gebaren, een hand nog heel kompleet, verhaalt hij van vergaren, tuimelt er uit beeld. * Onder een dek van steen zaait hij hoog zijn grassen uit. Zwaar en loom van leem stijgt hij er uiteen, daalt een veld van schaduw neer Wat houdt hem nog bijeen? Wind huilt in zijn handen, snijdt tot op het been. * Wie zaaide hier het warme gras? Ik zag een kraag en wilde stelen wat er nog voorhanden was Een hand vol aarde, weggeschoven zwart Ik zette het op staren, trof hem blind en hard. Vorige Volgende