Danilo Kiš
Uittreksel uit het geboortenregister
(korte autobiografie)
Mijn vader aanschouwde het levenslicht in West-Hongarije en behaalde zijn diploma aan de handelsacademie in de geboorteplaats van een zekere meneer Virág, die bij de gratie van de heer Joyce de beroemde Leopold Bloom zou worden. Ik denk dat de enigszins liberale politiek van Franz Josef II en ook het verlangen naar integratie mijn grootvader ertoe heeft gebracht de achternaar van zijn nog minderjarige zoon te verhongaarsen; vele bijzonderheden uit de familiekroniek zullen voor altijd onverklaard blijven: in 1944 werden mijn vader en zijn hele familie gedeporteerd naar Auschwitz, waarvandaan bijna niemand terug zou keren.
Onder mijn voorouders van moederskant bevindt zich een legendarische Montenegrijnse held, die pas op zijn vijftigste zal leren lezen en schrijven en aan de roem van zijn zwaard de roem van zijn pen zal toevoegen, en ook een ‘amazone’ die uit wraak het hoofd van een Turkse tiran afhakte. De etnografische rariteit die ik zelf ben zal samen met mij uitsterven.
In 1939, toen ik vier jaar oud was, werden er in Hongarije verschillende anti-joodse wetten ingediend, en mijn ouders lieten mij toen in Novi Sad in de Uspenski-kerk door een orthodoxe priester dopen, wat mij het leven redde. Tot mijn dertiende woonde ik in Hongarije, in de geboortestreek van mijn vader, waar wij in 1941, na het bloedbad van Novi Sad, naartoe waren gevlucht. Ik werkte als knecht bij rijke boeren en op school kreeg ik orthodoxe catechismusles en katholieke bijbelexegese. Het kwam door dit ‘verontrustend anders-zijn’, datgene wat Freud ‘Heimlichkeit’ noemt, dat ik me tot literatuur en metafysica voelde aangetrokken; op mijn negende schreef ik mijn eerste gedichten, in het Hongaars; in het ene ging het over de honger, het andere was een liefdesgedicht par excellence.
Van mijn moeder erfde ik de voorliefde voor het soort verhalen waarin feiten en legenden door elkaar lopen, en van mijn vader de pathetiek en de ironie. Wat mijn houding ten opzichte van de literatuur betreft, is ook het feit niet zonder belang dat mijn vader de dienstregeling schreef voor het internationale treinverkeer. Hieruit bestaat mijn hele kosmopolitische en literaire erfenis.
Mijn moeder las romans tot op haar twintigste, toen ze er, niet zonder spijt, achter kwam dat romans ‘verzinsels’ zijn, en op dat moment heeft zij ze voorgoed afgezworen. Die aversie die zij had van ‘pure verzinsels’ is ook latent bij mij aanwezig.
In 1947 werden wij, door bemiddeling van het Rode Kruis, gerepatriëerd naar Cetinje, de woonplaats van mijn oom, een bekend historicus, kenner en biograaf van Njegoš. Direct na mijn aankomst deed ik toelatingsexamen voor de kunstnijverheidsschool. In de examencommissie zaten Peter Lubarda en Milo Milunović. De buste van Voltaire die wij moesten tekenen - een gipsen afgietsel van het bronzen beeld van Hudon - deed mij denken aan een oude Duitse vrouw die ik in Novi Sad had gekend; en zo heb ik hem ook getekend. Ondanks dat werd ik aangenomen, waarschijnlijk vanwege mijn andere werk. Ik moest nog wel een paar jaar wachten totdat ik de laatste twee klassen van het lagere gymnasium zou hebben doorlopen. In die tijd besloot ik toch ook nog mijn eindexamen te doen.
Op het muzieklyceum heb ik twee jaar vioolles gehad van Simonuti senior, die wij ‘Paganini’ noemden, niet alleen vanwege zijn uiterlijk, maar ook omdat hij dol was op tremolo's. Juist op het moment dat ik aan de tweede positie toe was, verhuisde de muziekschool naar Kotor. Ik ben er toen niet mee opgehouden en bleef spelen, zigeunermuziek en Hongaarse romances, en op de dansavondjes van onze school tango's en Engelse walsen.
In mijn gymnasiumjaren ging ik door met het schrijven van gedichten en begon Hongaarse, Russische en Franse dichters te vertalen, in de eerste plaats om mij in taal en stilistiek te bekwamen: ik wilde dichter worden en het literaire ambacht onder de knie krijgen.
Russisch kregen we van officieren uit het witte leger, emigranten uit de twintiger jaren die, als ze voor afwezige leraren in moesten vallen, met even grote gedegenheid les konden geven in vakken als wiskunde, natuurkunde, scheikunde, Frans en Latijn.
Na mijn eindexamen liet ik mij inschrijven aan de Universiteit van Beograd, waar ik als eerste afstudeerde aan het pas opgerichte Instituut voor Vergelijkende Literatuurwetenschap.
Als lector voor Servokroatische taal- en letterkunde ben ik verbonden geweest aan de universiteiten van Straatsburg, Bordeaux en Lille. Sinds enkele jaren woon ik in Parijs, in het Tiende arrondissement, en ik lijd niet aan nostalgie. Soms, als ik wakker word, weet ik niet eens waar ik ben: ik hoor hoe mijn landgenoten elkaar roepen, en uit de cassetterecorder van een auto die onder mijn raam staat geparkeerd schalt een harmonica.
Vertaald door Lela Zečković en Roel Schuyt