De Revisor. Jaargang 12
(1985)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Georges Bataille
| |
[pagina 61]
| |
identiek zijn, beiden even fascinerend, en dat de erotiek geheel door deze fascinatie wordt beheerst.
Ik wil het hebben over een wezenlijke verwarring, die als essentieel kenmerk heeft dat zij ons onweerhoudbaar uit ons evenwicht brengt. Maar eerst wil ik met objectieve feiten komen. Het betreft feiten die door de wetenschap werden vastgesteld en die zich ogenschijnlijk in geen enkel opzicht onderscheiden van andere feiten, die ons ook wel aangaan, maar van verre, zonder ons innerlijk te raken. Deze schijnbare onbelangrijkheid is bedrieglijk, maar ik zal er in alle eenvoud over beginnen, net alsof ik niet van plan was om u onmiddellijk daarná uit de droom te helpen. U weet dat levende wezens zich op twee manieren voortplanten. Eencellige diertjes kennen de geslachtloze voortplanting, maar meer samengestelde levensvormen planten zich geslachtelijk voort. In de geslachtloze voortplanting vindt op een bepaald moment van de groei een deling plaats van het eencellige wezen. Er vormen zich twee kernen en uit één enkel wezen ontstaan er twee. Toch kunnen wij niet zeggen dat een eerste wezen een tweede heeft voortgebracht. De twee nieuwe levensvormen zijn beide in gelijke mate de produkten van het eerste. Het eerste wezen is verdwenen. Het is dood, daar het in geen van beide wezens die het voortbracht voortleeft. Het ontbindt zich niet op de manier van geslachtelijke dieren die dood gaan, maar het houdt op te bestaan. Het houdt op te bestaan als discontinu wezen. Toch is er op een bepaald moment van de voortplanting sprake geweest van continuïteit, nl. op het ogenblik dat het oorspronkelijke één overgaat in twee. Zodra er twee zijn, bestaat wederom discontinuïteit van ieder der wezens. Maar de overgang behelst een ogenblik van continuïteit. Het eerste wezen sterft, maar bij dit sterven is er een functioneel moment waarop twee wezens continu zijn. Eenzelfde continuïteit doet zich niet voor bij de dood van geslachtelijke wezens; ook is bij deze de voortplanting in principe onafhankelijk van doodsstrijd en verdwijning. Maar de geslachtelijke voortplanting (die, aan de basis, ook op celdeling berust, net als bij de ongeslachtelijke voortplanting) kent een nieuw soort overgang van discontinuïteit naar continuïteit. De mannelijke zaadcel en de vrouwelijke eicel zijn oorspronkelijk discontinue wezens, maar zij verenigen zich. Dientengevolge ontstaat tussen beiden een continuïteit teneinde een nieuw wezen te vormen, uit de dood, uit het verdwijnen van de afzonderlijke levensvormen. Het nieuwe wezen is zelf discontinu, maar draagt in zich de overgang van twee verschillende wezens naar continuïteit, een versmelting die voor beiden dodelijk is. Deze veranderingen kunnen onbelangrijk lijken, maar zij liggen ten grondslag aan alle vormen van leven. Ter verheldering daarvan stel ik u voor, dat u zich probeert voor te stellen dat u zich helemaal verdubbelt, zó dat u dit niet overleeft, omdat de uit u voortgekomen dubbelgangers immers wezenlijk van u verschillen. Noodzakelijkerwijs zou geen van beiden gelijk zijn aan degene die u nu bent. Om gelijk te zijn aan u zou één der dubbelgangers inderdaad continu moeten zijn, samen met de ander, en niet zoals nu tegengesteld aan de ander. Dit is zo'n wonderlijke gedachte, dat wij het ons nauwelijks kunnen voorstellen. Stelt u zich daarentegen een versmelting voor van een van uw gelijken met uzelf overeenkomstig die van de mannelijke zaadcel met de vrouwelijke eicel, dan kunt u zich zonder al te veel moeite de verandering voorstellen die daarbij plaatsvindt. Ik vraag u niet zich dit voor te stellen met de bedoeling het nu verder uit te werken. Tussen ons, bewust levende mensen, en de nietige wezens waar het over gaat, is de afstand aanzienlijk. Toch wil ik waarschuwen tegen de gewoonte om deze nietige wezens uitsluitend van buiten te beschouwen, als dingen die van binnen niet bestaan. U en ik bestaan van binnen. Maar hetzelfde geldt voor een hond, voor een insect of voor een nog kleiner wezen. Hoe eenvoudig een wezen ook is, het bestaat altijd van binnen. Dit bestaan van binnen heeft met de toenemende samengesteldheid niets te maken. Indien nietige wezens in eerste instantie, op hun manier, geen bestaan van binnen zouden kennen, dan zou geen enkele complexiteit dit nog tevoorschijn kunnen roepen. De afstand tussen deze microscopische diertjes en ons is en blijft echter groot. De merkwaardige concentratie-oefening die ik voorstelde kan dus geen precieze betekenis krijgen. Ik heb alleen maar op paradoxale wijze de minieme veranderingen willen oproepen waarom het gaat, en die ten grondslag liggen aan ons leven. Aan de basis vindt een overgang plaats van continu naar discontinu of omgekeerd. Wij zijn discontinue en individuele mensen, die eenzaam sterven in een onbegrijpelijk avontuur, maar wij verlangen terug naar de continuïteit die we verloren hebben. Wij kunnen de hachelijke situatie, waarin wij als individuele en vergankelijke mensen terecht zijn gekomen maar moeilijk verdragen. Enerzijds verlangen wij angstig naar een voortduren van ons vergankelijk bestaan, anderzijds zijn we bezeten van een daaraan voorafgaande continuïteit, die ons in algemene zin verbindt met het zijnde. Dit heimwee heeft niets van doen met het kennen van de fundamentele gegevens die ik genoemd heb. Iemand kan het vreselijk vinden dat hij niet op de wereld is zoals een golf dat is, temidden van veel andere golven, zonder al die splitsing en samenvoeging. Het heimwee naar zo'n wijze van zijn ligt ten grondslag aan de drie vormen van erotiek bij de mens.
Ik zal het achtereenvolgens over deze drie vormen hebben, te weten de lichamelijke erotiek, de erotiek van het hart en tenslotte de heilige erotiek. Het is mijn bedoeling om duidelijk te maken dat het er bij erotiek steeds om gaat het isolement van de mens, zijn discontinuïteit, te vervangen door een gevoel van dieper liggende continuïteit. Het valt niet moeilijk in te zien wat ik bedoel met lichamelijke erotiek of met de erotiek van het hart, maar dat er zoiets als heilige erotiek bestaat is minder bekend. De uitdrukking is overigens dubbelzinnig in die zin dat iedere vorm van erotiek heilig is, maar we hoeven de sfeer van het heilige niet te betreden om lichaam en hart te ontmoeten. Terwijl het systematisch zoeken naar een continuïteit van het zijn die verder reikt dan de ons omringende wereld iets is van religieuze aard. In het Westen valt de heilige erotiek - in z'n gangbare vorm - samen met het zoeken naar God, juister nog met de liefde tot God, maar het Oosten kent een soortgelijk zoeken zonder zich | |
[pagina 62]
| |
daarbij noodzakelijkerwijs een God voor te stellen. In het bijzonder het Boeddhisme stelt het zonder deze Godsgedachte. Hoe het ook zij, ik wil onmiddellijk de nadruk leggen op de betekenis van mijn poging. Ik heb getracht een begrip te lanceren, dat op het eerste gezicht misschien ongewoon lijkt, onnodig filosofisch: dat van de continuïteit tegenover de discontinuïteit. Ik wil er de nadruk op leggen, dat zonder dit begrip de algemene betekenis van de erotiek en de eenheid van de verschillende vormen ervan ons zouden ontgaan. Via de uiteenzetting over continuïteit en discontinuïteit in verband met de voortplanting van nietige wezens, wil ik proberen het immense gebied van de erotiek uit de duisternis te halen waarin het altijd gehuld is geweest. Er bestaat een geheim van de erotiek waarin ik op dit ogenblik probeer door te dringen. Zou dat mogelijk zijn zonder eerst af te dalen naar het diepste zijn?
Ik heb zoëven moeten toegeven dat mijn beschouwingen over de voortplanting van eenvoudige diersoorten als onbetekenend en oninteressant konden worden beschouwd. Bij deze soorten ontbreekt een elementaire gewelddadigheid die de verschillende vormen van erotiek wel hebben. In diepste wezen is erotiek geweld, verkrachting. Maar laten we nog eens nadenken over de overgang van continuïteit naar discontinuïteit bij de eencellige diertjes. Als wij ons voorstellen wat dat betekent, dan begrijpen wij dat de grootste gewelddadigheid is: aan de discontinuïteit te worden ontrukt. Het gewelddadigst voor ons is de dood, want die rukt ons los van de discontinuïteit, die we hardnekkig willen laten voortduren. Ons hart krimpt ineen bij de gedachte dat onze discontinue individualiteit plotseling in het niet zal verzinken. Wij kunnen onze gemoedsbewegingen niet zonder meer gelijkstellen met die van zich voortplantende eencellige diertjes. Maar hoe klein ze ook zijn, als we eraan denken hoe ze hun zijn kwijtraken, ervaren we een gevoel van gewelddadigheid. Waar discontinuïteit overgaat in continuïteit, staat het elementaire zijn in z'n geheel op het spel. Alleen het geweld kan aldus alles op het spel zetten, het geweld én de daarmee gepaard gaande verwarring, waarvoor we geen woorden hebben! Zonder schending van het gevormde bestaan - dat zich ontwikkeld heeft in de discontinuïteit - kunnen we ons de overgang naar een andere - wezenlijk verschillende - toestand niet voorstellen. Wij vinden in de duistere veranderingen bij de zich voortplantende eencellige diertjes niet alleen het gewelddadige karakter terug dat ons bij lichamelijke liefde de adem doet benemen, maar tegelijkertijd wordt ons de diepe betekenis van dit geweld geopenbaard. Wat is lichamelijke erotiek anders dan een verkrachting van het wezen van beide partners? dan een verkrachting die grenst aan de dood, aan moord? De erotiek treft de mens in zijn diepste wezen, tot over de grens van het verdraagbare. De overgang van de normale toestand naar die van erotisch verlangen veronderstelt een gedeeltelijk ontbinden van ons bestaan in de discontinuïteit. De term ontbinden komt overeen met de uitdrukking bandeloos leven, die in verband wordt gebracht met erotiek. Bij deze ontbinding heeft de man in principe een actieve rol, terwijl de vrouw passief is. Het is voornamelijk de vrouwelijke, passieve, partij die ontbonden wordt. Maar voor de mannelijke partner heeft de ontbinding van de passieve partij maar één doel: het voorbereiden van een versmelting waarin twee mensen uiteindelijk opgaan in een ontbinding van hun wezen. Het principe van de erotiek is de vernietiging van de structuur van het afzonderlijke wezen dat de partner in het gewone leven is. Het ontkleden is een beslissende handeling. Naaktheid doorbreekt het op-zichzelf-zijn, doorbreekt de barrière die het discontinue leven afschermt. Naaktheid is communicatie en laat het zoeken zien naar een mogelijke continuïteit waarin de mens aan zichzelf ontkomt. De lichamen stellen zich open voor de continuïteit via geheime organen die ons een gevoel van obsceniteit geven. Obsceniteit wijst op verwarring: het lichaam is niet helemaal dat blijvende, vaststaande en individuele waar we het voor hielden. We dachten het te beheersen, te bezitten, maar raken het juist kwijt bij het versmelten van die organen, als golven die in elkaar overgaan en zich in elkaar verliezen. Dit verlies van zichzelf is zó volledig dat de meeste mensen zich achter hun naaktheid, die er het zinnebeeld van is, verbergen, zeker wanneer die naaktheid wordt gevolgd door een erotische daad die het verdwijnen van het ik volkomen maakt. In beschavingen waarin het ontkleden zijn volle betekenis nog heeft is het, zo geen nabootsing, dan toch een dramatische handeling die - zij het minder ernstig - volkomen gelijkwaardig is aan het iemand ter dood brengen. In de Oudheid was het afstand-doen (of het vernietigen) van zichzelf, dat ook ten grondslag ligt aan de erotiek, duidelijk genoeg om een vergelijking tussen liefdesdaad en offerdaad te rechtvaardigen. Wanneer ik het zal hebben over de heilige erotiek, die de eenwording betreft van de mens met een hogere werkelijkheid, zal ik nog op de betekenis van het offer terugkomen. Toch wil ik nu alvast de nadruk leggen op het feit dat de vrouw in de erotiek altijd slachtoffer was en de man de offerpriester, terwijl beiden zich tijdens de volbrenging van het offer verloren in een continuïteit die door een voorafgaande destructieve daad tot stand was gebracht. Deze vergelijking boet gedeeltelijk aan waarde in doordat de betreffende vernietiging een weinig ernstig karakter draagt. Wij kunnen nauwelijks stellen dat de erotische activiteit moeilijker tot volle bloei zou komen wanneer het element van verkrachting, van gewelddaad waaruit deze bestaat, zou ontbreken. De werkelijke vernietiging echter, het eigenlijke ter dood brengen, zou geen volmaaktere vorm van erotiek opleveren dan de vage vergelijking waarover ik reeds sprak. Het feit dat de markies de Sade in zijn romans moord definieert als een hoogtepunt van erotische extase heeft slechts de volgende betekenis: door de gemoedsbeweging die ik heb aangegeven tot het uiterste op te voeren, verwijderen wij ons niet noodzakelijkerwijs van de erotiek. Er schuilt in de overgang van normale houding naar verlangen een fundamentele fascinatie voor de dood. Het gaat in de erotiek altijd om een ontbinding van bestaande vormen. Ik herhaal: van die vormen van ordelijk en maatschappelijk leven, die de discontinue orde van de afzonderlijke mensen die wij zijn in stand houden. Maar in de erotiek is het discontinue bestaan (net zo min als in de voortplanting) niet gedoemd te verdwijnen, wat Sade hier ook van gezegd moge hebben: het wordt slechts op het spel gezet. Het moet zoveel mogelijk in de war worden gebracht, verstoord worden. Er is een zoeken naar continuïteit, maar in principe | |
[pagina 63]
| |
slechts wanneer de continuïteit, die alleen door de dood van de discontinue mensen definitief kan worden bevestigd, het niet wint. Het gaat erom binnen een wereld die gebaseerd is op discontinuïteit, alle mogelijke continuïteit waartoe deze wereld in staat is uit te buiten. De afwijking van Sade doet hem verder gaan dan deze mogelijkheid. Een klein aantal mensen wordt erdoor aangetrokken, en soms zijn er mensen die tot het uiterste gaan. Maar voor het overgrote deel van de normale mensen wijst het uiteindelijke handelen slechts in de richting van de uitersten waar het in essentie om gaat. Wat ons diepste beroert vertoont vaak een afschuwelijke excessiviteit; deze overmaat werpt een licht op de bijzondere betekenis ervan. Niettemin is het voor ons meestal slechts een angstaanjagend teken dat ons er onophoudelijk aan herinnert dat de dood - die een breuk betekent met de individuele discontinuïteit waaraan we ons in onze angst vastklampen - aan ons verschijnt als een waarheid die groter is dan het leven.
De lichamelijke erotiek heeft in ieder geval iets sombers, iets sinisters. De individuele discontinuïteit wordt gehandhaafd en altijd min of meer in de zin van een cynisch egoïsme. De erotiek van het hart is ruimer. Zij lijkt los te staan van de materialiteit van de lichamelijke erotiek, maar komt er wel uit voort, doordat zij er vaak niet meer dan een aspect van is dat zich gestabiliseerd heeft door de wederzijdse genegenheid van de geliefden. De erotiek van het hart kan zich volledig van de lichamelijke erotiek losmaken, maar het is een uitzondering die alleen bij mensen voorkomt. Fundamenteel is het zo dat door de hartstocht van de minnaars hun lichamelijke eenwording op geestelijk gebied wordt voortgezet. Deze hartstocht kan voortzetting of aanleiding zijn. Maar voor degenen die haar ervaart, kan hartstocht een heftiger verlangen betekenen dan lichamelijke begeerte. We mogen nooit vergeten dat hartstocht, in weerwil van alle vooruitzichten op geluk waarmee ze gepaard gaat, vóór alles verwarring en verstoring betekent. Zelfs een gelukkige hartstocht veroorzaakt zo'n hevige verwarring dat het geluk, alvorens een geluk te zijn waarvan men kan genieten, vergelijkbaar is met zijn tegenpool, het lijden. Het wezen ervan ligt in een wonderbaarlijke continuïteit tussen twee mensen die in de plaats komt van hun aanhoudende discontinuïteit. Maar deze continuïteit wordt vooral in angst ervaren, in de onbereikbaarheid ervan, in een machteloos verlangen en een bevende onzekerheid. Kalm geluk, waarin het gevoel van geborgenheid overheerst, betekent slechts dat zich het lange lijden dat eraan vooraf is gegaan heeft verstild. Want voor geliefden is de kans groter dat ze elkaar slechts kort kunnen ontmoeten dan dat ze ongestoord kunnen genieten van de innige continuïteit die hen verenigt. De kans op verdriet is des te groter omdat alleen het lijden de volle betekenis van de liefde openbaart. Het bezitten van de geliefde betekent niet de dood, in tegendeel, maar de dood maakt deel uit van het verlangen. Wanneer de minnaar zijn geliefde niet kan bezitten, denkt hij er soms over de ander te doden. Vaak zou hij liever zijn geliefde doden dan deze verliezen. In andere gevallen wenst de minnaar zijn eigen dood. Wat op het spel staat in deze razernij, is het gevoel van een mogelijke continuïteit die in de geliefde wordt ervaren. HetDe fallos van Delos, plm. 300 v.Chr.
lijkt de minnaar alsof alleen zijn geliefde - dit houdt verband met overeenkomsten die moeilijk te definiëren zijn en waarbij naast de mogelijkheid van lichamelijke eenwording ook de zielsverwantschap wordt betrokken - het lijkt de minnaar alsof alleen het voorwerp van zijn liefde kan verwezenlijken wat onze grenzen verbieden, het volledig in elkaar opgaan van twee mensen, de continuïteit van twee discontinue wezens. Zo voert de hartstocht ons tot het lijden, omdat hartstocht in wezen een verlangen inhoudt naar het onmogelijke, en oppervlakkig gezien naar een overeenkomst die afhankelijk is van het toeval. Toch wordt door de hartstocht een uitweg beloofd uit het fundamentele lijden. We gaan gebukt onder ons isolement in de discontinue individualiteit. De hartstocht houdt ons steeds voor: indien je je geliefde zou bezitten, dan zou dit door eenzaamheid verstikte hart één zijn met het hart van de beminde. Deze belofte is, althans gedeeltelijk, schijn. Echter, in de hartstocht krijgt dit beeld met een dolzinnige intensiteit gestalte, soms op een verschillende manier voor elk van de gelieven. De broze eenwording kan overigens onder het voortbestaan van persoonlijk egoïsme verder reiken dan dit beeld en deel gaan uitmaken van de werkelijkheid. Hoe dit ook zij, de volle betekenis van deze broze en tegelijkertijd innige eenwording wordt meestal door het lijden - de dreiging van een afscheid - in stand gehouden. Wij moeten ons steeds bewust zijn van twee tegenovergestelde mogelijkheden. | |
[pagina 64]
| |
Zo de eenheid van de geliefden het gevolg is van hartstocht, dan roept deze de dood op, het verlangen naar moord of zelfmoord. De hartstocht draagt het aureool van de dood. Onder deze gewelddadigheid - waaraan het gevoel van voortdurende verkrachting der discontinue individualiteit beantwoordt - daaronder dus begint het domein van de gewoonte en van het ‘egoïsme à deux’, dat wil zeggen een andere vorm van discontinuïteit. Alleen in de gewelddadige doorbreking van het isolement - een daad die op het vlak ligt van de dood - verschijnt het beeld van de geliefde, die voor de minnaar de betekenis heeft van al wat is. De geliefde maakt de wereld voor de minnaar transparant. Over wat door middel van de geliefde duidelijk wordt zal ik het aanstonds hebben naar aanleiding van de goddelijke of heilige erotiek. Het is het volledig zijn, dat niet meer door de persoonlijke discontinuïteit wordt begrensd. Het is in één woord de continuïteit van het zijn, die als een bevrijding wordt ervaren en voortkomt uit het zijn van de beminde. Toch lijkt dat maar zo, en zit er iets absurds in, een vreselijke vermenging van dingen. Maar dwars door de absurditeit, die vermenging en dat lijden heen is er ook sprake van een miraculeuze waarheid. Niets is eigenlijk een illusie in de waarheid van de liefde. De geliefde betekent voor de minnaar, voor hem alleen, maar dat doet er niet toe, de waarheid van het zijn. Het toeval wil dat de minnaar, doordat de complexiteit van de wereld verdwijnt, door middel van zijn geliefde de eenvoud en de diepe zin van het bestaan aanschouwt.
Vanaf de vroegste tijden heeft de mensheid getracht tot een haar bevrijdende continuïteit te geraken, en wel door geen rekening meer te houden met het toeval, waarvan immers de wankele mogelijkheden afhangen om tot het bezitten van de geliefde te komen. Het probleem doet zich met name voor met betrekking tot de dood, die het discontinue bestaan blijkbaar in de continuïteit wil storten. Deze zienswijze dringt zich niet onmiddellijk aan ons op. Toch raakt de dood, die de vernietiging betekent van het discontinue zijn, in geen enkel opzicht aan de continuïteit die in het algemeen buiten ons bestaat. Ik besef wel dat in het verlangen naar onsterfelijkheid ook het streven meespeelt te overleven in de discontinuïteit, het individu te laten overleven, maar die vraag laat ik rusten. Ik leg de nadruk op het feit dat de dood geen gevaar vormt voor de continuïteit, omdat wij in háár onze oorsprong vinden. De continuïteit van het zijn is onafhankelijk van de dood, sterker nog: zij manifesteert zich in de dood. Het lijkt mij dat dit de grondgedachte moet zijn voor de interpretatie van het religieuze offer, waarvan ik zoëven heb betoogd dat het te vergelijken is met een erotisch handelen. In het erotisch handelen, waarbij wezens als woelige golven in elkaar overvloeien, wordt de continuïteit zichtbaar. Bij de offerdaad wordt het slachtoffer niet alleen ontkleed, het wordt ter dood gebracht (of er vindt - als het geen levend wezen betreft - op de één of andere wijze vernietiging plaats van het object). Het slachtoffer sterft en de aanwezigen delen in hetgeen hun door deze daad onthuld wordt. Dat is wat men met de godsdiensthistorici het heilige zou kunnen noemen. Het heilige is dan de continuïteit van het zijn, die onthuld wordt aan allen die tijdens een rituele plechtigheid hun aandacht gericht houden op de dood van een discontinu wezen. Ten gevolge van een gewelddadige dood doet zich in de discontinuïteit van een levend wezen een breuk voor: wat overblijft en door de menselijke geest in een plotselinge stilte met angstige spannig wordt ervaren, is de continuïteit van het zijn, waaraan het slachtoffer wordt teruggegeven. Alleen in een religieuze sfeer van ernst en gemeenschappelijk beleven, is het voltrekken van deze onzienbare executie in staat datgene te openbaren wat ons gewoonlijk ontgaat. Wij zouden ons trouwens nooit kunnen voorstellen wat zich verborgen in het diepst van de aanwezigen afspeelt, indien wij niet zouden kunnen terugvallen op eigen religieuze ervaringen, zelfs al zijn het die uit onze jeugd. Alles wijst erop dat het heilige van de primitieve offers in wezen analoog is aan het goddelijke van de huidige religies. Ik heb zoëven gezegd dat ik het zou hebben over heilige erotiek. Ik zou begrijpelijker zijn geweest, als ik vanaf het begin gesproken had over goddelijke erotiek. De liefde tot God is een meer vertrouwde gedachte, die ons minder in verwarring brengt dan de liefde voor iets heiligs. Nogmaals: ik heb het niet gedaan, omdat de erotiek die zich richt op een object dat verder reikt dan de onmiddellijke werkelijkheid, veel meer behelst dan de liefde tot God. Ik heb liever moeilijk te begrijpen dan onnauwkeurig willen zijn. Het goddelijke en het heilige zijn in wezen identiek, afgezien van de relatieve discontinuïteit van God, als wezen. God is een samengesteld wezen, dat in ons gevoelsleven op de meest fundamentele wijze een continu wezen is. Desalniettemin wordt God zowel door de bijbelse als door de rationele theologie voorgesteld als een persoonlijk wezen, als een schepper, die zich onderscheidt van al wat is. Over de continuïteit van het zijn zeg ik slechts, dat die volgens mij niet kenbaar is, maar dat de beleving ervan ons gegeven wordt in toevallige, altijd min of meer betwistbare, verschijningsvormen. Alleen de negatieve beleving verdient naar mijn mening onze aandacht, maar deze beleving is dan ook zeer rijk. Wij moeten nooit vergeten, dat er naast de positieve theologie een negatieve theologie bestaat, die gebaseerd is op mystieke ervaringen. Hoewel duidelijk ervan verschillend, is de mystieke beleving - lijkt mij - voortgekomen uit een universele beleving van het religieuze offer. In een wereld die beheerst wordt door een denken dat berust op het ervaren van objecten (en op kennis die door deze object-ervaring wordt ontwikkeld) brengt de mystieke ervaring een nieuw element, waarvoor in het intellectuele denken geen andere plaats is dan een negatieve, nl. als vaststelling van haar grenzen. Inderdaad onthult de mystieke ervaring de afwezigheid van een object. Een object is discontinu en voor zover wij de kracht bezitten een breuk met onze discontinuïteit te bewerkstelligen, geeft de mystieke beleving ons een gevoel van continuïteit. En dat op een andere manier dan de lichamelijke erotiek of de erotiek van het hart. Juister gezegd, de mystieke ervaring bedient zich uitsluitend van de wil. De met de werkelijkheid verbonden erotische ervaring is een wachten op het toeval, het wachten op een bepaalde persoon en op gunstige omstandigheden. De heilige erotiek, die in de mystieke ervaring besloten ligt, wil slechts dat het subject door niets wordt gestoord. In principe (zonder dat het regel is) kent men in India om het eenvoudig te stellen een rangorde in de verschillende vormen | |
[pagina 65]
| |
Bernini, De extase van de Heilige Theresia
van erotiek waarover ik heb gesproken. De mystieke ervaring is bestemd voor de rijpere mens, bij het naderen van de dood, omdat dan de gunstige voorwaarden voor een reële erotische beleving ontbreken. De mystieke ervaring zoals we die in samenhang met bepaalde aspecten van de positieve godsdiensten tegenkomen, lijkt soms in strijd met deze bevestiging van het leven tot in de dood, waarin voor mij in het algemeen de diepste betekenis van de erotiek schuilt. Maar deze tegenstelling is niet natuurlijk. De bevestiging van het leven tot in de dood betekent zowel in de erotiek van het hart als in de lichamelijke liefde een trotseren van de dood, een onverschilligheid tegenover dood. Het leven is toegang tot het zijn: het leven mag dan sterfelijk zijn, de continuïteit van het zijn is dat niet. Het nader komen van de continuïteit en de dronkenschap die ermee gepaard gaat wordt beheerst door het onder ogen zien van de dood. De onmiddellijke erotische beneveling geeft ons in eerste instantie het gevoel boven alles te staan, zodanig dat de sombere vooruitzichten betreffende de situatie van het discontinue wezen erdoor worden vergeten. Dan, aan gene zijde van de dronkenschap die ons een opening gaf naar het bruisende leven, krijgen we opeens het vermogen de dood onder ogen te zien en daarin tenslotte de toegang te vinden tot de onbegrijpelijke en onkenbare continuïteit, die het geheim is van de erotiek, en waarvan alleen de erotiek ons het geheim kan meedelen. Degene die mij nauwkeurig heeft gevolgd, zal ten aanzien van de eenheid van erotische vormen de volle betekenis kunnen begrijpen van de zin die ik al eerder heb geciteerd: ‘Er is geen betere manier om vertrouwd te raken met de dood dan deze te verbinden met een libertijnse opvatting.’ Hierdoor zijn wij in staat de eenheid te begrijpen van de vormen van erotiek die voor ons open komen te liggen wanneer wij weigeren binnen onszelf opgesloten te blijven. De erotiek opent de weg naar de dood. De dood leidt tot een ontkenning van het individuele bestaan. Zouden wij zonder innerlijke gewelddigheid een ontkenning kunnen aanvaarden die ons tot aan de grens van het mogelijke voert? Wat ik u wil laten voelen is dit: hoe weinig vertrouwd misschien ook in uw ogen, het punt waarnaar ik u heb willen leiden, is het kruispunt van fundamentele gewelddadigheden. Ik heb het over mystieke ervaring gehad, over poëzie heb ik niet gerept. Dat had ik ook niet gekund zonder mij in een intellectueel doolhof te wagen: wij voelen allen wat poëzie is. Zonder poëzie kunnen wij niet bestaan, maar wij zijn niet in staat erover te praten. Ik zal er nu niets over zeggen, maar ik meen het begrip continuïteit, dat ik naar voren heb willen brengen (en dat niet met dat van de God der theologen verward mag worden), meer voelbaar te kunnen maken door ons enkele versregels van een onzer gewelddadigste dichters, Rimbaud, in herinnering te brengen. Poëzie voert evenzeer als iedere vorm van erotiek tot vervloeiing, tot verwarring van onderscheiden voorwerpen. Poëzie leidt ons naar de eeuwigheid, naar de dood, en via de dood naar de continuïteit: poëzie is eeuwigheid. Het is de zee samen met de zon. | |
De overtredingDe overtreding is niet de ontkenning van het verbod, maar de overschrijding en de kompletering ervan
Wat het moeilijk maakt om over verbod te spreken, is niet alleen dat de verboden zo veel verschillende zaken betreffen, maar ook dat er iets onlogisch aan kleeft. Alles wat verboden is, kan net zo goed worden toegestaan. Er is geen verbod dat niet overtreden zou kunnen worden. Vaak wordt de overtreding toegelaten en vaak wordt zij zelfs voorgeschreven. Het plechtige gebod: ‘Gij zult niet doden’ wekt onze lachlust op als we denken aan het zegenen van de wapens en het ‘Te Deum’ dat daar als apotheose op volgt. Het verbod wordt zonder bedenkingen gevolgd door medeplichtigheid aan moord! Het geweld van de oorlog is een verraad ten opzichte van de God van het Nieuwe Testament, maar het is kennelijk niet op dezelfde manier in strijd met de Heer der Heerscharen uit het Oude. Als het verbod zuiver redelijk was, zouden oorlogen veroordeeld moeten worden en zouden we nog slechts voor de keuze staan: of het verbod erkennen, en alles in het werk stellen om een eind te maken aan het militaire moorden; of oorlog voeren, en de wet als huichelarij beschouwen. Maar de verboden waarop de wereld van de rede gegrondvest is, zijn daarom nog niet rationeel. Om te beginnen | |
[pagina 66]
| |
is vreedzaam verzet tegen geweld niet bij machte geweest om de twee werelden (de rationele en de irrationele) van elkaar gescheiden te houden. Het verzet zelf heeft iets gewelddadigs in zich. Onze afkeer van geweld komt voort uit een gevoel dat zelf heftig, gewelddadig, is. Daarom heeft de rede alléén niet genoeg gezag om een tot-hier-en-niet-verder te bepalen. Tegenover uitbarstingen van geweld houden alleen afschuw en vrees stand, en die zijn irrationeel. Het taboe maakt een wereld van rust en rede mogelijk, maar is op zich zelf irrationeel. Het is in wezen een huivering die zich, net als het geweld zelf, niet aan de intelligentie maar aan het gevoel opdringt (in de grond van de zaak is de menselijke gewelddadigheid niet het gevolg van berekening maar van gemoedstoestanden: kwaadheid, angst, begeerte...). Wij moeten met dat irrationele karakter van de verboden rekening houden, willen wij de onverschilligheid ten aanzien van de logica, die er altijd ook mee verbonden is, begrijpen. Van het gebied van het irrationele, waarheen onze beschouwingen ons gevoerd hebben, kan gezegd worden: ‘Soms wordt een onaantastbaar verbod geschonden, hetgeen niet wil zeggen dat het niet meer onaantastbaar zou zijn.’ Wij kunnen zelfs tot de absurde stelling komen: ‘Het verbod is er om geschonden te worden.’ Dit is niet zomaar een provocerende uitspraak, zoals het op het eerste gezicht misschien lijkt, maar geeft precies weer dat er een onvermijdelijk verband bestaat tussen met elkaar strijdige emoties. Onder invloed van de negatieve emotie moeten wij het verbod in acht nemen. Wij schenden het wanneer de emotie positief is. Die schending kan niet verhinderen dat de tegenovergestelde emotie blijft bestaan en z'n betekenis bewaart. De schending rechtvaardigt die emotie, brengt hem teweeg. Het geweld zou ons niet dezelfde angst inboezemen als wij niet wisten, of althans vaag aanvoelden, dat we er zelf ook toe in staat zouden zijn.
De stelling: ‘Het verbod is er om geschonden te worden’ moet duidelijk maken hoe het komt dat het verbod om te doden, hoe universeel ook, nog nergens ter wereld oorlog onmogelijk heeft gemaakt. Ik ben er zelfs van overtuigd dat zonder dat verbod oorlog onmogelijk, ondenkbaar is! De dieren, die geen verboden kennen, vechten wel, maar kennen niet die georganiseerde onderneming die oorlog heet. In zekere zin is oorlog niets anders dan het collectief organiseren van agressiviteits-impulsen. Net als arbeid wordt oorlog collectief georganiseerd; net als arbeid stelt oorlog zich een doel, beantwoordt hij aan weloverwogen plannen. Daarom kunnen we nog niet zeggen dat oorlog en geweld met elkaar in strijd zijn. Maar oorlog is georganiseerd geweld. Dit is geen animaal geweld. Het is geweld, maar gepleegd door een wezen dat kan nadenken (en dat van tijd tot tijd zijn wijsheid in dienst van het geweld stelt). In ieder geval is het verbod een drempel; het moorden is pas mogelijk als die overschreden wordt. Oorlog is het collectief overschrijden van een drempel. Als de eigenlijke overtreding, die tegenover het niet-kennen van het verbod staat, niet zo'n ingeperkt karakter had, zou er ook bij de mensen een ongebreidelde gewelddadigheid heersen, een animale gewelddadigheid. Maar zo ligt het juist helemaal niet. De georganiseerde overtreding vormt samen met het verbod een eenheid die het maatschappelijke leven kenmerkt. De frequentie - en de regelmaat - van de overtredingen ontkracht de onaantastbaarheid van het verbod niet. Zij is er altijd het verwachte complement van, net als het uitzetten van het hart het complement is van de beweging van samentrekking, of zoals een explosie wordt opgeroepen door de compressie die eraan voorafgaat. In plaats van aan de explosie toe te geven, verhoogt de compressie alleen maar de spanning ervan. Deze waarheid lijkt nieuw, ook al steunt zij op een ervaring zo oud als de wereld. Maar zij is wel heel erg in strijd met de wereld van de discursieve taal, waaruit de wetenschap voortvloeit. Daarom is zij ook pas zo laat uitgesproken. Marcel Mauss, die misschien de meest opmerkelijke interpretator van de geschiedenis van de religies is, was zich de zin van deze waarheid bewust en formuleerde haar in zijn mondelinge onderwijs. Maar dit zo essentiële inzicht komt slechts in een klein aantal zinnen van zijn geschreven oeuvre tot uitdrukking. Als enige en eerste gaf Roger Caillois, gebruik makend van het onderwijs en de raadgevingen van Mauss, in zijn ‘theorie van het feest’ een uitgewerkte visie op de overtreding.Ga naar eind3 | |
De onbegrensde overtredingVaak is de overtreding van het verbod niet minder aan regels onderhevig dan het verbod zelf. Het gaat niet om vrijheid: dit is mogelijk op dat moment en tot zo ver, dat is de zin van de overtreding. Maar een eerste, beperkte, vrijheid kan een onbeperkte impuls tot geweld ontketenen. De barrières zijn niet zomaar opgeheven; het kan zelfs nodig zijn om op het ogenblik van de overtreding te beseffen hoe sterk ze wel zijn. Als een overtreding wordt begaan, moet er soms juist het meest aan regels worden gedacht. Het is immers moeilijker om een halt toe te roepen aan de storm als die eenmaal ontketend is. Bij uitzondering is er echter een ongelimiteerde overtreding denkbaar. Ik zal er een opmerkelijk voorbeeld van geven. Het kan voorkomen dat het geweld op een bepaalde manier buiten de grenzen van het verbod treedt. Het lijkt - het kan zo lijken - alsof er dan, als de wet eenmaal machteloos is geworden, niets meer is dat het geweld kan indammen. Zo overschrijdt de dood op fundamentele wijze het verbod op gewelddadigheid, terwijl die dood theoretisch juist aan dat verbod ten grondslag ligt. De dood veroorzaakt het gevoel van eenPontormo (naar Michelangelo), Leda
| |
[pagina 67]
| |
Rembrandt, De alkoof
breuk. En dat veroorzaakt weer een verstoring van rust van geringer belang, die kan worden opgevangen door begrafenisriten of feesten, die de wanordelijke impulsen binnen de perken houden. Maar wanneer de dood triomfeert over een soeverein mens, die in zijn essentie machtiger leek te zijn dan de dood, dan krijgt het gevoel van breuk de overhand en kent de wanorde geen grenzen. Caillois gaf het volgende voorbeeld van het gedrag van bepaalde volksstammen uit Oceanië. ‘Wanneer’, zegt hijGa naar eind4, ‘het leven van de maatschappij en dat van de natuur samengevat worden in de heilige persoon van een vorst, dan is het uur van zijn dood een kritiek moment, waarop rituele vrijheden worden ontketend. Deze passen precies bij de catastrofale gebeurtenis. De heiligschennis is van sociale aard en wordt gepleegd ten koste van de majesteit, van de hiërarchie, van de macht... Er wordt nooit enige weerstand geboden aan de razernij van het volk; die wordt als even noodzakelijk beschouwd als de gehoorzaamheid aan de dode het was. Op de Sandwich-eilanden verricht het volk bij het horen van de dood van de vorst alle handelingen die in het gewone leven als misdadig worden beschouwd. Er wordt brand gesticht, geplunderd en gemoord. De vrouwen moeten zich openlijk prostitueren... Op de Fidji-eilanden spreken de feiten een nog duidelijker taal: de dood van het opperhoofd is het sein voor plundering, onderworpen stammen trekken de hoofdstad binnen en roven en verwoesten naar hartelust.’ ‘Toch blijft het heiligschennis. Al deze overtredingen vormen een inbreuk op de regels die de dag daarvoor nog de heiligste en meest onschendbare waren en die dat de dag daarna ook weer zullen zijn. De overtreding daarvan blíjft als een vorm van verregaande heiligschennis gelden.’Ga naar eind5 Opgemerkt moet worden dat de wanorde zich voordoet tijdens ‘het hoogtepunt van de infectie en bezoedeling die door de dood wordt gesymboliseerd, op het moment dat de dood evident zijn opperste virulentie heeft, actief en besmettelijk is.’ De wanorde ‘komt ten einde met de totale vernietiging van de verrottende bestanddelen van het koninklijke lijk, wanneer er van het stoffelijke overschot een hard en schoon, niet meer aan bederf onderhevig skelet over is.’Ga naar eind6 Uit deze losbarstingen van geweld blijkt het mechanisme van de overtreding. De mens heeft de natuur willen bedwingen, gedacht dat hij dat kon, door er, in zijn algemeenheid, een afwijzing tegenover te stellen: het verbod. Door in zichzelf de drang tot gewelddadigheid in te perken, meende hij die tegelijkertijd in de werkelijkheid ook in te perken. Maar als hij ziet hoe weinig doeltreffend de barrières zijn die hij tegen de gewelddadigheid had opgericht, verliezen ook de begrenzingen die hij besloten had in acht te nemen de zin die zij voor hem hadden. Dan breken zijn ingehouden driften los. Hij moord vrijuit, matigt zijn overbruisende sexualiteit niet langer en aarzelt niet om openlijk en ongebreideld alles te doen wat hij tot dan toe slechts mondjesmaat in het verborgene deed. Zolang het lichaam van de vorst onderworpen blijft aan agressiviteit - de ontbinding -, is ook de hele samenleving in de greep van het geweld. Dezelfde barrière die niet bij machte is gebleken om het leven van de vorst te beschermen tegenover de virulentie van de dood, kan ook niet sterk genoeg zijn om de excessen tegen te houden die onophoudelijk de maatschappelijke orde bedreigen. Er bestaat geen duidelijke beperking, geen beregeling voor deze ‘verregaande heiligschennis’ waartoe de dood van de vorst de weg vrijmaakt. Wel geeft het moment waarop de dode weer een duidelijke vorm krijgt - als skelet - het eind aan van deze wanordelijke uitbarsting van losbandigheid. Maar zelfs in dit ongunstige geval heeft de overtreding niets te maken met de fundamentele vrijheid van het dierlijke leven: het schept een opening naar ‘gene zijde’ van de gewoonlijk in acht genomen begrenzingen, maar mèt behoud van die begrenzingen. De overtreding doorbreekt het kader van een profane wereld, echter zonder deze te vernietigen; ze is een complement van die wereld. De menselijke samenleving is niet alleen maar een wereld van de arbeid. Onze samenleving is tegelijkertijd - of achtereenvolgens - opgebouwd uit een wereld van het profane en een wereld van het heilige, twee complementaire vormen. De wereld van het profane is die van de verboden. De wereld van het heilige stelt zich open voor beperkte overtredingen. Dat is de wereld van het feest, van de vorsten en de goden.
Deze zienswijze is niet eenvoudig, in die zin dat het begrip heilige naar twee tegengestelde polen verwijst. Fundamenteel beschouwd is heilig datgene waarop een verbod rust. Het verbod, dat op negatieve wijze naar het heilige verwijst, heeft niet alleen het vermogen om ons - op religieus niveau - een gevoel van vrees en huivering te bezorgen. Uiteindelijk verandert dit gevoel in vroomheid; het verandert in aanbidding. De goden, die het heilige belichamen, doen degenen door wie ze vereerd worden sidderen, maar ze worden vereerd. De mensen worden tegelijkertijd door twee gevoelens bevangen: door de vrees, die afstoot, en door de aantrekkingskracht, die een gefascineerd respect afdwingt. Verbod en overtreding hebben met deze tegengestelde gevoelens te maken: het verbod stoot af, maar de gefascineerdheid leidt tot overtreding. Het verbod en het taboe, stellen zich slechts in één opzicht tegenover het goddelijke, want het goddelijke is de fascinerende kant van het verbod: het is de transfiguratie van het verbod. Uitgaande van deze gegevens ontstaan de - soms sterk met elkaar verweven - thema's in een mythologie. Enkel het economische aspect van deze tegenstellingen stelt ons in staat om een helder en begrijpelijk onderscheid aan te | |
[pagina 68]
| |
brengen tussen de twee aspecten. Het verbod gaat samen met de arbeid, en de arbeid met de productie: in de profane tijd van arbeid worden door de samenleving goederen geaccumuleerd, en wordt de consumptie beperkt tot de hoeveelheid die nodig is om de productie op gang te houden. Daarentegen is er ook een tijd van het heilige, de tijd van het feest. Feest betekent niet noodzakelijkerwijs een grootscheepse opheffing van de verboden, zoals na de dood van de vorst, waarover ik het had. Maar in tijden van feest kan datgene wat gewoonlijk verboden is toegestaan of soms zelfs vereist zijn. Van het dagelijkse naar het feestelijke vindt er een omkering van waarden plaats. Caillois heeft daar met nadruk op gewezen.Ga naar eind7 Vanuit economisch oogpunt beschouwd, worden tijdens het feest de goederen die in tijden van arbeid waren vergaard op grenzeloos verkwistende wijze geconsumeerd. Het gaat ditmaal om een duidelijke tegenstelling.
Of de overtreding dan wel het verbod aan de religie ten grondslag ligt is nog vaag. Maar elk feest betekent in de grond verspillen, en feesten is een hoogtepunt van religieuze activiteit. Deze activiteit kent dus twee fasen: vergaren en verspillen. Als we daar vanuit gaan, maakt de religie een soort dansende beweging waarbij we ons inhouden om later des te beter te kunnen opspringen. Het ligt in het wezen van de mens om het gewelddadige karakter van de natuurlijke impuls te verwerpen. Maar dit verwerpen betekent geen totale breuk ermee, integendeel, het duidt op een dieper liggend verband. Diep weggeborgen in onszelf ligt een hang naar gewelddadigheid. Daardoor heeft de doorbreking van het gewelddadigheidsverbod altijd zoiets duizelingswekkends. Walgen, de walging te boven komen, duizelen, dat zijn de fases in de paradoxale dans die ons door de regels van de religie wordt voorgeschreven. Religiositeit is zeer complex, maar we kunnen de grondbetekenis ervan zo formuleren: in wezen vraagt religie overtreding van de verboden. Maar de verwarring ontstaat, en wordt in stand gehouden, door gevoelens van angst. Zonder die achtergrond is religie ondenkbaar. Altijd wordt er beweerd dat het wezen van de religie ligt in het terugdeinzen voor de sprong die komen moet. Dit is natuurlijk een onvolledige visie, en het misverstand zou makkelijk uit de wereld te helpen zijn als die omkering, die diep in ons plaats vindt, en die altijd gericht is op de rationele of praktische wereld, niet juist als basis diende voor deze innerlijke sprong, die ons zo in verwarring brengt. In de universele godsdiensten, van het type van het christendom of het boeddhisme, zijn vrees en walging het voorspel tot ontsnappingen naar een vurig geestelijk leven. Dit geestelijke leven, dat op de bekrachtiging van de oorspronkelijke verboden gericht is, heeft niettemin de aard van een feest, en houdt in: overtreding en niet naleving van de wet. In het christendom en in het boeddhisme berust de extase op het overwinnen van de afschuw. De instemming met het alles-met-zich-slepende exces is soms zelfs sterker in die religies waar vrees en walging zich dieper in het hart ingevreten hebben. Er bestaat geen gevoel dat de mens heftiger in uitzinnigheid kan storten dan een besef van het niets. Maar die uitzinnigheid is in geen enkel opzicht een tot-niets-maken: in zijn uitzinnigheid komtPierre Klossowski, Diana en Aktaion
de mens een houding van terneergeslagenheid te boven, dát is de overtreding. Om te preciseren waar die overtreding op duidt, wil ik, liever dan eenvoudigere voorbeelden, als hoogtepunt ervan de christelijke of boeddhistische extase noemen. Die zijn de opperste vorm ervan. Maar in eerste instantie zal ik het over enkele minder complexe vormen van overtreding hebben, en wel over de oorlog en het offer. En daarna over de erotiek van het lichaam. Vertaling Jan Versteeg |
|