| |
| |
| |
Jan Versteeg
Georges Bataille
een filosoof tussen droom en daad
Wat ik onderwijs (als het waar is dat...) is een dronkenschap, geen filosofie: ik ben geen filosoof maar een heilige, misschien een gek.
Georges Bataille
Wanneer de mens niet op soevereine wijze zijn ogen sluit, zal hij niet meer zien wat verdient gezien te worden.
René Char
Dat Georges Bataille nog steeds niet tot de grote filosofen van de twintigste eeuw wordt gerekend, is een direct uitvloeisel van zijn bijzondere manier van denken en schrijven. Eerste probleem is het grote aantal genres dat hij beoefende en de vele wetenschappelijke terreinen waarop hij zich bewoog. Bataille is dichter, romancier, filosoof, pornograaf, mysticus, etnograaf, econoom - en tegelijk niets van dat al. Tweede probleem is dat hij zich nauwelijks bij enige groep of stroming laat indelen. Ondanks zijn verwantschap met bijvoorbeeld Blanchot, Derrida, Klossowski of Leiris vormt hij een school op zich.
Het denken van Bataille wordt gekenmerkt door een voor sommigen schandaalverwekkende heftigheid en extremiteit. Grenzen hebben voor hem slechts de functie overschreden te kunnen worden. Daarmee opent hij mogelijkheden, zo talrijk dat zij zich niet meer op rationele of samenhangende wijze laten beschrijven. Wie tot de kern van de ideeën van Bataille wil doordringen, moet bereid zijn de wetten van de logica los te laten, moet kunnen aanvaarden dat incoherentie en irrationaliteit er nujuist de grondprincipes van zijn. Dit houdt in dat tevens elk moreel voorbehoud dient weg te vallen.
Zoals het omvangrijke werk van Bataille laat zien, is zijn denken in belangrijke mate bepaald door de ideeën van twee Duitse filosofen: Hegel en Nietzsche. Aan beide denkers wijdde hij uitvoerige studies. Zijn Sur Nietzsche beslaat zelfs een heel deel van zijn Oeuvres Complètes die in het begin van de jaren zeventig bij Gallimard begonnen te verschijnen en die binnen afzienbare tijd met de delen X en XI zullen worden aangevuld. Uitgaande van hun ideeën ontwikkelde Bataille, mede onder invloed van opkomende wetenschappen als antropologie, sociologie en economie, maar ook door zijn contacten met de surrealisten, een unieke visie op de evolutie en de werking van de menselijke geest, de historie en de ethiek. Een analyse van dit proces wordt vergemakkelijkt doordat in de levensloop - en daarmee in het werk - van Bataille duidelijk is aan te geven op welke momenten hij met het denken van beide filosofen in aanraking kwam. Nietzsche begon hij te lezen in 1923, toen de eerste Franse vertalingen van diens werk begonnen te verschijnen. Deze belangstelling leidde reeds in 1925 tot een vertaling uit het Russisch, samen met T. Rageot-Chestov: het essay L'idée de bien chez Tolstoï et Nietzsche van de ‘mystieke’ filosoof Léon Chestov. Wat Hegel betreft zijn de colleges die de eveneens Russische geleerde Kojève in de jaren dertig in Parijs gaf van beslissende invloed geweest. De nauwe verwantschap komt zowel in de theoretische als in de fictionele teksten tot uitdrukking.
Het denken van Bataille spitst zich toe op een bijzondere benadering van de in onze cultuur geldende normen en waarden en wordt beheerst door een fundamentele kritiek op met name de christelijke moraal. Wat Bataille in essentie beoogt is een soort ‘Umwertung aller Werte’, wat neerkomt op een herwaardering van een aantal min of meer verdrongen wezenstrekken in de mens, bijvoorbeeld zijn verborgen gewelddadigheid of zijn streven naar soevereiniteit, de behoefte zich los te maken van wat hij noemt het discontinue leven (het alledaagse bestaan in een profane wereld) en op te stijgen tot een mystieke trance, een extase die ons in contact brengt met de continuïteit (het eeuwige, het oneindige, het onzegbare), en die hij in een sacrale wereld situeert. Bataille zou het liefst een maatschappij zien, waarin het streven erop gericht is in het leven de profane en de sacrale aspecten gelijkelijk tot gelding te brengen. Hij doet dat aan de hand van begrippen als verbod en overtreding, religie en mystiek, innerlijke ervaring, erotiek, gewelddadigheid en dood. Het belangrijkste element in zijn benadering van mensen en maatschappij is dat hij het Kwaad een fundamentele rol toekent. Deze rol komt het duidelijkst naar voren als we in dit verband de functie van literatuur nagaan. Wij ontkennen, negeren het kwaad door erover te zwijgen ‘zoals de beul zwijgt over wat hij aanricht’. Het kwaad is zonder taal gebleven. Schrijven betekent voor Bataille daarom: het Kwaad een taal geven. Niet voor niets heet zijn bundel essay's over onder andere Brontë, Baudelaire, Blake, Sade, Kafka en Genet La littérature et le mal. Een authentiek kunstenaar moet grenzen overschrijden, zich in doodsgevaar durven begeven (vergelijk in dit verband ook Michel Leiris in L'âge d'homme/Arena, die de literatuur beschouwt als een
stierengevecht), zichzelf op het spel durven zetten, met het gevaar waanzinnig te worden (André Breton in Nadja).
| |
| |
Bataille wil voor de geest nieuwe, onbekende gebieden openen door hem te schokken, door hem van de gebaande wegen af te brengen. Terwijl Rimbaud zocht naar een ‘dérèglement de tous les sens’ en de psychoanalyse op wetenschappelijke wijze het onderbewustzijn verkent, wil Bataille tot het uiterste toegeven aan zijn fantasma's, nagaan waar de grenzen van de verbeelding liggen, hoe zich het meest onvoorstelbare, het meest verbodene laat denken, hoe men zich door middel van in extase beleefde innerlijke ervaringen los van de wereld, los van tijd en ruimte kan wanen. Bataille probeert, zonder verdovende middelen maar door geestelijke concentratie vergelijkbaar met die van de yogi's, voortdurend het gebied van zijn waarneming te verruimen.
Met zijn ideeën heeft Bataille inmiddels grote invloed verworven, niet alleen op Franse maar ook op veel Duitse en Engelse schrijvers en critici. Het complexe taalgebruik, de obsessionele wijze waarop steeds dezelfde vragen gesteld worden, maken de denkwereld van Bataille moeilijk toegankelijk, waardoor zijn werk in Nederland tot nu toe minder aandacht kreeg dan het verdient. Wel werden er eind van de jaren zestig, begin van de jaren zeventig enkele romans van hem in het Nederlands vertaald, maar meer in het kader van de toen opkomende belangstelling voor erotica dan met de intentie het denken van Bataille voor een Nederlands publiek te ontsluiten. Dit themanummer is een eerste poging de ideeënwereld van Bataille onder de aandacht van een groter publiek te brengen. Het wil tevens vooruitlopen op het Bataillecongres, dat in juni 1985 in het ‘Maison Descartes’ te Amsterdam zal worden gehouden.
Bataille in 1961
In het Europa van tussen de twee wereldoorlogen worden verschillende pogingen gedaan het normen- en waarden-systeem van de traditionele burgermaatschappij aan te tasten en omver te werpen. Aldus preludeert de Dadaïstische beweging, ontstaan in 1916, reeds op de definitieve breuk tussen de wereld van voor en de wereld van na de oorlog. De dadaïsten verwierpen consequent alles wat de intellectuele en artistieke, vooral literaire, wereld van voor de eerste grote internationale geweldsuitbarsting voorstelde. Het ‘neen’ van de aanhangers was niet een afwijzing die direct gevolgd zou worden door het formuleren van nieuwe uitgangspunten, hun ‘neen’ was in zekere zin zowel middel als doel.
Dit streven naar omverwerping van bestaande structuren trof ook de wereld van de religie, een geestelijk houvast waarop voornamelijk de bourgeoisie aanspraak maakte, maar dat reeds in de negentiende eeuw onder invloed van het positivisme tot verdwijnen was gedoemd. De religieuze macht werd vooral aangetast door de sterk opkomende natuurwetenschappen. Met name de sacrale aspecten werden steeds verder uit het dagelijkse leven gebannen, zelfs afgedaan als psychische afwijking, om plaats te maken voor een volstrekt ander streven, gericht op het vergaren van materieel bezit. Toch waren religie en burgerdeugd niet onverenigbaar geworden. De aarzelende houding van de kerk, die geen enkele vorm van mystiek meer durfde tonen die de burgermoraal onwelgevallig zou kunnen zijn, gaf de bourgeoisie eerder reden te denken dat de kerk haar moraal ondersteunde.
Velen aanvaardden deze ontkenning van het sacrale echter niet. Voor hen vertegenwoordigde het sacrale een wezenlijk onderdeel van hun belevingswereld. De symbolische, de raadselachtige kant, de romantisch getinte mogelijkheden tot ontsnapping uit de realiteit bleef een vitale aantrekkingskracht behouden. Ook voor Bataille bleek een korte flirt met het katholicisme niet voldoende om tot de door hem gewenste beleving van het heilige te komen. Zijn verlangens gaan veel verder. Al vanaf 1914 twijfelt hij er niet meer aan ‘dat (zijn) taak in deze wereld is een paradoxale filosofie te ontwikkelen’, een filosofie die al het bestaande aan het wankelen moest brengen.
Georges Bataille werd op 10 september 1897 in Billom (Puyde-Dôme) geboren. Hij heeft een dramatische jeugd: zijn vader is blind en lam, en sterft in 1915. Enkele jaren later pleegt zijn waanzinnig geworden moeder zelfmoord. Na de middelbare school overweegt hij enige tijd priester te worden, bekeert zich tot het katholicisme, maar zweert dit geloof weer af in 1920. Intussen is hij een studie begonnen aan de École des Chartes, een opleiding voor archivarissen en historici, die hij in 1922 met briljante resultaten afsluit. Voordat hij in dienst treedt bij de Bibliothèque Nationale in Parijs, werkt hij enige tijd bij de École des Hautes Études Hispaniques in Madrid. In deze stad is hij op 7 mei 1922 getuige van een stierengevecht dat eindigt met de dood van de toen beroemde torero Granero. Het is de obsederende confrontatie met wat de essentie van zijn verlangens zal gaan uitmaken: het waagstuk van een leven op de grens van de dood. De literaire transcriptie van dit gebeuren vinden we terug in een van zijn eerste verhalen, Histoire de l'oeil.
In 1923 ontdekt Bataille het werk van Nietzsche. Dank zij
| |
| |
André Masson, Titelpagina
Michel Leiris komt hij enkele jaren later in aanraking met het surrealisme en met de schilder André Masson, die verschillende van zijn boeken zal illustreren. Met Leiris deelt hij de belangstelling voor etnologie. Mede door een slechte relatie met André Breton, de autoritaire leider van de groep surrealisten, blijft hij slechts zijdelings bij hun activiteiten betrokken. De ‘écriture automatique’ vindt hij vervelend, hun revolutionaire omgang met de taal, die tevens een nieuwe maatschappij moet voorbereiden, ervaart hij als politiek weinig doeltreffend. In deze periode schrijft Bataille zijn eerste erotische teksten, zich angstvallig verschuilend achter verschillende pseudoniemen: W.C., waarvan hij het manuscript vernietigt, Histoire de l'oeil, dat in 1928 onder de naam Lord Auch ( aux chiottes = naar de plee) wordt gepubliceerd en L'anus solaire, dat in 1931 verschijnt. Histoire de l'oeil, ontstaan onder invloed van het surrealisme en van een psychoanalytische kuur, kan worden beschouwd als de eerste typische Bataille-tekst en vormt tevens een hoogtepunt in de erotische literatuur, naast bij voorbeeld Les onze mille verges van Apollinaire en Le con d'Irène van Aragon, in Nederlandse vertaling valselijk verschenen onder de titel Irene, zodat haar kut al meteen weer achter de pseudoprogressieve horizon verdween. Van 1929 tot 1931 heeft Bataille de leiding van het tijdschrift ‘voor doctrines, archeologie, schone kunsten en etnografie’ Documents, waarin artikelen verschijnen over nogal ongebruikelijke onderwerpen. Schrijvend over de taal der bloemen, primitieve kunst, menselijke afwijkingen als het abattoir, de Siamese tweeling, Van Gogh, de grote teen en gnosticisme, breidt hij tegelijk het begrip kunst uit door daartoe ook
volkskunst, cabaret, jazz en folklore te rekenen, voor die tijd een nieuwe zienswijze. Aan de hand van originele maar provocerende tegenstellingen legt hij weinig voor de hand liggende verbanden tussen bijvoorbeeld vuiligheid en mysterie, walging en poëzie, sadistische gewelddadigheid en liefdesverdwazing. Documents werd vooral gebruikt om lucht te geven aan de gevoelens van vijandigheid tegenover het surrealisme zoals dat door Breton werd geïnterpreteerd en om het verzet op gang te brengen tegen zijn dictatuur. Dat lukt, het komt tot een breuk en heftige discussies. Breton valt aan met het Second Manifeste (1929), terwijl de afvalligen die zich rond Bataille verzamelen reageren met het pamflet Un Cadavre, Breton natuurlijk, die hierin onder andere wordt afgeschilderd als een ‘valse revolutionair met een christuskop’.
Het toenemend politiek engagement van Bataille doet hem in het begin van de jaren dertig toetreden tot de Cercle Communiste Démocratique. In het door deze beweging uitgegeven tijdschrift La critique sociale publiceert hij enkele belangrijke artikelen, waaronder ‘La structure psychologique du fascisme’ en ‘La notion de dépense’, waarin de gebruikelijke economische principes (sparen en vergaren) radicaal worden omgekeerd (verspillen en vernietigen). Het is een eerste aanzet tot het formuleren van stellingen betreffende improductief verbruik, verspilling als wezenlijk onderdeel van consumptie, offer en potlatch (een ritueel duel met geschenken zoals sommige Indianenstammen in noordwest Amerika dat kennen). In La part maudite, essai d'économie générale (1947), dat Bataille later als zijn belangrijkste theoretische werk zal beschouwen, komt hij op dit alles uitvoerig terug. Samen met Raymond Queneau schrijft hij ‘Critique des fondements de la dialectique hégelienne’. Hegel betekent voor Bataille een tweede filosofische openbaring. Tussen 1932 en 1934 bezoekt hij de colleges over Hegel van Alexandre Koyré, die van Alexandre Kojève over Hegels Fenomenologie van de geest zelfs tot 1939.
In 1936 verschijnt de roman Le bleu du ciel, een verhaal ‘dat iets wil laten zien van de veelzijdige werkelijkheid van het leven’. ‘Wat het leven aan mogelijkheden inhoudt’, schrijft hij verder in het Woord vooraf, ‘dient zich niet zonder meer aan, maar doet dat op een moment van verbetenheid zonder welke de schrijver voor die excessieve mogelijkheden blind zou zijn.’
Te zelfder tijd ontstaat de links-intellectuele groep Contre-Attaque, waarbij Bataille zich, toch weer naast Breton, tevens in het gezelschap bevindt van Maurice Heine, Paul Eluard, Pierre Klossowski, Benjamin Péret en andere surrealisten en oud-communisten. Doel is een halt toe te roepen aan de steeds groter wordende invloed van het fascisme. De groep gaat reeds een jaar later aan ideologische meningsverschillen te gronde.
Bataille blijft echter groepen en tijdschriften oprichten, houdt zich intensief bezig met Oosterse meditatievormen als zen en yoga en schrijft talloze artikelen. Zo komt uit het tijdschrift Acéphale (zonder hoofd), dat grotendeels op Nietzsche geïnspireerde artikelen en teksten bevat, en waarin men zich energiek distantieert van de waanzinnige relatie tussen de denkbeelden van Nietzsche en die van het fascisme, de Société Secrète voort, in 1937 gevolgd door het Collège de Sociologie, beide nogal esoterische gezelschappen die zich bezighouden met geheimzinnige experimenten. Uit deze periode stammen enkele sappige anecdotes, zoals het verhaal over het voornemen iemand uit het gezelschap volgens de eigen beginselen op rituele wijze te offeren. Aangezien niemand zich aanbood, nam men ten slotte zijn toevlucht tot een schaap. Zijn vrien-
| |
| |
Grote teen van dertigjarige man. Foto J.-A. Boiffard
din van dat moment, Colette Peignot, die in 1934 als revolutionair antistaliniste naar Parijs gekomen was en in 1938 aan tuberculose overlijdt, probeert hij ertoe over te halen een broodje met zijn stront te nuttigen ten einde het summum van walging en angst te overwinnen. Ook zij schreef een nogal buitenissig oeuvre dat, door Bataille verzameld, onder de naam Laure werd uitgegeven.
De compromisloze overgave aan uitersten zoals die in deze jaren in het werkelijke leven van Bataille ten uitvoer werd gebracht, vinden we ook terug in het erotische verhaal Madame Edwarda (1937), dat verschijnt onder het pseudoniem Pierre Angélique. In het belangwekkende Préface bij een heruitgave in 1957, geeft Bataille nog eens in essentie aan wat hij met zijn denken en schrijven beoogt. Deze fictionele tekst wordt in de jaren daarop gevolgd door een reeks fundamentele theoretische beschouwingen. Hierin komt zijn unieke manier van denken en ervaren het duidelijkst naar voren. Bovendien heeft hij er de invloeden van Hegel en Nietzsche in verwerkt. Het zijn achtereenvolgens L'expérience intérieure (1934), Le coupable (1944) en Sur Nietzsche, volonté de chance (1945). Al deze werken hebben een schijnbaar mystieke inslag, hetgeen bijvoorbeeld Sartre, die als een van de eersten een wat uitgebreidere beschouwing aan het werk van Bataille wijdt, ertoe brengt hem een ‘nieuwe mysticus’ te noemen. De gedachten van Bataille betreffen echter voornamelijk de ontwikkeling van een ‘negatieve theologie’. Wat hij, ook in volgende essay's, als zijn Somme athéologique samenbrengt, is een moderne parodie op de Summa theologica van Thomas van Aquino. Deze Italiaanse theoloog probeerde een synthese tot stand te brengen tussen het mystieke geloof en de Aristotelische wetenschap. In de a-theologie van Bataille is god afwezig, hetgeen voor de mens betekent dat een definitief weten onmogelijk is. Aldus is hij er als het ware toe veroordeeld, zelf de raadselen betreffende zijn wezen te beantwoorden, de grenzen van zijn bestaan te onderzoeken, hetgeen hem, hoe wreed ook, voor een afschuwelijke leegte en een eeuwige onzekerheid omtrent zijn afkomst en bestemming plaatst.
Vereenzaamd en ziek, had Bataille in 1942 zijn werkzaamheden aan de Bibliothèque Nationale moeten onderbreken. In 1946 richt hij het nog steeds bestaande tijdschrift Critique op en trouwt hij met Diane de Beauharnais. Zij schenkt hem een dochter die nu als psychiater in Parijs werkt. In 1949 neemt hij zijn bibliotheekwerk weer op, eerst in Carpentras, later, bijna tot zijn dood, in Orléans. Er begint opnieuw een bijzonder productieve periode. In 1950 verschijnt de roman L'abbé C., in 1955 gevolgd door de essay's Lascaux ou la naissance de l'art en Manet. Uitgeverijen als Les éditions de Minuit, kort na de oorlog opgericht, en Jean-Jacques Pauvert tonen steeds meer belangstelling voor zijn werk. In 1957 worden L'érotisme en La littérature et le mal gepubliceerd. Zijn laatste werk, Les larmes d'Éros (1961) toont aan de hand van een fascinerende reeks illustraties uit de historie van de kunst nog eens de nauwe band die er volgens hem tussen erotiek en dood bestaat.
Hoewel hiervoor de belangrijkste titels werden genoemd van door Bataille tijdens zijn leven gepubliceerde werken, liet hij ook veel ongepubliceerd werk na dat echter grotendeels bestaat uit notities, ontwerpen, aanzetten en onvoltooide manuscripten. Zo bleef hij tot het eind toe zijn Somme athéologique
Bij Abattoir van La Villette. Foto Eli Lotar
| |
| |
aanvullen met nieuwe hoofdstukken, naschriften of volledige essay's. Sommige teksten, zoals Ma mère en Le mort werden posthuum gepubliceerd of verschenen pas in de Oeuvres Complètes. In 1962 keert Bataille naar Parijs terug, waar hij op 8 juli van dat jaar overlijdt.
Ook in de latere werken concentreert de aandacht van Bataille zich geheel op de erkenning van het Kwaad als wezenlijk onderdeel van de menselijke existentie. Het streven naar soevereiniteit is daar de duidelijkste uitdrukking van. Soevereine momenten kunnen volgens hem zeer talrijk zijn. De wegen daartoe formuleert hij het meest concreet in Méthode de méditation: extase, dronkenschap, erotische vervoering, lachen, betrokkenheid bij een offer, poëtische vervoering. Gemeenschappelijke ervaringen van het zich los van de profane wereld wanen, treft men bijvoorbeeld nog aan in een feest als het carnaval, of nog eerder, in de orgieën ter verering van de god Dionysos. Maar zijn interpretatie van deze vormen van buiten zichzelf treden gaat nog verder. Onder een offerfeest verstaat hij niet alleen het oorspronkelijke ritueel, maar, zoals hij het op bladzijde 218 van O.C. V verwoordt, ook elke voorstelling of elk verslag waarbij vernietiging (of dreigende vernietiging) van een held of meer algemeen van een levend wezen een essentiële rol speelt. ‘En bij uitbreiding: voorstellingen en verhalen waarin de held (of een ander levend wezen) bij een erotisch gebeuren op het spel wordt gezet (zo versta ik onder betrokkenenheid bij een offer ook datgene wat men in films of romans probeert over te brengen).’ Heroïsch gedrag, grote woede (buiten zichzelf raken!), of het gevoel van absurditeit, van walging, rekent hij eveneens tot soevereine momenten. De ‘expérience intérieure’ die zich hierbij voordoet, is voor hem een soort heilige ontkenning, een verdwijnen van het individuele wezen door een versmelting van object en subject. Het doel, de zin, is in de beleving zelf gelegen, of liever: deze kenmerkt zich juist door afwezigheid van doel of zin. Het is een intens
ondergaan van het moment zelf, waarbij verleden en toekomst, tijd en ruimte wegvallen. De mystieke trance bevrijdt de mens van elke dwang, van elke intellectuele of praktische doelgerichtheid die normaal de profane en de sacrale wereld gescheiden houdt. Zelf omschrijft Bataille zijn activiteit, schrijvend of in het werkelijke leven, als het zoeken naar excessiviteit, zonder samenhang of richting, waarbij het onsamenhangende, het toevallige, het onverwachte, betekenis krijgen door de poging de totaliteit van mogelijkheden te willen omvatten. Het is een streven naar een niet door belemmeringen of grenzen gehinderd soeverein bestaan. Elke gedachte, elke daad dient een overschrijding te zijn van het bestaande, het reeds aanwezige, het geoorloofde, het beregelde, al brengt het nog zo'n grote verwarring in ons teweeg, al voert het ons naar de rand van het bestaan.
Keren we terug tot L'expérience intérieure, een boek dat we volgens Bataille in nauwe samenhang moeten zien met Madame Edwarda omdat beide teksten kort na elkaar en vanuit dezelfde geestelijke houding werden geschreven. Dit essay betekent in veel opzichten een keerpunt in zijn carrière. Tot het moment van verschijnen had Bataille slechts onder verschillende pseudoniemen gepubliceerd. Maar vanaf 1943 begint een periode waarin hij nadrukkelijk uit de ‘geheimzinnigheid’ naar voren wil treden. Voor het eerst richt hij zich tot een groot publiek. De filosofie die Bataille in L'expérience intérieure onder woorden brengt, vormt een scherpe tegenstelling met het existentialisme dat dan net aanhang begin te vinden. Voor Sartre is zijn doen, voor Bataille is zijn niets doen, of beter niet zijn. Een dergelijke voorstelling is kenmerkend voor het paradoxale karakter van zijn wijze van redeneren. Waar Bataille met een nogal mystiek aandoende introspectie, via innerlijke verkenningen, de essentie van het menselijk bestaan wil blootleggen, ziet Sartre deze essentie juist naar voren komen in zijn handelen. Daarbij blijft het handelen van Sartre, zoals we bij nadere beschouwing zullen merken, steeds gesitueerd in een profane wereld. Voor Bataille stelt de poging naar het onmogelijke, het ongrijpbare te reiken, kortom het streven om met het heilige in contact te komen, de mens in staat de toppen van het leven, de uiterste mogelijkheden van de geest af te tasten, tot waar leven en dood, werkelijkheid en verbeelding ons niet langer als tegenstellingen voorkomen maar waar zij elkaar de hand reiken.
Het boek is een ontkenning van het traditionele denken, het denken in systemen, formules, categorieën, genres. Zo onderscheidt zich een filosofische verhandeling van een roman door stijl, door verwoording, door een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid. Enkele discipline spreekt haar eigen taal, hanteert een bepaald jargon. Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ontstaan echter vele nieuwe disciplines, waaronder de sociologie, de psychoanalyse, de antropologie. Dit heeft tot gevolg dat de grenzen vervagen. Een ander probleem is dat men heel lang heeft geprobeerd de menswetenschappen met natuurwetenschappelijke onder-
Mensenoffer bij de Azteken in Mexico. Mexicaans manuscript
| |
| |
zoeksmethoden tegemoet te treden. Bataille ziet in dat dit onmogelijk is en doet een beslissende stap: hij ontkent niet alleen de indeling in disciplines of genres, hij verwerpt élke gegeven vorm, elke grens tout court. Hij is bereid de chaos als uitgangspunt te nemen, zich te laten meevoeren door het onbekende, om aan de hand van ongebruikelijke ervaringen het denken een nieuwe inhoud te geven.
Bataille is hegeliaan en hij beschouwt dit laten wegvallen van de traditionele grenzen dan ook als een noodzakelijk, dialectisch, dus historisch proces. De heerschappij van de bestaande gebieden wordt aangetast door iets nieuws dat ‘wat gegeven is’ ontkent en teniet wil doen. Maar tegelijk herneemt het nieuwe een deel van het oude. Aldus treedt een versmelting op die uitgroeit tot een nieuwe synthese met een aanvankelijk zeer heterogene inhoud. Dat deels verwerpen, deels hernemen heet bij Hegel ‘Aufhebung’. Vervolgens ontstaat er een verbinding naar de individuen toe. Door een nieuwe wetenschapsopvatting veranderde de benadering van het individuele weten in het begin van deze eeuw echter ingrijpend. Met de opkomst van de menswetenschappen kwam de kijk op het gemeenschappelijke en het individuele geestelijke erfgoed weer geheel open te liggen.
Exotische dans, Oubanghi-Chari. Foto Geo Fourrier
Onder invloed hiervan schreef Bataille zijn Expérience intérieure, een theoretische uiteenzetting op verschillende niveaus, en met een vermenging van de meest uiteenlopende genres. Kenmerkend voor deze dialectische en multidisciplinaire synthese is dat er voor geen enkele grens halt wordt gehouden. In het werk van Bataille laat zich trouwens niets afbakenen zonder het geweld aan te doen.
Sommige critici beschouwen de verschillende geschriften van Bataille - essay's, romans, verhalen, gedichten, autobiografische notities, filosofische verhandelingen, beschouwingen over religie en mystiek - als onderdelen van één Tekst, fragmentarisch, onvoltooid, maar daarmee een superieure uitdrukking van de rijkdom en de diversiteit van de menselijke geest, zo veelomvattend dat deze eigenlijk nooit in een gesloten vorm gevangen of volledig onder woorden gebracht kan worden. In de geest vinden zowel rationele als irrationele denkprocessen plaats. Het bijzondere bij Bataille is nu, dat vooral met betrekking tot het irrationele een aantal ‘obsessionele’ constanten naar voren treden: aandacht voor het heilige, en in nauwe samenhang hiermee: de dood, de erotiek, en globaal aangeduid ‘het onmogelijke’. Opvallend is dat juist deze vier constanten in onze cultuur het meest door taboes worden omgeven. In welke vorm Bataille hier ook mee bezig is, steeds zijn het pogingen tot demystificatie, dat wil zeggen: hij wil de eventuele taboes niet opheffen, laten verdwijnen, nee, juist door de erkenning van hun mysterieuze waarde wil hij tot de ervaring van het heilige komen. In de romans en de verhalen treden voortdurend personages op die zich verzetten tegen de bestaande ordening, tegen de taboes, de verboden die de irrationele aspecten van het leven op een afstand houden. Met nadruk plaatsen zij het profane tegenover het sacrale, dat in de terminologie van de geordende samenleving gewoonlijk met het Kwaad wordt aangeduid. Ze demystificeren de sexuele verboden door ze te overtreden, door zichzelf in extreme mate te buiten te gaan, om hiermee het heilige karakter van hun overtreding des te sterker te voelen. Ze doen dat niet door het verbod te ontkennen of het te willen opheffen, maar door het te erkennen, door te laten
zien dat het bestaat om overtreden te worden. Alleen door het te overtreden, krijgt het verbod betekenis.
Elk verbod heeft iets mysterieus; het trekt ons aan en het stoot ons af, het boezemt ons angst in, het wordt als het ware door iets heiligs omgeven. Dat komt omdat de meeste verboden heel lang geleden zijn ingesteld in een situatie, in een context die wij niet meer kennen. Bataille spreekt hier uitvoerig over in L'érotisme. We missen het contact met de oorsprong, maar we beschouwen bepaalde verboden wel degelijk als geldend. Het sterkst voelen we het misschien nog bij een verbod als: gij zult niet doden. Wij kennen het nu als een bijbels gebod, maar het is natuurlijk veel ouder en gaat waarschijnlijk terug tot de oorsprong van de mensheid. In sommige gevallen is het niettemin toegestaan het verbod te overtreden, bijvoorbeeld in de oorlog. Oorlog was oorspronkelijk een ritueel gebeuren: het massaal en georganiseerd overtreden van het verbod om een medemens te doden. Vaak werd het doden gecombineerd met andere overtredingen zoals vernietiging van voorraden, het ernstig verminken van de slachtoffers of vormen van sexuele gewelddadigheid. In zijn studie Lascaux ou la naissance de l'art en
| |
| |
wederom in L'érotisme stelt Bataille de jacht - het doden van een dier - ongeveer op dezelfde wijze voor. Het dier herinnert de mens aan zijn oorspronkelijke animaliteit. Het doden ervan is daarom een streng beregeld ritueel gebeuren, een overtreding waarmee men onmiskenbaar het gebied van het heilige betreedt. Dat heilige wordt misschien nog het sterkst voelbaar bij het religieuze offer. In L'érotisme schrijft Bataille hierover:
‘Het slachtoffer sterft en de aanwezigen delen in datgene wat hun door deze dood onthuld wordt. Dat is wat men met de godsdiensttheoretici het heilige zou kunnen noemen. (...) Ten gevolge van een gewelddadige dood doet zich in de discontinuïteit van een levend wezen een breuk voor: wat overblijft en door de menselijke geest in een plotselinge stilte met angstige spanning wordt ervaren, is de continuïteit van het zijn waaraan het slachtoffer wordt teruggegeven. Alleen in een religieuze sfeer van ernst en gemeenschappelijk beleven, is het voltrekken van deze opzienbarende executie in staat datgene te openbaren wat ons gewoonlijk ontgaat.’ (L'érotisme, blz. 29)
Soms laat de mens de profane wereld achter zich op gevaar af dat het zijn dood zal betekenen, bijvoorbeeld door zich in zijn streven naar uitersten aan grote risico's bloot te stellen. Eerder noemde ik het stierengevecht (eveneens een ritueel gebeuren), maar ook sommige sportprestaties worden door ons huiverend ervaren als een spel op de grens van leven en dood. Het gaat hierbij niet alleen om het sensationele element, maar ook om een in ieder van ons aanwezige drang die we eveneens voelen als we ons identificeren met de held uit een spannende avonturenfilm.
Behalve de dood, kan ook de erotiek ons toegang tot het heilige verschaffen. In Madame Edwarda laat Bataille dat zien aan de hand van een ten tonele gevoerde prostituée. Het beeld van de vrouwelijke schede als toegang tot het goddelijke hangt hier duidelijk samen met zowel bepaalde Oosterse godsdiensten als met het verschijnsel van de tempelhoer. In L'anus solaire maakt de vulva plaats voor de anus.
In de Somme athéologique gaat Bataille in op zijn eigen pogingen om met het heilige in contact te komen en beschrijft hij zijn persoonlijke ervaringen. Essentieel bij al deze ervaringen is dat zij worden voorgesteld als een tomeloze verspilling van energie, een onnut, niet op enig doel gericht verloren gaan van zichzelf en van de wereld. Een dergelijke intensiteit van geestelijke ervaringen vindt men behalve in de mystiek ook terug in de visioenenliteratuur. Een toestand van extase kan men immers ook bereiken door ascese of na langdurig vasten. De originaliteit van Bataille is dat hij via een ‘religieuze’ houding in een universum zonder god de diepste diepten van de menselijke geest durfde verkennen. Met zijn bijzondere manier van filosofische beschouwing vond Bataille een middel om zijn verwarring, zijn waanzin in rede om te zetten. Het ‘onmogelijke’ tot uitdrukking brengen in de vorm van een systeem, een harmonische totaalconstructie zou in dit verband een contradictie betekenen. Of het nu over algemene economische processen gaat, zoals in La part maudite beschreven of over verschillende vormen van soevereiniteit (extase, erotiek, heldendom, poëzie), steeds is het een beweging om zich los te maken van het geordende, het conventionele, waarbij buitensporigheid samengaat met het besef het verbodene te betreden.
Evenals het koppel ‘erotiek en dood’ zijn ‘verbod en overtreding’ centrale begrippen. In tegenstelling tot het eerdere werk, komt de samenhang juist in de latere essay's het duidelijkst naar voren. Men zie hiervoor het artikel ‘Bataille over Sade’ van Jan Versteeg en Aart van Zoest in het Sadenummer van Bzzlletin (nr. 83, februari 1981).
In zijn streven naar soevereiniteit zoekt de mens het onmogelijke, het onbekende, het onbegrensde. Hij stelt zich hiermee de vraag naar het raadsel van de menselijke existentie. Hij die normaal bezig is een geordende samenleving in stand te houden, draagt tegelijkertijd de verborgen wens in zich te kunnen leven in een wereld waarin het irrationele overheerst. Een wereld die zich niet richt op de toekomst maar op het heden, het onmiddellijke, het moment zelf. We zien een voortdurende strijd tussen de sociale mens en de soevereine mens, kortom de strijd tussen goed en kwaad. De sociale mens streeft naar het goede, naar orde en schept verboden om deze orde te handhaven. De soevereine mens wil de bestaande orde omver werpen en geeft de verboden zin door ze te overtreden. Het soeverein zijn is een toestand die aan niets ondergeschikt is en niets aan zich ondergeschikt maakt. Het subject stijgt boven zichzelf uit, of het nu door extase, dronkenschap of erotische vervoering is. Soevereiniteit valt voor Bataille samen met begrippen als ‘expérience intérieure’, ‘extrême du possible’ of ‘méditation’. Het subject maakt zich los van elk doelgericht of zinvol bezig zijn en begeeft zich in het ongewisse, geeft zich over aan de verwarring die een onbekend spel teweeg brengt.
Alle gebieden waarop de mens zich soeverein zou kunnen voelen, behoren in het huidige patroon tot de wereld van het kwaad. Bataille koppelt het kwaad onlosmakelijk aan het goede en toont aan dat het een niet kan bestaan zonder het andere. Dit in tegenstelling tot bij voorbeeld het christendom dat het kwaad ontkent en wil vernietigen. Goed en kwaad ontlenen hun betekenis uitsluitend aan hun nauwe verbinding.
In dit licht moeten we ook de betekenis zien die Bataille aan literatuur en andere vormen van kunst toekent. Literatuur heeft met de maatschappelijke orde niets te maken. Literatuur is de verwoording van het kwaad, waarbij de soevereine schrijver zich over de tekst heen wendt tot de soevereine lezer. In zijn soevereiniteit kan de schrijver zich onbelemmerd overgeven aan fantasma's, hoe extreem of absurd ook. Dat is zijn taak, daarmee onderscheidt zijn kunst zich van het dagelijkse leven. De lezer, de beschouwer ondergaat deze excessiviteit als een gesubstitueerde beleving van zijn eigen onbewuste, verborgen wensen en verlangens. Voor Bataille is de taal het beste middel om deze vorm van communicatie tot stand te brengen. Toch blijft de taal een beperkt middel dat ons voortdurend wijst op de onmogelijkheid het wezenlijke in zijn totaliteit weer te geven. Met name in zijn erotische geschriften weet Bataille echter een ongekende, verwarrende, intensiteit te bereiken die ons soms zelfs doet huiveren. Dezelfde huiver bevangt ons als hij in Les larmes d'Éros de door de erotiek teweeg gebrachte vervoering omschrijft als een ‘petite mort’, een voorproefje van onze ‘mort définitive’.
| |
| |
Nicolas Manuel Deutsch
Bijna in het hele werk uit zich de beangstigende verwarring die door de beschreven ervaringen wordt opgeroepen op het niveau van de tekst door een hakkelende, hijgende stijl, talloze gedachtenstreepjes op momenten dat woorden tekort schieten, onafgemaakte zinnen, fragmenten. Bovendien vertonen de meestal in de ik-vorm geschreven verhalen nauwelijks een chronologische opbouw, zodat ze, hoe afgerond soms ook, nog het meest op willekeurige gedachtenflarden lijken.
L'érotisme is in zoverre een fundamentele tekst omdat hierin de hoofdpunten van Bataille's ideeënwereld het meest systematisch samenkomen. Om elk misverstand te vermijden dient men zich te realiseren dat wat in deze studie ‘erotiek’ wordt genoemd niets te maken heeft met wat wij gewoonlijk onder menselijke sexuele activiteit verstaan. Bataille onderscheidt drie verschillende vormen: de lichamelijke erotiek, de erotiek van het hart en ten slotte de heilige erotiek. Natuurlijk gaat het hem voornamelijk om deze laatste vorm. De erotiek behoort duidelijk tot het kwaad, want zij richt zich tegen de wereld van de arbeid, de georganiseerde samenleving. Zich vrijelijk overgeven aan erotische genoegens zou de samenleving ontwrichten, zij zou er uiteindelijk aan te gronde gaan. Erotiek is een on-nuttige, onmatige, irrationele verspilling van energie. Bovendien verbindt Bataille erotiek met gewelddadigheid, een gewelddadigheid die in haar uiterste consequentie tot de dood leidt. Wanneer de minnaar de geliefde niet kan bezitten, denkt hij er soms aan haar te doden. Vaak zal hij haar liever willen doden dan verliezen. Erotiek is iets specifiek menselijks en brengt het individu in een uitbundig en extatisch spel in contact met het heilige: de continuïteit van het zijn. In de erotiek onderscheidt de mens zich volgens Bataille het meest wezenlijk van het dier. De visie die hij in L'érotisme ontwikkelt strekt zich, via antropologie, sociologie en psychologie, uit tot het hele terrein van de menselijke beschavingsgeschiedenis.
In zijn hele werk wijst Bataille ons op de beperkingen die de geordende maatschappij ons oplegt, en die de excessieve en irrationele kanten van ons bestaan naar de achtergrond hebben gedrongen. Deze kanten vallen samen met wat wij het kwaad noemen. Kunst, literatuur zijn belangrijke middelen om hiervoor compensatie te vinden. Het uitzonderlijkste voorbeeld van een auteur die langs de omweg van het schrijven uiting gaf aan zijn meest verborgen, meest extreme verlangens en hiermee talloze taboes doorbrak, was Sade, een figuur waar Bataille op zeer veel plaatsen in zijn werk aan refereert.
Bataille vindt dat in onze christelijke cultuur het irrationele volkomen ondergeschikt is gemaakt aan het rationele, doordat wij vasthouden aan een te materialistische maatschappijopvatting. Zelfs het christendom, als invloedrijkste religie, heeft steeds geprobeerd langs rationele weg het kwaad, en daarmee het heilige, uit ons leven te bannen. Bataille pleit niet voor een verwerping van de geldende normen en waarden, hij erkent ze juist, door er beide kanten, de goede én de kwade, van te willen benadrukken. Het verhullen van de kwade kanten beschouwt hij als een vorm van autocensuur. Wat hij wil is een ruimere plaats scheppen voor wat Huizinga zo voortreffelijk karakteriseerde als ‘de spelende mens’. En spel is ledigheid. De vele facetten die Bataille bij dit spel betrekt - en die voor het grootste deel diep in ons verborgen liggen - roepen dezelfde weerstanden op die men aanvankelijk tegen de psychoanalyse voelde. Tot op de dag van vandaag voeren we een strijd tegen het schandaal van onze eigen ‘verdorvenheid’ die wij zo goed mogelijk trachten te camoufleren door haar te ontkennen, Erotiek, gewelddadigheid en dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, Bataille toont dat op een bijzondere maar overtuigende wijze aan, zich baserend op veel meer dan zijn eigen bizarre fantasieën. Hoe paradoxaal zijn tegenstellingen vaak ook klinken, ze leggen iets wezenlijks bloot van onszelf en van de wereld waarin we leven.
|
|