| |
| |
| |
Lloyd Haft
Tweekopsworm
Wat zich als worm voordoet
- wroetende met twee trage
koppen (elk voorhoofd? voelhoorn?) - blijft
krommend onder de duimtop van mijn
tegenhanger, stomme, Nadere.
Eindeloos binnen. Binnen de haag die ik,
bogend op groen en lente, nog moet blijken.
‘Was ik een ei, dan was zo'n Ding mijn dooier’ -
maar onder de woorden klinkt het worden door:
‘vreet me eindelijk nader, verder, vrij!’
En 't oog dat (log van de lente nog,
gewrongen) boven de blootgebroken baan
zich voelend wil bewegen - wenkt dat wetend
of weten willend maar, eens verstoken
en eindelijk voor al, nadere Ware?
Zeg geen haastig Ja, heftig Verder:
óf man óf worm, het blijft een traag parket
zoals dat Aangetaste telkens breder
zich binnen weet te voelen, dóór mijn lentes
en al wat daar nog sluikser - maar dan zuiver,
zuiver onderhuids, waar bloed nóch ader
zich spiegelt in mijn klacht of oponthoud.
| |
Van hovenieren
Op den duur is er voor een tuin
zo weinig nodig: alleen maar
een enkele roos, een rooster,
een roosvormige rooster, of
zelfs die gedachte: aan één roos.
Bij wie zal men die gedachte
zien, of als rooster beleven?
Welk mens moet het antwoord geven
dat kromt, listig kromt en een tuin
uitspreekt waar spreken doet bloeien?
Want: wat de wilde distelbloem
wuivend bij dag te kennen geeft
zingt 's nachts moeizaam waaiend de mens.
Maar welk mens? En in welke tuin?
Valt wat de mens wil te vinden
waar distel blauw, of doorn groen groeit?
Komen niet juist alle pluizen
aan trossen waar míjn hart ontbeert -
waar blauw nóch doorns de doorslag
gevende vormen, vormend zijn?
Aan takken waar veel komt hangen
moet niet minder te zien vallen
dan diep en diep te twijfelen,
moet distel voor roos kunnen staan
of roos, plots ontplozen, voor mij.
Op den duur is er voor zo'n tuin
zo weinig nodig, zo weinig
aanwezig: één roos, míjn rooster,
zo'n zwaarst beladen rooster mijn
enige wens één mens, één roos.
| |
| |
| |
Aan een overleden kunstenaar
in memoriam Kai-yu Hsu
Dus blijkt het op het laatst niet mogelijk
al liet zich tussen de vormen wel
- huizen, kinderen kregen
‘door afstand omlijning’; grijs
ik weet nog hoe wij liepen onder lariksen.
ook 's winters konden bloeien.
Ik wist het niet. Ik weet het nu nóg niet.
‘De lijn gaat voor’ - en met de felste vègen
wortel en tak, titel doorgehaald.
Of ís dat door te halen? Door de lijst
begint het wat te lijken op het laatst.
Buiten het beeld is nog altijd een garentje
met pinda's, voor de vogels om te vreten.
| |
Cézanne: pommes
Door de tijd lijkt de appel
rond, in het onvoltooide.
Scheppen is dus dulden: murwe dingen
In soberheid, in onontsloten leegte
bestaat de vrucht, die nergens kan ontstaan.
Díe rondingen te dragen is een leven,
een schildering - God zegene, geen greep.
| |
Korte evolutieleer
noch dat ik vanmiddag liever
zou willen dat ik nooit geboren was.
Rood, prachtig bloeden haar vleugels
fris op de bloemen, en zodra ik waarneem
schuiven onder mijn voeten schichten, lagen
van wanhoop die niet meer de mijne wordt
- zo oud ben jij, zo oud, zo lang geleden
tot simulant ontpopt dat geen geheugen,
geen attribuut jouw pijn bewaart, uit tijden
toen niemand ik nog was, of vleugels nam.
| |
Middagje museum
‘De zon is nog altijd niet doorgebroken’ -
bij wélke poort wacht Joachim op Anna?
Wij kijken naar bulgaarse schilderijen
terwijl het weer verslechtert inderdaad.
Engelenboodschappers had je toen,
of wat wij nachten noemen. En het blijft
de regen ver te boven gaan, zo'n wachten
dat wekt en doorverwekt, nog op de middag.
De yoghurtbar gesloten en een rookverbod
waar niemand zich aan houdt, enkele buien,
zie er maar uit te komen overdag.
Het beeld al lang gewend, zelfs de bedoeling -
maar boven het bekende blijft een horen,
dat teisteren. Het dak: ze moet van verre.
|
|