De Revisor. Jaargang 12(1985)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Leonard Nolens De derde 1 Er moet een ander zijn die morrelt aan de deur, Een man die met zijn vreemde sleutel binnenvalt, Een hond die 's nachts tussen ons in komt staan Om je te plagen met zijn mes van vlees, zijn geur Van whisky, leer, tabak. Hij koestert in zijn vacht Een zon die jou verschroeit. We kunnen hem aan. Hij is de dief die de gevangenis van onze liefde Platloopt met zijn elegante poten en dan gaat, Ons achterlaat met zijn stank en geblaf, zijn pijn Van ons. Maar elke winter komt hij weer, hij praat Je om met zijn brutale bek, zijn lastige brieven Die ons in leven houden. Er moet een ander zijn. 2 Ik ben niet meer alleen met jou alleen. We werden door een derde aangeraakt In onze slaap en wakker gemaakt, uiteen Genomen als een doos, een klok, een maat Van twee die niet meer klopt zoals voorheen. We dragen hem als een gestorven kind Dat ons bedreigt met zijn afwezigheid. Het zal nog groeien in zijn dood, het wint Aan kracht tot het ons huis verlaat en zwijgt. Maar dit is september, luisteren, kijken, blind. [pagina 25] [p. 25] 3 De sneeuw die hij at uit het diep Van je hals en je oksels, Het nattige blauw van je blik Dat hij dronk met zijn blik van mij, De niemandsplek, de oudste Allemansplaats waar hij je stak, Ik kan het nu allemaal delen met hem, Hij is mijn geheimen geweest. 4 Ik was zo bang dat dit niet onze herfst zou zijn. Het stadspark waar wij arm in arm lopen te zwijgen Schreeuwt ons aan met bloedgoud, koper, donkere wijn Die ons drinkt; alles, de asters, de zwiepende twijgen, De zwaan op onze wandelende spiegelbeelden in de vijver, Alles heeft pijn aan ons. We zijn niet klein te krijgen. Je wringt je linker in mijn rechter, ik werd niet gek Toen ik zijn stem over je heen zag gaan als een hand. September ritselt achter ons aan, ook hij zoende je nek Waar wij gearmd lopen te zwijgen op de spitse rand Van iets, ik weet niet wat. We zoeken naar het hek Dat uitziet op een stad zonder hem, een onschuldig land. 5 Wat tussen ons bestaat wordt nu naar hem genoemd. Pijn krijgt een familienaam die ons verbindt. Hij weet niet welke kracht hij ons gegeven heeft. 6 Osip, ook ik ben met gesloten ogen thuisgekomen. Ik heb het groot gezicht gezocht van mijn vriendin. Ik heb het blind gestreeld en in me opgenomen Met kijkende vingers, het hebberig web van de spin. Vorige Volgende