Heilige ziekte
Vanaf zijn geboorte schijnt Cambyses aan een ernstige ziekte te hebben geleden die men wel ‘de heilige ziekte’ noemt. Nu is het beslist niet onlogisch dat bij ernstige ziekte van het lichaam ook de geest wordt aangetast. Zijn optreden tegenover zijn onderdanen ging in elk geval alle perken te buiten.
Zo zou hij tegen Prexaspes gezegd hebben, die bij hem in zeer hoog aanzien stond (hij was kabinetschef en zijn zoon was Cambyses' wijnschenker, eveneens geen geringe eer), - hij zou gezegd hebben: ‘Prexaspes, wat vinden de Perzen eigenlijk van mij en hoe praten ze over me?’
‘Heer,’ zou Prexaspes hebben gezegd, ‘in het algemeen is men vol lof over u, alleen zegt men dat u teveel toegeeft aan uw liefde voor de drank.’
Woedend had Cambyses geantwoord: ‘Zo, dus volgens de Perzen ben ik door mijn drankzucht krankzinnig geworden en niet goed bij mijn hoofd. Dus het was ook niet waar wat ze eerst zeiden?’
Cambyses had namelijk al eens eerder, in een vergadering met enige Perzen en met de Lydische Croesus, gevraagd welke indruk men van hem als mens had vergeleken bij zijn vader Cyrus. Zij hadden toen geantwoord dat hij zijn vader overtrof, want dat hij niet alleen diens hele rijk bezat maar bovendien nog Egypte en de zee had veroverd. Maar Croesus, die daarbij was en niet tevreden was met de reactie van de Perzen, had tegen Cambyses gezegd: ‘Wat mij betreft, zoon van Cyrus, ik vind niet dat u uw vader evenaart, want u hebt nog geen zoon, zoals hij u heeft nagelaten.’
Deze woorden hadden Cambyses veel genoegen gedaan en hij was vol lof geweest over Croesus. En nu moest hij aan dat gesprek terugdenken en zei woedend tegen Prexaspes: ‘Let dan maar eens op of de Perzen gelijk hebben of dat ze zelf krankzinnig zijn wanneer ze dat beweren. Als ik uw zoon die daar in de hal staat met mijn schot midden in het hart raak, is duidelijk dat het onzin is wat de Perzen beweren. Maar als ik mis, mag u aannemen dat de Perzen gelijk hebben en dat ik niet goed bij mijn hoofd ben.’
Nadat hij dat gezegd had spande hij zijn boog en schoot de jongen neer. Toen de jongen gevallen was, gaf hij opdracht hem open te snijden en de wond te onderzoeken. Er werd vastgesteld dat de pijl in het hart stak, waarop hij opgetogen lachend tegen de vader van de jongen zei: ‘Nu, Prexaspes, hiermee is toch wel bewezen dat ik niet gek ben maar dat de Perzen krankzinnig zijn. Zeg maar eens, hebt u ooit een mens zo zuiver zien schieten?’
Prexaspes, die zag dat de man niet goed bij zinnen was en voor zijn eigen leven vreesde, zei: ‘Heer, ik denk dat zelfs God niet zo'n goed schutter is.’
Bij een andere gelegenheid liet hij twaalf Perzen van de hoogste stand zonder noemenswaardige reden gevangen nemen en met hun hoofd naar beneden levend begraven. Toen hij dat deed, vond de Lydiër Croesus dat het op zijn weg lag hem te waarschuwen.
‘Koning,’ zei hij, ‘u moet niet steeds aan uw jeugdige impulsen toegeven. Houd u in en beheers uzelf. Het is een goed ding om voorzichtig te zijn: vooruitzien is een verstandige politiek. U doodt uw eigen onderdanen nadat u hen zonder noemenswaardige reden hebt gevangen genomen, u doodt kinderen. U moet oppassen dat als u zo doorgaat, de Perzen niet tegen u in opstand komen. Uw vader Cyrus heeft mij herhaaldelijk op het hart gedrukt u te waarschuwen en van advies te dienen wanneer ik daartoe aanleiding zag.’
Met deze raad toonde Croesus dat hij het beste met hem voor had, maar Cambyses antwoordde: ‘Durft u mij notabene raad te geven, u die uw eigen land zo prachtig hebt bestuurd en mijn vader het schitterende advies hebt gegeven om de Araxes over te steken en tegen de Massageten op te rukken, toen ze naar ons gebied wilden oversteken? U hebt uzelf met het slechte bestuur van uw eigen land vernietigd en Cyrus hebt u vernietigd, doordat hij naar u luisterde. Maar het zal u berouwen. Ik zocht allang een voorwendsel om tegen u op te treden.’
Met deze woorden greep hij naar zijn boog om hem neer te schieten, maar Croesus sprong op en rende naar buiten.
Toen hij niet de kans kreeg om op hem te schieten, droeg Cambyses zijn adjudanten op hem te grijpen en te doden, maar de adjudanten, die zijn karakter kenden, verborgen Croesus. Zij redeneerden als volgt: in het geval dat Cambyses spijt zou krijgen en naar Croesus zou terugverlangen, zouden zij hem tevoorschijn kunnen halen en dan zouden ze voor het redden van Croesus' leven geschenken krijgen, en als hij geen spijt zou krijgen en hem niet zou missen, konden ze hem altijd nog afmaken.
Inderdaad duurde het niet lang of Cambyses begon Croesus te missen. Toen zijn adjudanten dat merkten, kondigden zij hem aan dat hij nog in leven was. Cambyses' reactie was dat hij voor Croesus blij was dat hij nog leefde maar dat de mensen die hem in leven hadden gelaten toch niet vrijuit zouden gaan, maar zouden worden gedood.
En dat gebeurde.