vaak op betrapt dat ik in de verleden tijd aan hem denk. Al zo vaak moest ik me dwingen om het uit mijn hoofd te zetten. En daarom neem ik de camera niet mee.’
Ze liepen zwijgend. Zwijgen was de enige manier om niet in de verleden tijd aan Karenin te denken. Ze hielden hem in de gaten en waren steeds bij hem. Ze wachtten op zijn glimlach. Maar hij glimlachte niet, hij liep alleen mee en nog steeds op drie poten.
‘Hij doet het voor ons,’ zei Tereza. ‘Hij had geen zin om naar buiten te gaan. Hij ging alleen mee om ons een plezier te doen.’
Wat ze zei was verdrietig, maar desondanks, zonder het te beseffen, waren ze gelukkig. Ze waren gelukkig niet ondanks maar dankzij het verdriet. Ze hielden elkaars hand vast en hadden beiden hetzelfde beeld voor ogen: een hinkend hondje dat tien jaar van hun leven vertegenwoordigde.
Ze liepen nog een stukje. Daarna bleef Karenin, tot hun grote teleurstelling, staan en draaide zich om. Ze moesten terug. Misschien nog dezelfde of wel de volgende dag kwam Tereza onverwachts de kamer van Tomáš binnen en zag dat hij een brief aan het lezen was. Hij hoorde de deur opengaan en schoof de brief tussen andere papieren. Dat had ze gezien. Toen ze weer wegging kreeg ze in de gaten dat Tomáš die brief onopvallend in zijn zak stopte. Maar hij vergat de envelop. Zodra ze alleen thuis was, bestudeerde ze die. Het adres was geschreven in een onbekend handschrift dat er heel goed uitzag en dat ze een vrouw toedichtte.
Toen ze elkaar later weer zagen, vroeg ze tussen neus en lippen door of er nog post was geweest.
‘Nee,’ zei Tomáš en Tereza raakte in wanhoop, een wanhoop des te erger omdat ze die ontgroeid was. Nee, ze dacht niet dat Tomáš hier een geheime minnares had. Dat was praktisch onmogelijk. Ze wist wat hij in zijn vrije tijd uitvoerde. Maar het zag er naar uit dat hij contact bleef onderhouden met een vrouw in Praag aan wie hij dacht en die iets voor hem betekende, al kon ze niet meer de geur van haar schoot in zijn haar achterlaten. Ze dacht niet dat Tomáš haar voor die vrouw zou verlaten, maar het geluk van de laatste twee jaar op het platteland leek haar weer besmeurd met leugen.
Een oude gedachte keert terug: Haar thuis is niet Tomáš, maar Karenin. Wie zal de klok van hun dagen opwinden als hij er niet meer is?
Tereza's geest vertoefde in de toekomst, een toekomst zonder Karenin waarin ze zich verlaten voelde.
Karenin lag in een hoekje te janken. Tereza ging de tuin in. Ze bekeek het gras tussen twee appelbomen en stelde zich voor dat ze Karenin daar zouden begraven. Ze drukte haar hak in de aarde en tekende er een vierkant mee in het gras. Dat was de plaats voor zijn graf.
‘Wat doe je daar?’ vroeg Tomáš die haar net zo bij die bezigheid betrapte als zij hem een paar uur eerder bij het lezen van de brief.
Ze antwoordde niet. Hij zag dat voor het eerst sinds lange tijd haar handen weer beefden. Hij greep ze vast. Ze rukte zich van hem los.
‘Is dat het graf voor Karenin?’
Ze antwoordde niet.
Haar zwijgen irriteerde hem. Hij viel uit: ‘Je verweet me dat ik aan hem denk in de verleden tijd! En wat doe je zelf? Jij wil hem al begraven!’
Ze draaide de rug naar hem toe en liep naar binnen.
Tomáš ging zijn kamer in en sloeg de deur dicht.
Tereza deed die weer open en zei: ‘Al denk je alleen maar aan jezelf, toch zou je tenminste nu aan hem kunnen denken. Hij sliep en je hebt hem wakker gemaakt. Nu gaat hij weer janken.’
Ze wist dat ze onrechtvaardig was (de hond sliep niet), ze wist dat ze zich gedroeg als het meest ordinaire wijf dat kwetsen wil en dat precies weet hoe.
Tomáš kwam op zijn tenen de kamer binnen waar Karenin lag. Maar ze wilde hem niet alleen met de hond laten. Ze bogen zich beiden over hem heen, ieder aan een kant. In die gemeenschappelijke beweging lag geen verzoening. Integendeel. Elk van hen was alleen. Tereza met haar hond, Tomáš met zijn hond.
Ik ben bang dat ze zo verdeeld, ieder voor zich, met hem zullen blijven tot zijn laatste ademtocht.
*
Waarom is het woord idylle zo belangrijk voor Tereza?
Wij, die met de mythologie van het Oude Testament zijn grootgebracht, zouden kunnen zeggen dat idylle het beeld is dat ons is bijgebleven als een herinnering aan het Paradijs: het leven in het Paradijs leek niet op een rechte lijn naar het onbekende; het was geen avontuur. Het speelde zich af in een kring tussen bekende grootheden. Zijn monotonie verveelde niet, doch maakte gelukkig.
Zolang mensen op het platteland leefden, dicht bij de natuur, omringd met huisdieren, in de armen van jaargetijden met hun regelmaat, behielden ze tenminste een weerschijn van die paradijselijke idylle. Daarom zag Tereza, toen ze in die badplaats de voorzitter van de landbouwcoöperatie ontmoette, plotseling het beeld voor zich van een dorp (een dorp waar ze nooit had gewoond en dat ze niet kende) en ze was verrukt. Het was alsof ze terugkeek, richting Paradijs.
Adam, die zich in het Paradijs over een vennetje boog, wist nog niet dat wat hij zag hij zelf was. Hij zou Tereza niet begrepen hebben, toen ze als een jong meisje voor de spiegel stond en probeerde door haar lichaam heen haar ziel te zien. Adam was net als Karenin. Tereza bracht hem vaak voor haar eigen plezier bij de spiegel. Hij herkende zijn beeltenis niet en behandelde deze met een ongelofelijke onverschilligheid en verdwazing.
De vergelijking van Karenin met Adam brengt me op de gedachte dat in het Paradijs de mens nog geen mens was. Of