's Winters wikkelt men er eerst een waterdichte laag van wit vilt omheen, 's zomers doet men het zonder vilt. Geen mens doet hen kwaad, want zij worden als heiligen beschouwd; ze bezitten ook in het geheel geen oorlogstuig. Verder zijn zij het die niet alleen voor de omwonende volkeren geschillen beslechten maar ook aan mensen die verbannen zijn een toevluchtsoord bieden waar zij ongemoeid worden gelaten. Argippeeën heten ze.
Tot en met deze kalen bestaat volkomen duidelijkheid over land en volkeren. Er komen namelijk wel Scythen bij hen - van wie men gemakkelijk inlichtingen kan verkrijgen - en ook Grieken uit de handelshaven aan de Dnjepr en de overige Zwarte Zee-havens. Wanneer Scythen hen bezoeken, maken zij bij het zaken doen gebruik van zeven tolken en zeven talen.
Tot en met deze mensen is het land dus wel bekend, maar wat boven de kalen ligt weet niemand nauwkeurig mee te delen: hoge ontoegankelijke bergen sluiten het af, waar niemand overheen gaat. Die kalen zeggen, maar mij lijkt dat onwaarschijnlijk, dat in die bergen mannen met bokspoten wonen en wanneer men die voorbij is gegaan, weer andere mensen die het halve jaar slapen, iets wat mij helemaal onaannemelijk lijkt.
Dus wat het gebied betreft aan de dageraadzijde van de kalen staat wel onomstotelijk vast dat het bewoond wordt door Isseddonen, maar van hetgeen daarboven in de richting van de noordenwind ligt is niets bekend, evenmin van het gebied boven de kaalkoppen als van de streek boven de Isseddonen, - behalve dan wat die mensen zelf vertellen.
Er wordt verteld dat de Isseddonen de volgende gebruiken kennen. Wanneer iemands vader sterft, brengen al zijn familieleden hem schapen. Wanneer zij die geofferd en het vlees in stukken gesneden hebben, snijden zij ook de overleden ouder van hun gastheer in stukken, dan mengen zij al het vlees door elkaar en laten het opdienen. Het hoofd van de dode wordt kaal geschoren, grondig gereinigd en verguld en vervolgens als een relikwie behandeld waaraan zij jaarlijks grote offers brengen. Dat is wat een zoon daar voor zijn vader doet, zoals men in Griekenland de dodenherdenking kent. Verder vertelt men dat ook deze Isseddonen vredelievend zijn en dat vrouwen er dezelfde rechten hebben als mannen. Deze mensen zijn dus nog bekend, maar wat betreft het gebied dat boven hen ligt, - het zijn de Isseddonen die zeggen dat daar die eenogige mensen en goud bewakende griffioenen leven. Dat verhaal hebben de Scythen van hen overgenomen en via de Scythen heeft het bij ons in de rest van de wereld ingang gevonden, zodat wij hun ook de Scythische naam Arimaspen geven, want arima betekent in het Scythisch één en spen oog.
Het hele gebied dat ik heb opgenoemd heeft zo'n slecht klimaat dat er acht van de twaalf maanden een ondraaglijke koude heerst. In die periode krijg je door het uitgieten van water geen modder. Modder krijg je alleen door een vuur aan te steken. De zee bevriest, evenals de hele straat van Kertsj, en de Scythen van de Krim rukken met hun troepen over het ijs op en rijden met hun wagens naar de overkant tot bij de Sinden. Zo is het dus acht van de twaalf maanden onafgebroken winter en de overige vier is het er nog behoorlijk koud.
Dat klimaat vertoont heel andere kenmerken dan alle in andere streken heersende klimaten. In de lente regent het er niet noemenswaard, maar in de zomer houdt het niet op met regenen. Het onweert er niet in de tijd waarin dat elders gebeurt, maar 's zomers keer op keer. Een onweer 's winters is er zo'n vreemde gebeurtenis dat men er een voorteken in ziet, zoals ook een aardbeving als die in Scythië plaatsvindt, of dat nu 's zomers of 's winters is, als een voorteken wordt beschouwd.
Paarden zijn er tegen dat slechte weer bestand, maar muilezels en ook ezels verdragen het helemaal niet. Elders lopen juist paarden die in de kou staan gangreen op en zijn ezels en muilezels er wel tegen bestand. Ik heb de indruk dat hier de oorzaak ligt van het feit dat hun ongehoornde koeien geen horens krijgen. Mijn mening wordt bevestigd door een versregel van Homerus in de Odyssee, die als volgt luidt:
En Afrika, waar rammen terstond gehorend opgroeien,
waarin correct is opgemerkt dat horens in hete streken snel verschijnen. Waar strenge koude heerst, krijgt het vee ofwel helemaal geen horens, of als het ze krijgt, gaat het moeizaam.
Dat zijn de verschijnselen die in die streek ten gevolge van de kou optreden en het verbaast me dan ook (uitweidingen streef ik in mijn werk immers uit principe na) dat in heel Elis geen muilezels geboren kunnen worden, hoewel die streek niet koud is en er ook geen andere aanwijsbare oorzaak voor is. In Elis zelf zeggen de mensen dat bij hen geen muilezels geboren worden door een of andere vervloeking en wanneer voor hun merries de tijd nadert om bevrucht te worden, drijven zij hen naar de omliggende dorpen. In het land van de buren laat men dan de ezels op hen los, totdat de merries drachtig zijn, en dan drijft men ze weer terug.
Wat die veren betreft, waarvan de Scythen zeggen dat de lucht er zo vol van is dat het onmogelijk zou zijn te zien wat er verder in hun werelddeel ligt of daardoorheen te komen, ik ben daarover de volgende mening toegedaan. Boven hun gebied sneeuwt het altijd, zij het 's zomers natuurlijk minder dan 's winters. Wie nu al eens van nabij dichte sneeuw heeft zien vallen, weet wat ik bedoel: die sneeuw lijkt namelijk op veren. Het komt eerder door het slechte klimaat, zoals ik dat heb beschreven, dat het noordelijk gedeelte van dat werelddeel onbewoond is. Van die veren spreken de Scythen en de omringende volkeren naar mijn idee dus, omdat zij de sneeuw ermee vergelijken.
Hiermee is gezegd wat wordt verteld over de verste streken.
(slot volgt)