De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Boris Lechner De klok tikt en ik zit aan tafel. Het is moeilijk niet te willen. Ik lees stil. In einem solchen Klima ist die Landschaft ohne Bäume. De koude trekt in mijn mond wanneer ik weet dat er geen boom meer stond. Geen woud om het woord in bijster te zijn. Geen bosrand rond een bosbrand. Levend lang na de ijstijd zwom ik in het binnenbad. Weer achter de oren nat. Het water bewoog mijn hand en zonlicht over de tegelwand. Ik liet mij zakken naar de bodem en zag dat het water aan de ketting lag. Ik sabbel op een pepermunt. Het is de laatste. En zuig zeppelin uit het gehemelte. En Lebensraum. De wijzers van de klok schuiven op naar de stand waarin het blijft staan. Ik neem het zakje voor de mond en blaas het vol. Mijn wangen even bol. Het beest ligt zoals onder het plaatje staat Kopf wendend, durchbohrt. Ik klap het zakje kapot. Het stuift om de oren. Het beest is geschilderd in het binnenste van een grot. De aarde een getekend ingewand. Ik volg de lijnen in mijn hand en stoot op iets stevigs in mijn vlees. Houvast is een woord dat ik niet vaak lees. [pagina 33] [p. 33] Uitzicht Een man kijkt hoe zijn voet stof doet opwaaien. Hij leunt in een blauwe overal op een stapel buizen. En schopt een half steentje de schroothoop op, alsof dat alles was. Het hoogste woord maakt niets wijzer. De ander trekt van een sigaret en overziet het terrein, omheind oud ijzer. Rook blijft aan zijn lippen hangen. Hij wikt, wat weegt. Hemel is valscherm, vandaag. Hij tikt as af en wijst op een vat en waar dat net zo moet komen liggen. Door het blauw dat hem boven het hoofd hangt scheert een draad. Het begin is doelbewust zoek. Hij trapt het smeulend eindje uit in zijn arena. Iets anders zoekt hij hier niet. Op de loods toelopend stoten vingers aan een gebroken steentje, dat hij voor de vogels laat. De man in de overal tuurt al langer naar het blikpunt dat door de hemel jaagt. Het spoor lost op. Hij spuugt van zich af en sjokt naar het vat. Grind knarst en in gedachten buigt het hoofd. Hij steunt op wachten. Hoe lang nog, de enige vraag die telt. De loods is een monument en tijd in pacht. Op het dak van golfplaat zit een kraai zonder kaas, zijn fabeltje de baas. Pierre Bonnard, le dejeuner de chien Ik zou koffie drinken met Bonnard. Zijn vrouw ontving mij aan tafel. Bonnard was afwezig. Bezig, zou zij hebben gezegd. Ik zag het in haar handen die op tafel waren gelegd. De hond zat aan het ontbijt. Ik mijmerde een ogenblik kwijt. Op tafel lag een schotel zonder kopje. Onder het laken gingen aders trillen. Ik wachtte nog, zonder willen. De neus van de hond was al droog, als melk in het kannetje op het gekantelde tafelblad. Ik weet dat Bonnard daar achter zat. Vorige Volgende