De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Willem Jan Otten Achter het glas Ik zit achter het glas van een terras, en volg de wedloop van de koppen schuim. Zij staat tot aan haar navel in de branding. Ons kind zit halverwege, graaft een kuil. Het uur van poëzie lijkt op geluk, want geeft ons niets. De zee blijft zee. Het ziet een man die, uit de wind, geen deel uitmaakt van haar, zichzelf, het kind. Wie zij is, en wat mij bindt, en wie ik zie als ik hem wijs: dat is mijn kind, het raakt hem niet. Hij kijkt en kijkt en ziet hoe ik weerkaats. Hoe kan het zijn dat hij geluk pas kent als alles toeval lijkt? Aan de zeezijde Gekeken, van het balkon, naar een vrouw in de schemer. Zwaar van ons kind. Alleen. Zij staarde de zee in. Achter mij, slapend, mijn zoon, verdwenen nog voor het verhaal van de wolf in het bos was volbracht. Geen verzwijgen volstrekter dan dat van een meeuw. Gekomen van nergens, voor niemand een zegging, glijdt hij de mist in die langzaam kwam zetten uit zee. [pagina 11] [p. 11] Langs het wad Ik lag eens in het onverschillig zand, en volgde met mijn blik mijn verre kind. Waar hij rende spatten vogels op. In mijn hand iets lichts en hards, ik wist niet wat. Het was hoogwater, eidereenden koerend richting horizon. In een oksel van het duin lag zij. Zij sliep haar slaap op punt van eerste weeën. Van het einde van het eiland klonk de diepe stoot, in drieën, van de avondboot. Hij nam mij weer, de leegte van weleer, van toen het lakonieke alles was wat was. Sta op, sta op, maak nu de stilte stuk, en red je kind, hij valt al bijna in het wad. En wik je woorden als hij, wijzend op de meeuweschedel, weten wil ‘pappie, wat is dát daar in je hand?’ Over het onthouden van licht Een idee van licht gegrift in geheugen, daar leefde hij voor. Hoe hij ging, met wat voor ogen, geen mens die het weet. Hij leefde wijzend. Hoe daklijsten blozen in achternamiddagzon. Hoe in Wolfheze een strijklicht aderen bolde in de slaap van een braille tastende man. Hij pelde een druif tot het oog van een kat. Verzamelaar van lichtval, connaisseur van het terloopse. Ik had geen idee hoe verweesd hij zich voelde, bevreesd als een grijsaard in een villa vol diefstal, hij die doceerde: schoonheid is Al. Wie dacht zich zelf naar een strenger einde dan de kijker pur sang, hij die leerde hoe wijn weerkaatst op een witte huid vergloeit in het uur van geen licht meer? Vorige Volgende