| |
| |
| |
Dick Schouten
John Dolmes waardig
Jimmy, 7 jaar, zou het liefst bekend staan als de jongen die ongelooflijk lang zijn adem kan inhouden. Verder zou hij het liefst met behulp van een grootse opsomming muurvaste contouren aannemen: de aanblik van een helikopter maakt voor hem steevast alles in één klap goed, voor de televisie gezeten wisselt hij het eerste kwartier verwensingen onophoudelijk af met aanmoedigingen, wanneer hij zijn afgetrapte gymschoenen aan mag krijgt hij in eigen ogen vleugels, zijn grootste wens is een eigen hut langs de kant van een droge sloot die hij slechts één keer vanuit de auto gezien heeft, zijn moeder wordt volgens hem met de dag sterker, wanneer hij het koud krijgt kan het gebeuren dat hij bang wordt, wanneer iemand hem in het nauw brengt benadrukt hij dat híj en niemand anders Jimmy heet, wanneer hem gevraagd wordt een opsomming te geven van wat hij de laatste week gegeten heeft dan volgt er plichtsgetrouw een lijst met voedsel waar alle buren voor een jaar genoeg aan zouden hebben. Wanneer hij zou begrijpen wat zijn lot behelsde dan zou hij in eerste instantie bekoord worden door het mooie systeem dat er aan ten grondslag ligt.
Volgens zijn vader, die ooit koppelbaas geweest is maar zich op den duur zo intens ergerde aan wat er allemaal mis kon gaan dat hij nu taxichauffeur is, en volgens zijn moeder, die nog steeds zeker weet dat ze binnen twee jaar haar eigen kapsalon kan openen, treft hun geen enkele schuld en moet alles toegeschreven worden aan een geheimzinnige chemische reactie die de stofwisseling van hun zoon eigenaardig beïnvloedt. Hun twee dochters, 10 en 11 jaar oud, vertonen geen spoor van die ‘mislukte scheikunde’, zodat de vader en moeder er volgens zichzelf kennelijk niet aan ten grondslag liggen.
De ziekte, waarvoor verschillende namen bestaan omdat niemand het erover eens is waarvan de kwaal nu in wezen afhankelijk is, heeft een glashelder gevolg. Een lijder aan de kwaal (zowel jongens als meisjes kunnen erdoor gesloopt worden) begint zijn leven in een staat van volkomen rust omdat niets uit de zintuiglijk waarneembare wereld indruk op hem maakt. Maar dat stadium is van voorbijgaande aard (alsof iemand bij nader inzien toch nog iets inschakelt, wat vervolgens echter nooit meer uitgezet wordt). Sterker nog, geleidelijk beginnen er wel signalen uit de werkelijkheid door te dringen, jammer genoeg beginnen er daarna steeds meer signalen uit de wereld door te dringen en in het laatste stadium is de patiënt veranderd in het tegendeel van wat hij of zij bij de geboorte was: hij wordt gebombardeerd door ieder detail in zijn omgeving, niet alleen zijn zintuigen worden bestookt met overdonderende impulsen, maar de verbanden die de patiënt onophoudelijk probeert te leggen tussen wat allemaal over hem wordt uitgestort zijn zo gecompliceerd en ondoorzichtig dat de laatste indrukken die de wereld op hem maakt al zijn zenuwcellen bedelven onder een vloedgolf. Overigens nemen sommigen aan dat het niet zo'n vaart loopt op het einde omdat het geheugen van de patiënten zo sterk is dat ze in hun laatste maanden toch ook nog geregeld getroost worden door beelden van de oase waar ze in het begin hun dagen doorbrachten. (Maar deze deskundigen zien over het hoofd dat de patiënt misschien nog wel het meest te lijden heeft van zijn pogingen om die oase te rijmen met de heksenketel die hij uiteindelijk op zich ziet afkomen.)
Hoewel dit geleidelijk toenemen op zich gestaag en systematisch verloopt, blijkt de totale ommezwaai bij sommige slachtoffers maar een paar jaar te vergen, terwijl er bij anderen meer dan dertig jaar voor nodig is. Slechts zeer zelden wordt het aanvangstempo na een tijd versneld of vertraagd. In ieder leven is er ook altijd een korte periode waarin de patiënt met zijn familie en anderen op gelijke voet staat wat betreft de intensiteit van de indrukken die de omgeving op hem uitstraalt.
| |
| |
Een paar maanden na de geboorte is meestal al goed te berekenen hoeveel jaar iemand gegeven is voordat hij het zal begeven. Iemand die dertig jaar toebedeeld is kan ongeveer één jaar lang dezelfde indrukken opdoen als anderen en wel wanneer hij zo'n 10 jaar oud is. (Het gemiddelde stadium ligt dus niet op de helft, maar al na eenderde van het traject.)
Jimmy zou ongeveer op 21 jaar uitkomen, maar zijn ouders beweerden getroost te worden door het idee dat je voor hun zoon andere tijdmaten mocht aanleggen, ongeveer zoals je volgens hen het 21-jarige organisme van een hond toch zonder overdrijven op 147 jaar mocht schatten.
Vanaf het begin van een opvallend zachte januarimaand was de 7-jarige Jimmy iedere dag in de tuin te vinden waarnaar zijn vader de laatste twee jaar nauwelijks omgekeken had (afgezien van een hoekje vol rozen vlak bij de schuur).
Er zat wonderbaarlijk veel systeem in de tuin. Iedere nieuwe dag dat hij zich verdiepte in papiertjes, slome insecten, hele oude blaadjes en onbreekbare takken vielen hem nog meer bijzonderheden op die het systeem verstevigden. Hij had zelf gezien hoe er bij de rozen zand bewoog als er een mus op de op twee na onderste tak van de berkenboom ging zitten. Wanneer er echter een merel op die tak ging zitten hoorde hij steevast een brommer in de verte knetteren. Wanneer hij zo hard mogelijk in een afgedankte tennisbal kneep gingen alle duiven van een paar huizen verderop rond de centrale antenne vliegen. Hij hoefde alleen maar te beginnen met het graven van een kleine kuil of daar verschenen altijd weer precies zeven regenwormen. Wanneer de wind steeds luider door de boomtakken woei voelde hij iedere keer weer de aandrang om van takken een iglo te bouwen en wanneer de buurvrouw in de tuin verscheen klonk er altijd muziek uit haar keuken.
Hij probeerde wel eens een goede opsomming te geven van wat er allemaal klopte in hun tuin, maar zijn zussen duwden hem dan hoofdschuddend van zich af of zeiden dat hij nog niet eens een struik kon omduwen, zodat hij zijn opsomming steeds weer moest onderbreken om te bewijzen dat zo'n struik voor hem geen probleem was. (Zijn zussen beschikten glimlachend over een groot repertoire listen om zich van hem te verlossen. Een van de hoogtepunten betrof volgens hen de formule ‘Dáár... dáár, de helikopter!’ waarna hun broer gedreven begon rond te rennen en als een bezetene de hemel afzocht om het wonder geen seconde te hoeven missen. Wanneer zijn moeder hem dan niet naar binnen bracht zou hij net zolang rondspeuren totdat het allesbelovende geluid van de wentelwieken werkelijk te horen zou zijn.)
Al wilde er niemand naar zijn opsommingen luisteren, hij had toch echt zelf ook nog gezien dat de vijf tegels bij de heg iedere dag weer groter werden wanneer de zon achter de daken was verdwenen en dat je er alleen maar aan hoefde te denken hoe je zo snel mogelijk op de schuur kon klimmen om de dikke, opgeblazen hond van vier huizen verderop door het poortje te laten rennen.
Maar, hij leerde niet alleen steeds meer verstand te krijgen van wat er allemaal klopte in de tuin, hij leerde ook steeds beter wat zijn belangrijkste taak was in zijn domein. In de hoek bij de deur van de woonkamer moest de tunnel beginnen met een ingang die geen ingang leek, alleen maar een kuil vol kleine kiezelsteentjes, en bij de schuur moest de tunnel tenslotte eindigen bij een kuil vol bladeren en grote kiezelstenen, die in werkelijkheid de uitgang belichaamde. Zijn zussen, vader en moeder moesten naast elkaar door de tunnel kunnen kruipen terwijl er bovenop, in de tuin, een tractor op en neer moest kunnen rijden zonder dat de tunnel instortte en zonder dat zijn familie zelfs maar kon hóren dat er een tractor boven hun hoofd zigzagde. Voordat hij aan dit project kon beginnen moest hij oefenen met hele kleine kuiltjes en tunneltjes. Toevallig werd het hem niet moeilijk gemaakt omdat in de tuin van zijn vader meer dan genoeg ideaal zand lag. Je moest er niet aan ruiken, maar het liet zich volmaakt aanstampen, was altijd vochtig en je kon er zo hard in knijpen als je wilde zonder dat het afgaf. Bovendien waren er in dezelfde tuin ideale takken te vinden zowel voor pijlen als voor een boog. Voor de boog waren onbreekbare, taaie takken in overvloed, voor de pijlen vond hij per dag minstens twee kaarsrechte twijgen waar eigenlijk al precies de goede punt aan zat. Altijd lagen er ook wel een paar veren van meeuwen die allemaal precies goed waren om de achterkant van iedere pijl te voorzien van onmisbare vinnen.
Dag in dag uit voldeed de tuin aan zijn verwachtingen die hij dag in dag uit, onwillekeurig, een beetje opschroefde. Hij raakte nergens aan gewend, want de dingen werden opwindender naarmate de dingen hem bekender voorkwamen.
In de lange straat vol eengezinswoningen, voortuinen, bomen, geparkeerde auto's, loslopende honden, spelende kinderen en rondhangende scholieren verscheen op
| |
| |
een van de eerste zachte februaridagen een uitgebluste jongeman die met een enorme sporttas op een huis afliep, zo'n zes nummers verwijderd van het adres waar Jimmy in de tuin zat. Hij was bedrogen.
Aanvankelijk wilde hij zoals al zijn vrienden en bekenden helemaal niet in militaire dienst, hij had zich echter laten overhalen door een klasgenoot die al vaker indruk had gemaakt met eigengereide ideeën en vervolgens was hij beland op de kazerne van een officier die grote plannen met zichzelf had. Een belangrijke schakel in die plannen bestond uit het bewijs dat zijn kazerne bruikbare krachten opleverde en om dit beter te kunnen aantonen dan hij ooit verwacht had werd hem door de Verenigde Naties een dienst bewezen met het besluit een vredesmacht naar Libanon te sturen. Dag in dag uit had Harry zich in het hete stof, in naar benzine stinkende vrachtwagens en sluimerend op een massief veldbed afgevraagd hoe het opperhoofd van zijn kazerne er in hemelsnaam in geslaagd was zijn handtekening te ontfutselen waarmee zijn Libanonavontuur van start kon gaan.
Negen maanden lang had hij staan turen naar eeuwenoude, stoffige heuveltjes die officieel vol zaten met wel twintig verschillende legertjes die elkaar om troebele redenen naar het leven stonden. Maar in al die negen maanden had hij bij wijze van spreken niet meer dan twee bejaarde boeren gezien die gearmd door het verpulverde landschap slenterden. Toch had hij geregeld met bange ogen de heuvels afgespeurd omdat alles er volgens hem op wees dat hier de enige, echte stilte voor de storm heerste. Niemand verschoot daar volgens hem ook maar een gram van zijn kruit voordat de enige juiste dag was aangebroken.
Niet meer dan één keer had hij de zee gezien, dat wil zeggen een spiegelgladde, glinsterende vlakte met op de voorgrond een bijna verlaten blinkend strand, waarop in de verte een viertal meisjes in moderne badpakken met elkaar stoeiden zonder ook maar een moment een blik te werpen op de drie soldaten die daar poolshoogte kwamen nemen. Eén avond was hij in Tel Aviv geweest, met vijf man hadden ze door de meest bedrijvige en duistere straten geslenterd, maar iedereen was toen al zo uitgeblust en zo uitgekeken op elkaars gezelschap dat iedereen de anderen was kwijtgeraakt en op eigen gelegenheid ergens op een stoeprand was gaan zitten. Eén keer had hij op topsnelheid met een ogenschijnlijk nieuwe jeep door het landschap gescheurd om een stofwolk op te roepen die er nu waarschijnlijk nog hing. Die race tegen de klok was noodzakelijk omdat er bij een verlaten post een paar schoten gelost zouden zijn. Bij hun aankomst werden twee verzande types opgeschrikt die de hele week niets gehoord hadden, behalve een krakend radio-station dat tussen twee Engelse nummers de ether steevast een kwartier lang voor Egyptische zangeressen openstelde.
Gedurende de maand februari kwam hij niet voor elf uur uit bed. Bovendien beschikte hij na zijn avontuur in eigen ogen over dé vrijbrief om zo chagrijnig en lamlendig te zijn als hij maar wilde. Hoe hij zich ook gedroeg tegenover zijn moeder, zijn zus en haar vriend (die er bijna altijd was), niemand kon hem kwalijk nemen dat hij nog niet bijgekomen was van de slopende dagen in dat verknipte land. Hij had kennelijk gelijk want zijn familie zag bijna alles door de vingers.
In september zou hij misschien gaan studeren. In de tussentijd was in principe alles mogelijk, hij zou bijvoorbeeld gedurende al die maanden kunnen bewijzen dat Libanon de aangewezen leerschool was om door te krijgen hoe je dag in dag uit kon zitten mijmeren zonder dat het opviel dat je je iedere seconde opnieuw volmaakt verveelde. In Libanon had hij verstand gekregen van voortkruipende schaduwen, het uitrekenen van de route die een versufte spin zou afleggen, het staren naar een handpalm totdat die veranderd was in een schouwspel waar allerlei soorten lijnen onbenullige patronen probeerden te vormen.
Eind februari was duidelijk geworden dat oude bekenden hem niet kwamen opzoeken om naar verhalen te luisteren over de brandhaard waar hij zich van zijn beste kant had laten zien. Die oude bekenden zouden volgens hem wel vijftig redenen kunnen opsommen waarom zij nooit naar Libanon zouden gaan, zeker niet in een vredes-uniform. Soms probeerde hij zich tot in de kleinste details voor te stellen hoe de omgeving waar hij gelegerd was geweest er bij lag nu hij thuis op de bank hing. Hij zag meestal voor zich hoe iedereen die daar nu was doodsbang voor zich uitkeek omdat iedereen begreep dat de hemel ieder moment verscheurd kon worden door kanongebulder, mitrailleurgeknetter, ontploffende granaten en zachtjes zingende pijlen die wel over een afstand van vijfhonderd meter als een streep door het landschap konden suizen. Het zou echter nog een tijd duren voordat hij ‘bij nader inzien’ zou beseffen dat ook hij betoverende dagen in dat land had doorgebracht.
Harry had het met enige moeite kunnen voorzien: zoals de Verenigde Naties de hoogste officier in zijn el- | |
| |
lendige kazerne van dienst waren geweest zo zou hij plezier krijgen van de Verenigde Staten (‘Verenigde Naties’ of ‘Verenigde Staten’, allemaal lood om oud ijzer). De nieuwe televisie-serie die vanaf eind maart één keer per week uitgezonden werd (op donderdagavond van vijf over zeven tot kwart voor acht) was verzonnen bij de gratie van een traditie van tv-series die op haar beurt weer ontstaan was uit een nationale traditie waarin aan bepaalde karaktertrekken grote waarde werd gehecht. De makers van de serie pasten bij iedere aflevering dezelfde aloude, maar zeer effectieve truc toe. De hoofdrol behelsde een wat sloom en afwezig uitgevallen jongeman die niemand lastig wilde vallen en zelfs voortdurend informeerde of hij zijn omgeving niet ontriefde.
Ondanks deze instelling raakte hij echter iedere keer weer, meestal indirect, betrokken bij de pogingen van allerlei uitschot om door middel van het treiteren en mishandelen van aardige mannen en vrouwen hun zin te krijgen. Dit lastigvallen, aanranden en mishandelen werd in de loop van een aflevering gelijkmatig opgevoerd, de slachtoffers werden steeds weerlozer en het
tuig werd juist gemener wanneer ze zagen dat iemand geen partij meer was. John Dolmes, de hoofdpersoon, had een perfect gevoel voor doseren. Pas wanneer de ontvankelijke kijker op het puntje van zijn stoel zat en in staat was om alle schoften ongenadig te kraken, pas wanneer de ontvankelijke kijker machteloos moest toezien hoe niemand dat tuig een strobreed in de weg legde, pas dan besloot John Dolmes dat er grenzen waren. Om de laffe honden nog iets meer reliëf te geven hing hij eerst nog even de onnozele uit, de brekebeen die in zijn wanhoop denkt dat uitgerekend hij moet opkomen voor de erbarmelijke slachtoffers. De kriminelen traden hem dan smalend tegemoet om hem achteloos een afstraffing te geven. In eerste instantie leek dit dan te lukken, maar dán brak het moment van de waarheid aan (met terugwerkende kracht bleek ineens waartoe alles gediend had) en veegde de ogenschijnlijk onaanzienlijke jongen meedogenloos, mee-dogen-loos, de vloer aan met wezens die de kijker tot het uiterste beproefd hadden. De ontvankelijke kijker onderging de ideale katharsis (in volle bioscoopzalen gaat dit gepaard met gejuich dat niet luid genoeg kan zijn om de
| |
| |
opwinding te temperen). Men kreeg tenslotte zelfs altijd al een beetje medelijden met de schoften wier lot ineens volledig veranderd was.
Harry had de eerste aflevering met matige interesse gevolgd, voornamelijk omdat hij last had van een zware neusverkoudheid.
In dezelfde straat, een paar huizen verderop had Jimmy vanaf zijn eigen plaats voor de televisie bewegingsloos toegekeken, terwijl hij zich bij minder ingrijpende uitzendingen nooit onbetuigd liet. Toen een omroepster uitlegde wat haar omroep vervolgens in petto had, zuchtte hij een paar keer diep en kwam tot een conclusie die zijn ouders en zussen nooit voorzien hadden.
Hoewel er uitsluitend Engels was gesproken meende hij dat hij Harry aan het werk had gezien. De rest van de familie moest even nadenken waarom hij de nieuwe held ‘Harry’ zou willen noemen, maar toen beseften ze ineens dat hij de Harry van een paar huizen verderop bedoelde. Ze schoten saamhorig in de lach, want die Harry was weliswaar soldaat geweest, maar als middelbare scholier en als ex-militair had hij vooral uitgeblonken in lamlendigheid en vergeetachtigheid. Ze probeerden Jimmy's vergissing te herstellen, maar hij hield steeds grimmiger vol dat hij niemand anders dan Harry aan het werk had gezien. Een week later, uren voordat de tweede aflevering uitgezonden zou worden, was hij er al helemaal vol van dat Harry die avond weer opnieuw zou verschijnen. Die tweede aflevering stelde John Dolmes niemand teleur en Jimmy genoot ervan dat iemand die hij wel eens in het echt gezien had een persoon bleek die zich in alles onderscheidde van de middelmatigheid die je overal en altijd om je heen kon zien.
Zijn ouders zagen ervan af om te bewijzen dat John Dolmes helemaal niets gemeen had met Harry, met de zoon van Leo Snijders die tien jaar geleden zijn vrouw om onduidelijke redenen verlaten had. De volgende dag beweerde Jimmy echter dat hij de hele dag in het gezelschap van Harry in de tuin had gebivakkeerd. Harry zou buiten blijven slapen totdat Jimmy hem de volgende ochtend zou komen wekken.
Zijn vader begreep dat er een hechte band kon groeien tussen iemand als John Dolmes en zijn zoon. Jimmy beschouwde zich zonder enige inspanning als een lievelingsbroer van Dolmes die hier in de tuin op dezelfde manier een oogje in het zeil hield als zijn grotere broer temidden van al dat tuig. Zijn vrouw wilde nog wel even aanzien hoe het Harry-concept zich zou ontwikkelen, maar hij begreep dat er zo snel mogelijk een einde aan moest komen, zeker toen bleek dat ‘Harry’ aan Jimmy allerlei moeilijke opdrachten gaf die zijn zoon wel eens lelijk konden opbreken.
Hij hoefde er nauwelijks over na te denken waar de juiste oplossing lag om zijn zoon te genezen van zijn nieuwe idee. Wanneer de ware Harry Snijders niet te beroerd zou willen zijn om vijf minuten bij Jimmy in de tuin te komen kijken, dan zouden zelfs de ogen van Jimmy geopend worden voor het ontbreken van iedere gelijkenis tussen die buurjongen en de nieuwe televisiecoryfee. Maar met wat voor smoes kon je zo'n type, zo'n 20-jarige veteraan, in je tuin laten opduiken? Zijn vrouw besloot gewoon bij zijn familie aan te bellen om zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten wat er aan de hand was en hoe Harry hun een grote dienst zou kunnen bewijzen door alleen met zijn aanwezigheid in een paar minuten Jimmy's waanidee te logenstraffen. Ze trok een strakke spijkerbroek aan, maakte zich deskundig op en waar zij op speculeerde kwam moeiteloos uit: hoewel Harry zich niet prettig voelde bij het idee dat een 7-jarige jongen hem beschouwde als een held, was hij onder de indruk van Jimmy's moeder en kwam het in de verste verte niet bij hem op dat hij haar zijn hulp zou kunnen weigeren. Ze besloten, ondanks zijn zus die zich nauwelijks kon bedwingen, dat hij aanstaande zaterdagmiddag rond een uur of half twee de tuin zou betreden om zogenaamd een paar dozen oud papier mee te nemen en zonder dat hij speciaal op Jimmy hoefde te letten moest hij dan eventjes in de tuin rondscharrelen.
Een maand later had Harry iedere zaterdagmiddag van half twee tot half vier in de tuin van Jimmy gezeten. De allereerste keer dat hij Jimmy's domein had betreden zat de jongen met verwarde zwarte haren en gekleed in een donkerblauwe trui en vuilwitte broek, ingespannen naar een oude krant te turen die in een tuin was gewaaid. Zonder met zijn ogen te knipperen was hij van de denkbeeldige John Dolmes die naast hem zat overgeschakeld op Harry die onwennig met een klein doosje vol oude kranten de tuin binnen stapte. Jimmy was gewoon verder gegaan met het gesprek dat hij had gevoerd vanaf het moment dat hij die dag om half een de tuin was ingegaan.
Het gesprek werd iedere zaterdagmiddag opnieuw gevoerd, er werden slechts minieme wijzigingen in aangebracht. Harry had nog steeds het idee dat het gesprek onder meer bedoeld was als een ellenlange uitwisseling van wachtwoorden waarbij een buitenstaander al na
| |
| |
tien seconden ontmaskerd zou zijn. Maar het gesprek was ook een bevestiging van het feit dat Jimmy en John Dolmes over de meest uiteenlopende details in de wereld eenzelfde mening hadden. Jimmy stelde vragen, terwijl ze tegelijkertijd probeerden of het lange gras dat hier en daar in de tuin groeide na wat vlechtwerk kon doorgaan voor het touw van een pijl of boog, of terwijl ze tegelijkertijd uitprobeerden of bepaalde kiezelstenen weer vanzelf boven de zwarte aarde kwamen nadat ze zorgvuldig waren ingegraven.
Reeds tijdens hun eerste samenspraak begreep Harry dat Jimmy over een ijzersterke methode beschikte om hun saamhorige visie op de wereld op te sommen. De opsomming begon met zijn vraag of zand of gras het mooiste was. De eerste keer en ook de volgende middagen had Harry ‘zand’ geantwoord, klaarblijkelijk met Jimmy's instemming want deze ging dan door met het probleem of zand of hout het mooiste was. Iedere keer weer gaf Harry zonder aarzeling het juiste antwoord. Ook op de vragen of lucht of snoep het mooiste was, een potlood of haren, een oude band of een hondentong, de kleur bruin of een lasso. Zonder waarschuwing volgde dan het criterium of een vlieg of een stoep het lekkerste was, een emmer of inkt, kortom een keur aan fenomenen waar Harry meestal nog niet eens aan geroken had.
Jimmy begon al in een hoger tempo vragen op te sommen wanneer hij met de categorie ‘het stomste’ begon. Wanneer zij waren aanbeland bij wat ‘het vieste’ was (een vliegtuig of een oma, een vette roos of een glad doosje) onderbrak Jimmy meestal de andere bezigheden om al zijn aandacht bij de vragen te kunnen houdenn. De laatste vraag van deze voorlaatste reeks betrof steeds of een vader of een moeder het vieste was. Het antwoord luidde dan ‘een vader’. Voordat de laatste reeks opgesomd moest worden werd er altijd even gepauzeerd; waarbij Jimmy Harry strak aankeek omdat zij zich saamhorig gereedmaakten voor de vuurproef. (De eerste keer had Harry even gedacht dat John Dolmes op dat moment een staaltje van zijn kracht moest tonen, waarbij de kans aanwezig was dat Jimmy achterdochtig zou zijn geworden wanneer hij alleen maar een dikke tak zou breken of twee grote tegels boven zijn hoofd zou tillen.)
Tenslotte werd uitgezocht wat ‘het leukste’ was en hier werden niet alleen kale objecten tegenover elkaar gezet, maar soms werden ook fenomenen als ‘een kraan die lekt’ en ‘een klappende ballon’ tot een competitie gedwongen.
Het laatste duo betrof steeds weer een kast die omvalt en billen afvegen. Wanneer daartussen de beslissing was gevallen gingen ze de allerlaatste ronde van de middag in en begonnen ze allebei tegen elkaar op te bieden wat betreft het voorwerp waarmee je het beste je billen kon afvegen. Steeds sneller passeerden de meest onhandige en onvoorziene voorwerpen de revue, maar wanneer Harry tenslotte als apotheose een klein donzig vogeltje voorstelde begon Jimmy iedere keer weer keihard te lachen. (Misschien, dacht Harry soms, was iedere beweging van Jimmy gedurende de week bedoeld om dit verlossende moment mogelijk te maken.) Hij kwam dan niet meer bij voordat hij een minuut later naar binnen ging: om half vier had hij altijd hoge nood. (‘Je voelt aan je naarsgat een wonderheerlijke wellust’, zowel door de zachtheid van dit dons, als door de getemperde warmte van het vogeltje, die zich gemakkelijk aan de endeldarm en de andere ingewanden meedeelt en vandaar tot in de streek van het hart en tenslotte tot in de hersenen opstijgt.’)
Harry had over het algemeen het liefst bekend willen staan als een jongen die zich door niets liet imponeren en die altijd meteen doorhad wanneer men hem voor gek wilde zetten. In de regenachtige aprilmaand van dat jaar besteedde hij per dag anderhalf uur aan moeilijke lichaamsoefeningen, wandelde hij door de stad en door de bossen aan de rand van de stad. 's Avonds zat hij zelfs te tekenen, tenminste hij probeerde grote landschappen vol heuvels, bomen, kleine weggetjes en vreemde hemelkleuren op te roepen. In de tweede klas van de middelbare school had hij voor het laatst getekend en hij merkte bij iedere nieuwe poging dat zijn kleuren en lijnen uiteindelijk nergens mee te maken hadden.
Wanneer men hem nieuwsgierig vroeg waarom hij sinds kort iedere zaterdag naar die familie ging mompelde hij dat die familie daarop rekende en dat die paar uur zijn dagindeling niet ondermijnden.
Op de een of andere manier had die Jimmy met zijn opsommingen iets met het land en de lucht van Libanon te maken. Het feit dat die jongen iets met dat land te maken kon hebben hield weer ergens anders verband mee, maar meer dan dit soort vermoedens kon Harry niet opbrengen. Wel zorgde hij er zo goed mogelijk voor dat zich niets zou kunnen voordoen waardoor Jimmy zou gaan vermoeden dat hij en John Dolmes helemaal niets met elkaar te maken hadden. De tv-serie leverde in ieder geval per week een gloedvol avon- | |
| |
tuur af, zodat Harry zich daarover geen zorgen hoefde te maken.
In een benauwde bibliotheek vol druipnatte mensen had hij uit verschillende boeken informatie gehaald over Jimmy's ziekte. Het was duidelijk geworden dat je zo'n jongen van alles en nog wat kon toedienen, de meest buitenissige preparaten en chaotische, chemische verbindingen, maar het proces dat nu eenmaal plaatsvond in zijn cellen was door helemaal niets in de war te brengen. Net als Jimmy's ouders kreeg ook Harry langzaam de indruk dat een alledaags etmaal in Jimmy's ogen weinig met 24 uur te maken had.
Het was maar goed dat Jimmy zich tegenover Harry nooit uitliet over wat er in de tuin allemaal klopte, want wanneer Harry door de stad liep had hij het al druk genoeg met het vergelijken van brood en vrachtwagens, lampenwinkels en grote regenplassen. Wanneer hij ook nog geleerd zou hebben om te zien hoe de hele stad vergeven was van de soort van wetmatigheden waar Jimmy verstand van had, dan zou Harry er nog veel vermoeider hebben uitgezien in die aprilmaand opgebouwd uit motregen.
De vader van Jimmy hoefde je niets wijs te maken over de moeilijkheden die soldaten hebben wanneer ze vanuit de frontlinies ineens weer teruggekeerd zijn in het onvoorspelbaar vreemde ritme van het alledaagse leven. Die Harry Snijders was helemaal een schoolvoorbeeld van een jongen die misschien wel een jaar rust nodig had om te beseffen dat je alle maatstaven van het slagveld moest vergeten voordat je weer kon meedoen met wat mensen in een gewone stad bezighoudt. Hij gunde hem die adempauze met alle plezier, maar het was niet de bedoeling dat die uit het lood geslagen Harry iedere week bij Jimmy in de tuin kroop. Wat eerst een oplossing had geleken maakte het probleem alleen maar groter: zijn zoon werd steeds meer bevangen door het idee een nauwe band te hebben met een televisieheld. Het zou niet lang meer duren of die Harry zou hier vaker in de tuin zitten en bovendien, zo'n veteraan die voorzover hij wist helemaal geen vriendin had, kon het tijdens al die spelletjes wel eens te benauwd krijgen. Zijn vrouw lachte hem uit maar verzette zich niet toen haar man aan Harry liet weten dat hij zaterdagmiddag niet meer hoefde te komen. Verder zou de televisie gewoon uitblijven wanneer John Dolmes op het punt stond te verschijnen en zelfs zijn zoon zou na een tijdje inzien dat er een episode afgesloten was.
Er verliepen vanaf de dag dat Harry door Jimmy's vader bedankt was voor de moeite bijna twee weken waarin Harry van alles en nog wat tegen elkaar afwoog. Tijdens deze bespiegelingen konden zijn huisgenoten met de meest alledaagse opmerking of beweging zijn woede oproepen, tijdens deze bespiegelingen begreep hij langzaam welke maatstaven hij moest aanleggen. Op de zonovergoten, warme zaterdagochtend van 24 mei stond zijn besluit vast, er was geen weg terug meer, tenminste wanneer hij in zijn eigen ogen wilde blijven voldoen aan de eisen die je aan een jongeman van zijn leeftijd moest stellen. Terwijl hij alles in gereedheid bracht en tenslotte met langzame bewegingen de banden van zijn fiets zo hard mogelijk oppompte, begreep hij dat Jimmy zijn held John Dolmes niet voor niets met hém vereenzelvigd had. Jimmy had alles voorzien en had de enige juiste jongeman uitgekozen die hij kon gebruiken. Harry zou hem laten merken dat hij niet beter had kunnen kiezen.
Jimmy zag hem eerst niet (hij zat op zijn knieën in een kuiltje te turen) en keek hem vervolgens niet-begrijpend aan toen Harry hem wenkte, maar tenslotte kwam hij, met zijn hand zijn neus afvegend, op Harry af. Het grote zonnescherm bij de woonkamer was neergelaten, de keukendeur stond open maar er klonk geen geluid uit het huis: het zou misschien wel vijf minuten duren voordat iemand zou merken dat Jimmy niet meer in de tuin zat en daarna zouden ze misschien wel vijf minuten in de omringende tuinen zoeken, voordat iemand doorkreeg wat er aan de hand was. Gedurende die tien minuten zouden Harry en Jimmy op topsnelheid door de stad schieten (met een doelgerichtheid John Dolmes waardig) waarna ze al een eind in de goede richting zouden zijn. Zelfs wanneer Jimmy's vader zijn collega's in hun op alles berekende taxi's zou waarschuwen dan zouden ze nog onvindbaar blijven. Harry's familie zou helemaal geen inlichtingen kunnen geven, die dachten de laatste weken dat hij in café's rondhing zogauw hij de deur uit was. Voordat ook maar iemand zou begrijpen waar Jimmy en Harry de middag doorbrachten zou het allang avond zijn.
Wanneer een duo als Jimmy en Harry de straat op gaat dan verliest een stad ieder maatgevoel uit het oog. Terwijl het duo door de stad suist is alles voorhanden om de meest uiteenlopende verwikkelingen mogelijk te maken. Buiten de stad is alles ook al gereed om aan de verwachtingen van Harry tegemoet te komen.
‘Wat rijdt daar nou voorbij?! Kennelijk haast. Zo te
| |
| |
zien een jongen in een donkerblauw T-shirt die zich helemaal geeft om zo hard mogelijk vooruit te komen. Achterop zit zo te zien ook een jongen (van dezelfde leeftijd?) die kennelijk maar één zorg heeft: zich vastgrijpen aan het T-shirt van de jongen die voor hem zit. Zo te zien heeft de achterste jongen een knalrode zwemtas op zijn rug hangen waar niet zoveel in zit. Kennelijk hebben ze geen oog voor al die schitterende tuinen vol parasols en huizen behangen met zonneschermen. Moet je zien hoeveel fietsers en auto's zich op hun route bevinden! Het lijkt echter wel of ze immuun zijn voor de andere weggebruikers. Ziet de voorste jongen er nu bang uit of kijkt hij altijd zo om zich heen? Horen ze die dikke, oude kerkklok niet luiden in de verte? Zo te zien rijden ze er recht op af. Maar voelen ze er dan niets voor om halt te houden bij het kerkplein om te zien hoe een van de oudste families van onze stad de kist van hun ontslapen stammoeder uit de kerk tevoorschijn draagt? Nee, zo te zien stuiven ze door, hoewel de achterste jongen zich ongeveer uit het lood draait om niets van het begrafenistafereel te hoeven missen. Zien ze die enorme bomen niet, waarin de zon alle schakeringen groen onthult, de grote huizen die een schaduw spannen over het trottoir waar voetgangers onafgebroken winkels in en uit lopen? Merkt de voorste jongen niet dat de jongen achterop geen moment meer stilzit, zo te zien om (tevergeefs) zijn opwinding te temperen? Heeft dan niemand van al die voetgangers in de gaten dat die fietser alles in het werk stelt om de stad te verlaten? En dan passeren ze een dierentuin waar ineens een enorm gebruil, gepiep en gejank opklinkt wanneer zij langskomen - ook vanaf hun voortrazende fiets is te zien hoe een neushoorn op snelheid probeert te komen om iets te vermorzelen - en toch onderbreekt de jongen in het blauwe T-shirt geen moment zijn
bewegingen. Wanneer ze door de buitenste straten van de stad schieten dan klinkt er opeens een electrische gitaar uit een zolderkamer, wanneer ze een grote bocht naar links maken dan is er in de verte bereden politie te zien, wanneer ze op het fietspad naast de provinciale weg belanden dan is er hoog boven hen in de onbewolkte hemel ineens een witte condensstreep zichtbaar die alvast de route aangeeft waarlangs zij het eindpunt zullen bereiken! En toch, de
| |
| |
voorste jongen let er kennelijk niet op, zoals hij zo te zien ook niets weet van het akkerland waar zij langs zullen schieten, het akkerland waarin een sproei-installatie met afgemeten tikjes en sierlijke kogelbanen van druppels probeert om lichtgroene gewassen te bevochtigen en tegelijkertijd een keur aan regenbogen op te roepen. Kennelijk heeft de jongen die achterop zit nog nooit koeien in een wei zien liggen want hij blijft wijzen naar de door de warmte bevangen dieren totdat ze achter een bocht uit het zicht verdwijnen. De jongen op de bagagedrager kijkt dan weer een paar minuten recht boven zich in de lucht, hij laat het T-shirt van zijn vriend niet één keer los en hij lijkt nu constant aan het woord. De voorste jongen heeft zo te zien geen zin om te antwoorden, aan zijn hoofd te zien moet hij niet te lang meer volharden in deze duizelingwekkende démarage die nu al bijna twintig minuten duurt. Bovendien, de jongen achterop kan blijkbaar steeds minder stil zitten nu ze over een bospad rijden, terwijl overal auto's langs de kant geparkeerd staan. Ze zullen wel op weg zijn naar de “Gratis Meren”, twee enorme, voormalige bouwputten die eenmaal volgelopen met water ineens veranderen in twee in elkaar overlopende meertjes met een mooi zandstrand, omgeven door bossen en in het Westen door weilanden. Op een mooie dag komen daar een paar duizend mensen naar toe, mensen die geen afkeer hebben van zon, water en de aanblik van de meest uiteenlopende lijven. Moet je zien, die achterste jongen slaat zijn handen voor zijn ogen nu hij ziet waar hij tenslotte terecht is gekomen. Hij wil niet eens van de fiets! Nu klemt hij zich zo te zien uit alle macht vast aan de bagagedrager. Hij hoort de geluiden van een massa mensen in wie de warmte van de zon langzaam opstijgt, hij ziet vanalles bewegen maar hij herkent zo te zien niets, hij
snapt er kennelijk niets van waar al die kleuren en dat geglinster op het water mee te maken hebben. Die andere jongen is afgestapt en weet kennelijk niet wat hij moet doen met zijn passagier, hij weet zo te zien alleen wat hij moet doen om op adem te komen. Toch is het niet uitgesloten dat ook zij het straks naar hun zin zullen hebben.’
Terwijl ze even later een uitstekend plekje bemachtigen op zo'n tien meter van het water - achter hen ligt een steil heuveltje met daarop oude sparren, de zon staat nu, half twee, een beetje rechts van hen aan de hemel - denkt Harry ondermeer aan het woord ‘intussen’. Terwijl Jimmy de oudste zwembroek van Harry krijgt aangereikt, nog steeds aan alle kanten bedrukt met ankertjes, is de vader van Jimmy op dit moment bezig met het organiseren van een speurtocht, rond dit water stijgt de warmte van de zon intussen steeds verder omhoog in ieders lichaam, de ziekte van Jimmy eist zijn dagelijkse, subtiele versnelling op, in Libanon, op exact dezelfde plaats waar hij ooit eens zat, ligt nu een slaperige hond, iedereen kan hier zien wie er deze ochtend, onafhankelijk van elkaar, hetzelfde plan gekregen hebben (wat hebben de baders nog meer met elkaar gemeen?) en hoewel Jimmy nu niet in zijn tuin aanwezig is blijven daar intussen dezelfde wetten geldig.
Jimmy zit niet in zijn alom bekende omgeving en daarom kunnen ze ook niet beginnen aan de vertrouwde opsomming die onnodig onderbroken werd door het besluit van Jimmy's vader. Harry blijkt al een zwembroek aan te hebben onder zijn spijkerbroek. Jimmy ziet er wit en smal uit. Harry ziet er eigenlijk hetzelfde uit, alleen draagt hij een kleine, donkergroene zwembroek. En dan gebeurt wat Harry voorzien heeft. Jimmy kijkt schuin naar hem omhoog, houdt zijn hand boven zijn ogen omdat hij tegelijkertijd ook in de zon kijkt, hij zegt: ‘warm, hè?’, trekt zijn onbekende, krappe zwembroek voor de zekerheid nog eens extra hoog op en sprint, zonder op welke badgast dan ook te letten, het water in totdat hij valt. Harry duikt, stijlvoller dan John Dolmes ooit gedaan heeft, achter hem aan.
Na zijn ogen uitgewreven te hebben ontdekt Jimmy waartoe het water dient: je moet zo lang mogelijk op de bodem gaan zitten om bij het bovenkomen iedere keer weer ondergedompeld te worden in de geluiden in en rond het water. Langer dan drie seconden houdt hij het niet vol in de diepte, maar aan zijn geproest en geblaas kan men aflezen dat hij per keer minstens vijf minuten wegblijft. Harry speurt intussen goed om zich heen om te zien of niemand van de kinderen of volwassenen te dicht bij komt wanneer Jimmy onder water zit. Ineens verschijnen er twee politiemannen te paard die voorzichtig tussen de weerloze badgasten gaan rijden. Ze zijn zo te zien op zoek naar een zeker duo, maar hoe ze ook speuren, de ruiters zien niets. Jimmy beseft intussen wat er ontbreekt aan zijn avontuur op de bodem. Ze moeten een wedstrijd houden wie van hen het langst onder water kan blijven. Negen keer achter elkaar slaagt Harry erin om precies gelijk met Jimmy weer vanuit de zwarte diepten naar boven te schieten, maar dan beduidt Harry dat zijn mededinger even moet pauzeren om goed op te letten (verstandig van Harry, want Jimmy begeeft het bijna onder zijn
| |
| |
gehijg). Met een techniek John Dolmes waardig haalt Harry een paar keer heel diep adem en verdwijnt dan als een steen onder water.
Harry neemt zich voor om minstens drie minuten weg te blijven. Terwijl hij op de bodem ligt kan hij zien hoe Jimmy onbeweeglijk staat toe te kijken. Zelfs wanneer hij een paar luchtbellen laat opstijgen verroert Jimmy zich niet. ‘Wat zou die jongen verwachten?’, vraagt hij zich letterlijk af. Harry wil zijn nummer op de meest volmaakte manier beëindigen maar daar onder water kan hij zo gauw niet beslissen wat de beste manier is.
Hij ziet ineens de heuvels van Libanon voor zich, hij meent even te voelen hoe de bereden politie slagvaardig het water ingaloppeert en dan wil hij te weten komen waarmee Jimmy's verbeelding de diepte onder de waterspiegel opvult. Nog een paar luchtbellen; de kleur van zijn huid verandert met ieder golfje boven zijn hoofd; Jimmy's benen zijn er nog en Harry is de tel ineens volledig kwijt. Voor de zekerheid - om al het ademhalingsvertoon niet te laten mislukken- besluit hij in ieder geval nog tot honderd te tellen en wel door vanaf honderd af te tellen naar de ideale nul die hem vanaf de bodem zal lanceren om Jimmy een onvergetelijk beeld in te prenten. Daarna zal Jimmy ‘Nog een keer! Nog een keer!’ schreeuwen zodat het publiek zal toestromen.
Er blijken veel te veel cijfers opgetast te liggen tussen honderd en zeventig (‘Kun je nagaan wat er wel niet ligt te wachten tussen zeventig en nul!’), maar Harry weet wat hem te doen staat. De kinderbenen die vlak bij hem in het zand staan horen bij een tienjarig meisje dat haar duikbril blijft controleren. Jimmy is al een paar seconden nadat Harry onder water verdween met een rillerig lijf naar de rand van het meertje gewaad waar hij nu op zijn hurken zit op de plek waar het water slechts vijf centimeter diep is. Hij beweegt keer op keer zijn tenen en iedere keer weer ontstaan er dan wolkjes. Zonder dat iemand van de duizenden badgasten erop rekende duikt er uit het niets ineens nog een bezoeker op: de geheimzinnigheid van het meer neemt in een oogopslag toe wanneer blijkt dat op een plek waar al minutenlang niets te zien was een jongeman naar boven knalt, die met een zo te zien gezwollen hoofd en een bange uitdrukking op zijn gezicht wild om zich heen kijkt omdat hij natuurlijk niet wist dat er sinds hij onder water verdween duizenden mensen gearriveerd zijn. Het meisje met de duikbril staat huilend met haar hulpstuk in het water omdat ze op het punt stond om eindelijk naar beneden te zakken toen Harry als een projectiel tevoorschijn schoot. Na twee keer ‘Jimmy!’ geschreeuwd te hebben - kreten die in niets verschillen van het gejoel en gekrijs dat overal de lucht opvult - ziet hij hem aan de rand van het meertje zitten. Eerlijk gezegd heeft hij niet veel weg van de jongen die zich dag in dag uit in zijn tuin weet te vermaken.
De twee badlakens liggen nog op dezelfde plaats waar Harry en Jimmy ze uitgespreid hebben. Jimmy gaat op zijn buik liggen, zijn smalle witte rug, dunne armen, maar redelijk stevige benen nemen na enig uitproberen dezelfde houding aan als alle andere lichamen die op dat moment het zonlicht op zich laten inwerken. Harry kijkt verbaasd op hem neer. Zijn hoofd bonkt intussen, zijn oren worden van binnenuit door geluid bestookt en hij voelt zich een beetje misselijk. Wanneer hij onder water duikt om een krachttoer te leveren dan moet Jimmy vol stijgende opwinding naar het water turen totdat hij boven komt. Wanneer ze uit het water komen dan moet Jimmy meteen voorstellen om een kuil te graven of in een van de sparrebomen te klimmen. Tijdens die werkzaamheden wordt dan opgesomd wat er te zien is rond dit water.
Harry gaat ook op zijn buik op het badlaken liggen. Hij kijkt nog even naar het natte, diepzwarte haar van Jimmy en sluit dan zijn ogen. Geluiden en licht dringen zich onophoudelijk op, maar bovenal verdeelt de warmte zich over zijn lichaam. De warmte verovert zijn huid en wanneer die barrière eenmaal geslecht is stijgt de hitte langzaam op naar zijn binnenste. Er zijn duizenden mensen samengestroomd en wat gebeurt er: iedereen gaat even in het water om zich daarna zonder schuldgevoel bewegingsloos over te geven aan het licht. Zelfs Jimmy! De Jimmy in de donkerblauwe trui en vuilwitte broek zou zich niet herkend hebben in de jongen die nu zwijgend in de zon ligt.
Harry hoort ineens de vliegtuigen die hij ooit eens in Libanon hoorde terwijl ze op grote afstand van hem naar het noorden vlogen, hij hoort het eigenaardige, niet terzake doende gerinkel van zijn veldtelefoon en hij ziet hoe een officier uit Afrika op bezoek komt bij zijn commandant. Ook ziet hij ineens, alsof hij vanuit een helikopter op de heuvels neerkijkt, hoe tientallen slordig uitgedoste figuren die hun hele leven al in die heuvels gezeten hebben in de weer zijn met allerlei kisten en balen. Hij voelt nog steeds dat hij gedurende een paar kostbare minuten helemaal geen adem heeft gehaald, de warmte komt intussen bijna door zijn buik
| |
| |
weer naar buiten. Hij draait zich op zijn rechterzij en gaat met zijn rug naar Jimmy liggen. Zijn ogen gaan zover open dat hij door zijn wimpers heen buitenissige kleuren kan zien. Zonder dat het hem verontrust herkent hij niets meer. Geen enkele beweging heeft iets gemeen met de andere bewegingen, noch met bewegingen die Harry zich nog vaag herinnert. De noties, ‘boven’ en ‘beneden’ zijn ontmaskerd als bedrog, de kleur van het witte zand en de azuren hemel wisselen allerlei nutteloze vlekken met elkaar uit, het gewicht van zijn lichaam is teveel voor de rechterzij waarop hij ligt. Hij weet opeens dat ze er in Libanon verstand van hadden om alles zo zorgvuldig in gereedheid te brengen dat ze tenslotte niets meer hoefden te doen, want ze wisten toch wel dat alles zou lukken. Even probeert hij zich te herinneren waar hij een paar uur geleden was, maar dan ziet hij het gezicht voor zich van een collega-soldaat die gewoon was hoofdschuddend zijn dagen af te tellen.
Ineens herkent hij tussen alle geluiden de stem van Jimmy die verzucht: ‘Ik wou dat ik in het water zat’. Harry wil zich omdraaien maar het valt hem dan ineens op hoe iedere keer wanneer een jonge moeder in een donkergroen badpak haar baby verlegt een van de vliegers in de lucht aan een duikvlucht begint. Hij neemt zich voor om scherp op te letten of hij zich niet vergist heeft. Dan krijgt hij opeens door dat er rond dit meer niemand is die ooit van dichtbij een oorlog heeft meegemaakt, niemand heeft er ooit dag in dag uit op gerekend dat er ineens een kamikaze-aanval kan losbarsten, ondernomen door mensen waarvan niemand hier zich een voorstelling kan maken. Behalve hij. Hij is dan ook de enige die ziet hoe lelijk en rommelig iedereen eruit ziet, hoe verwend iedereen is en hoe weinig eerbetoon iedereen schenkt aan de zon en het ingewikkelde water. Al die badgasten hebben van alles met elkaar gemeen, Harry heeft echter veel meer te maken met die strijders in de bergen van Libanon. Hij is allang vergeten dat die bergsoldaten met hun stoffige gelaten nooit iets in zijn chagrijnige gezicht zouden herkennen.
Voordat Harry de kans krijgt aangedaan te overdenken dat hij helemaal niet thuishoort bij deze ‘Gratis Meren’, krijgt hij een flinke schep zand in zijn nek. Jimmy verzucht vervolgens: ‘Ik wou dat ik weer in het water zat’ en daarna verlopen er dertig seconden voordat de volgende schep zand in Harry's nek ligt. De cyclus is tot leven gekomen en iedere nieuwe rondgang zal iets sneller verlopen omdat Jimmy zijn opwinding niet tempert door een harde schaterlach, maar door steeds harder te lopen. In afwachting van de zoveelste lading spaart Harry zijn krachten om woedend zijn vuist te kunnen ballen en levensecht te kunnen vloeken wanneer Jimmy zich weer eens uit de voeten zal maken. Het is nog net zo druk als toen zij arriveerden, maar Jimmy schijnt er geen moeite mee te hebben om op zijn route via het water (daar ligt het ideale zand) alles te ontwijken.
Jimmy is voor de achtste keer op weg wanneer er, temidden van de drukte, drie jongens en vier meisjes op een paar meter afstand van Harry gaan zitten. Wat er in de ogen van Harry intussen ook allemaal gebeurt, hij beseft ineens ook dat dit groepje het summum is van wat deze hele menigte badgasten kan opleveren. In een oogopslag ziet hij hoe dit gebronsde gezelschap als bij uitstek geschikt is voor wat er moest gaan gebeuren. Terwijl Jimmy weer aan alle verwachtingen gaat voldoen maakt de blondste jongen van het gezelschap (bruine ogen, bruine huid, kleine, purperen zwembroek) een punk-achtige maar toch bebrilde vriend attent op het gebeuren. Even later ziet het hele groepje opzichtig verbaasd toe hoe Harry doet alsof hij zich wild schrikt van Jimmy's aanval. Harry gaat even later weer op zijn buik liggen om Jimmy's ritme niet te verstoren.
‘Zag je dat,’ vraagt de bril-punk aan een gedrongen jongen met een plat gezicht (en met donkerbruin, kortgeknipt haar, een groen mouwloos hemd en een touwtje om zijn pols) terwijl de blonde door twee meisjes achterover in het zand wordt getrokken.
‘Die jongen schrok zich gewoon rot. Hij schrikt zich een ongeluk van een raar ventje dat als een debiel tussen iedereen doorrent.’ ‘Jij zou ook schrikken als je er zo uitzag, en wanneer je ook zo lag te smachten naar een lekker wijf,’ beweert het platte gezicht. Ze roepen er een roodharig meisje bij, dat schuine ogen heeft en een strakke, strakke buik. ‘Moet je opletten. Zie je daar die doorzichtige rug, dadelijk komt dat ventje er weer een hap zand op gooien en wat denk je dat mama dan gaat doen. Ze schrikt zich rot, maar kijk wel uit om achter haar ventje aan te rennen.’ Jimmy nadert met de scherpste bocht tot nu toe, remt bruusk, wacht extra lang en geeft Harry dan met overgave weer een volle lading. Harry veert iets later dan anders overeind en roept in Jimmy's richting dat hij hem wel zal krijgen. Vlak voordat hij weer in de enige juiste houding gaat liggen werpt hij een korte blik op het groepje.
‘Oei, oei, zag je dat?’ brult de bril-punk tegen de blon- | |
| |
de die nu door drie zwoegende meisjes in bedwang wordt gehouden. ‘Wist je dat hier een verbitterd trutje langs het water ligt?’ ‘Waar dan?’, wil de blonde meteen gretig weten en de meisjes laten hem los nu hij echt overeind probeert te komen. ‘Nou, hier, vlakbij, op die mooie donkerrode handdoek.’ De blonde gaat staan, hoe dichter de gouden haartjes op zijn benen bij zijn zwembroekje komen, hoe wilder ze eruit zien.
‘Wat een raar broekje. Daar, dat groene, dunne broekje. Zo zie je het niet vaak meer.’ Het platte gezicht komt naast hem staan, de meisjes zitten allevier op de grond en kijken tegen de ruggen van de twee jongens op.
‘Kijk, daar komt het onvolprezen idiootje alweer aan.’ Jimmy houdt zijn handen vol zand voor zich uit, zijn benen stampen door het mulle zand. ‘Hé zus, kijk uit,’ brult het afgedankte profiel, ‘er komt iemand zand in je nek gooien.’ Hij heeft gelijk, maar Harry blijft doodstil liggen totdat Jimmy weer als vanouds gepasseerd is. Opnieuw verzekert hij de dravende jongen, die het bijna begeeft van de opwinding en zijn afgemeten passen, dat hij hem dadelijk te pakken zal krijgen. De
blonde komt vlak bij hem staan. (Intussen hoor je nog precies dezelfde geluiden boven die plas als anderhalf uur geleden, de bereden politie verdwijnt net in de bossen en de zon kan nu echt van zijn hoogste punt afzakken omdat de warmte bij iedereen overal doorgedrongen is.)
‘Hé doetje, als wij je waarschuwen ben je wel zo beleefd om onze waarschuwing niet in de wind te slaan.’ Harry blijft onbeweeglijk liggen. Het platte gezicht staat nu links van hem en schopt wat zand op zijn rug. ‘Als wij je nu waarschuwen dat je maar het beste overeind kunt komen dan zou ík geen seconde meer blijven liggen,’ zegt de bril-punk die kruipend naderbij komt. Er belandt nu een schep zand op zijn zwembroek. ‘Kom op Johan,’ roept een van de meisjes ‘laat je niet voor gek zetten.’ Op dat moment nadert de glunderende Jimmy voor de zoveelste keer, maar voordat hij zijn magische verrassingsaanval kan besluiten krijgt hij een forse knie van het platte gezicht in zijn linkerzij en hij ligt ineens krom in het zand.
‘Rot toch op, debiel,’ zegt de incest-koning en hij schopt een flinke wolk zand in Jimmy's richting. Harry
| |
| |
richt zich een beetje op om te kunnen zien waar de schep zand in zijn nek blijft. Jimmy ligt grijnzend op de grond, in zijn handen houdt hij het natte zand goed vast. Harry begrijpt het en gaat weer op zijn buik liggen zonder een blik op zijn belagers te werpen. ‘Godverdomme, laf wijf! Sta op!’ De punk-bril wil Harry beetpakken om hem overeind te trekken maar de blonde houdt hem tegen. ‘Kom mee, we gaan verder,’ beslist hij opeens. De twee andere jongens kijken hem even verbijsterd aan, maar de meisjes staan al op om verder te gaan en even later zijn ze op weg naar een volgende halte, misschien gaan zij eerst wel even naar de bocht waar de nudisten hun eigen verzamelplaats hebben. Harry weet dan al dat ze langzaam in een grote cirkel om de ‘Gratis Meren’ zullen lopen om straks, over anderhalf uur, wanneer de meesten al naar huis gaan, tenslotte weer bij deze ideale plek uit te komen.
Meer dan een uur liggen Harry en Jimmy naast elkaar, op hun ellebogen steunend, in het rond te kijken. Wanneer Jimmy iets gaat verliggen gaat Harry op dezelfde manier verliggen, wanneer Harry een bepaalde richting opkijkt snapt Jimmy ook wat er in die richting te zien is. Alle badgasten, het zand, de geluiden, de ingewikkelde weerkaatsingen van het zonlicht op het water, de bossen, de weilanden in de verte en de lucht, de verschillende manieren waarop mensen het water in gaan: alles is in het leven geroepen om het duo te bekoren.
Harry heeft ingezien dat Jimmy toen hij uit het water kwam niet was gaan zonnebaden zoals ieder ander. Zijn houding leek er wel op, maar Jimmy was volgens Harry op die handdoek bezig geweest alles wat hij uit zijn eigen tuin kende te rijmen met wat hij hier allemaal om zich heen zag. Daar had hij kennelijk niet meer dan een kwartier voor nodig gehad. Nu kijken ze om zich heen en zien ze onophoudelijk dat alles klopt. Ook hier zijn hun antwoorden geldig op wat het mooiste, het vieste, het stomste en het leukste is. Bovendien, steeds wanneer er een dikke man uit de bossen tevoorschijn komt wordt er een strandbal onhooggetrapt en wanneer zij een van de door Harry meegenomen boterhammen opeten verschijnen er eenden boven de boomtoppen, wanneer Jimmy een uitgetelde, verbrande idioot geen moment uit het oog verliest staat deze onherroepelijk binnen een minuut op om onhandig in het water te gaan zitten.
Wanneer Jimmy meedeelt dat hij met de kuil gaat beginnen - onder een onbewolkte hemel, op tien meter afstand van het water, vlak bij de handdoek van een oud echtpaar dat even later een paar meter verderop gaat zitten - beginnen de mensen overal met het bijeenrapen van hun spullen. Het is zaterdagmiddag half vijf: wanneer dat tijdstip aanbreekt gaan de mensen aanstalten maken om naar huis te gaan zodat ze vol van het zonlicht de zaterdagavond eer kunnen aandoen. In Libanon breekt dan het mooiste uur van de week aan, weet Harry, want dan kun je wanneer je tenminste echt oren hebt vanuit alle richtingen de meest verschillende gebeden horen aanwaaien die in je hoofd versmelten tot één heel lang woord waarmee alles gezegd wordt.
Harry gaat weer op zijn buik liggen en steunt met zijn kin op zijn pols. Intussen, intussen - intussen zullen de ouders van Jimmy het wel steeds benauwder krijgen, misschien hebben zijn zussen om de tien minuten een paar tranen in hun ogen, de bende taxi-chauffeurs ziet zijn prestige met het uur slinken omdat ze nog geen spoor van Jimmy ontdekt hebben, in Libanon voelt iedere partij op dit volmaakte tijdstip dat God hun gunt dat zij als enige partij overeind zullen blijven, Jimmy ziet voor zich hoe hij hier langs het water de gladste kuil tot nu toe zal maken en Harry voelt hoe hij met de minuut meer verstand krijgt van doseren. Intussen zijn de vier aftandse meisjes met hun gedegenereerde vrienden alweer tot op 200 meter genaderd. Harry heeft in de bergen van Libanon negen maanden lang op een kamikaze-aanval zitten wachten, de drie als pauwen uitgedoste boeren hebben op zijn hoogst wel eens een mes zien glinsteren in een snackbar. Glunderend ligt Harry op zijn mooie badlaken te wachten: alles is volmaakt geregeld.
Harry weet nu dat hij het van tevoren eigenlijk al had voorzien. Rond de ‘Gratis Meren’ zouden zoveel mensen samengekomen zijn dat er altijd wel een paar bruikbare figuren tussen zouden zitten om Jimmy en hem aan de enige, echte apotheose van hun vrije dag te helpen. Weer denkt hij dat het niet mooier had gekund. Dadelijk zal Jimmy de koppen weer herkennen die hij anderhalf uur geleden ook even gezien heeft. Nu zal hij van nabij meemaken hoe het zevental hún middag wil afsluiten door Harry betaald te zetten voor zijn onderkoelde gedrag van daarstraks. Vooral de blonde heeft begrepen dat hij verwikkeld is in een prestigestrijd. Het laatste uur, terwijl zij langs het water slenteren, heeft de blonde nauwkeurig overdacht hoe hij die onbeweeglijke zak op die handdoek zo zal gaan tarten
| |
| |
dat deze zijn geduld verliest. Wanneer dat lijk eenmaal van zijn handdoek zal opspringen om te gaan schelden of misschien wel om al meteen met wat zand te gooien dan zal de blonde al geslaagd zijn, dan zullen ze pas echt plezier gaan beleven. Want daarna zal het getergde ventje makkelijk te verleiden zijn tot een onhandige vuistslag of een meisjesachtige trap zodat de blonde en de rest het excuus hebben om zich te verdedigen.
Jimmy zal waarschijnlijk wel bang worden wanneer zijn vriend in het nauw wordt gebracht, maar tegelijkertijd zal de hele situatie hem ook bekend voorkomen. Al zal de jongen bang zijn, hij zal ook al snel de opwinding ondergaan die Harry nu al een uur lang voelt zinderen. Terwijl het groepje hem met zand zal tarten, zijn handdoek zal afpakken, aan zijn zwembroek zal rukken en terwijl de meisjes gore opmerkingen zullen maken, zullen Harry en Jimmy temidden van dat doorzichtige tumult exact dezelfde verwachting hebben. Harry wordt bijna duizelig als hij er weer aan denkt dat Jimmy over een jaar al veel minder gemeen zal hebben met alle mensen die hij kent. Wanneer hij net zo oud zal zijn als Harry nu zelf is, zal hij bestookt worden door dingen waarvan niemand zich een voorstelling kan maken. Op deze perfecte zaterdagmiddag zullen zij echter identieke verwachtingen hebben en Jimmy zal daarna nooit meer vergeten hoe John Dolmes zich tot het uiterste, het uiterste liet tergen voordat hij het zevental alle hoeken van de ‘Gratis Meren’ liet zien. De apotheose van het donzig vogeltje waar Jimmy iedere week op rekent zal ruim overtroffen worden door wat het zevental te wachten staat.
Harry ligt doodstil op zijn badlaken te wachten en bezweert zichzelf dat hij in íeder geval niet schielijk moet kijken waar zijn tegenstanders blijven. Deze tegenstanders zijn natuurlijk inmiddels slenterend en zuchtend op weg naar hun fietsen. Wanneer Harry zich niet langer kan inhouden (want hij meent tenslotte dat zijn plan niet in elkaar zal zakken wanneer hij hen even aankijkt op het moment dat ze tot op een paar meter genaderd zijn) ziet hij hen nog even zwijgend bij elkaar staan voordat ze achter een grote mobiele patatkraam verdwijnen. Met de beste wil van de wereld kan Harry hier geen schijnaanval in zien. Hoe kán dat nou? Ze gaan de verkeerde kant op!! Terwijl Jimmy nog maar
| |
| |
kleine bewegingen maakt in zijn kuiltje vraagt Harry zich verbijsterd af wat er gebeurd is. Aan zijn gezicht zou men aflezen dat daar iemand zit die ineens beseft dat hij totnutoe iets fundamenteels vergeten is. Hij probeert uit alle macht rustig te blijven door na te denken. Hier op deze plek, nog geen twee uur geleden, besloot die blonde ineens op te stappen, want hij moest zich er eerst eens op bezinnen hoe hij dit geval verder zou aanpakken. Wat er ook zou gebeuren, het was onbestaanbaar dat zo'n blonde idioot (iemand die in zo'n zwembroekje rondloopt en met zulke vrienden en vriendinnen de dag doorbrengt) zou berusten in zijn nederlaag. Want voor dat soort uitschot bestaat er geen grotere nederlaag dan een ander niet zover te kunnen krijgen als je hem wilt hebben. En dat platte gezicht en die bril-punk behoorden helemaal tot de prototypes die hun eendimensionale driften alleen maar kunnen bevredigen door anderen steeds banger te maken. Die onooglijke wijven tenslotte zouden in hun eigen ogen niet eens bestaan wanneer ze wezens als die blonde niet onophoudelijk van dienst konden zijn. En toch kwamen ze niet meer terug?!
Harry wil nu eerst begrijpen wat er gebeurd is met zijn zevental voordat hij ook maar iets anders gaat doen. Het enige wat hij tenslotte kan bedenken is dat iemand hem voor is geweest. Er móet iemand onder de badgasten geweest zijn die het groepje beloerd heeft toen ze hem uitdaagden. Misschien stond die man (of vrouw, of misschien wel een ander zevental) al op het punt om genadeloos in te grijpen toen de blonde ineens besloot om op te stappen. (Had die zak misschien toen al op het nippertje ontdekt dat er iemand op hem lette?) Harry kon het de onzichtbare scherprechter moeilijk kwalijk nemen dat deze hem voor was geweest, want hij had er voor iedereen zichtbaar weerloos bijgelegen. Zijn hele plan was dus gedwarsboomd door een soort anonieme collega-John Dolmes die het zevental bedreigd had met de afstraffing van hun leven wanneer ze zelfs nog maar één keer in de richting van die bleke jongen durfden te kijken.
Harry neemt weifelend genoegen met deze verklaring en beseft dat hij de bleke jongen zal blijven nu hij zijn zorgvuldig gedoseerde wraak niet kan botvieren. Even kijkt hij of hij iemand langs het water ontwaart die kan doorgaan voor zijn onwelkome beschermer, maar er zit al bijna niemand meer en van de mensen die er nu nog wel zitten komt werkelijk helemaal niemand in aanmerking om een ijzingwekkend dreigement te uiten tegen ‘tuig van de richel’.
Dan beseft Harry dat Jimmy met een rood hoofd op zijn hurken naast de kuil zit zonder dat hij nog een beweging maakt om de kuil verder te vervolmaken. De apotheose was uitgebleven, Jimmy had zich helemaal ingesteld op de grandioze ontlading en nu gebeurt er niets, helemaal niets. Wat nu?! Harry kan volgens zichzelf moeilijk beginnen met de opsomming die tot het donzig vogeltje zal leiden. Dat is een apotheose voor in de tuin, hier moet alles een groter slotaccoord dienen. Harry ziet aan Jimmy dat deze niet op zijn gemak zit. Bliksemsnel overweegt hij wat hem te doen staat en dan ziet Harry ineens voor zich hoe Jimmy de indruk moet krijgen dat het hoogtepunt nog moet komen, dat deze hele overvolle middag niet meer is dan een voorproefje en dat ze nu even gaan pauzeren.
Even later lopen ze aangekleed in de richting van de fiets die er nog precies hetzelfde bijstaat. Jimmy sloft door het zand, hij is uitgeput maar hij wil wel de knalrode zwemtas op zijn rug hebben. Langs precies dezelfde weg (de sproeiers tikken nu in een onregelmatig ritme) bereiken ze de stad. Jimmy houdt zich onafgebroken aan Harry vast en kijkt meestal tegen zijn rug aan. Ze fietsen door winkelstraten die al bijna helemaal verlaten zijn, overal horen ze vogels en soms staat de zon precies in het verlengde van hun route al laag aan de avondhemel. Midden in de stad zitten ze van half zeven tot acht uur op een terras. Harry bestelt alles wat Jimmy kan verzinnen, maar vanaf kwart voor acht wil hij alleen nog maar water. Jimmy's gezicht is verbrand en Harry vindt het ongelooflijk stom van zichzelf dat hij niets tegen het zonlicht heeft meegenomen. Om acht uur verlaten ze het terras, ontsluiten Harry's fiets (Jimmy probeert het eerst een paar keer maar hij snapt niet wat er met het sleuteltje moet gebeuren) en vervolgens gaan ze weer door de stad rijden. Jimmy houdt de zwemtas nu voor zijn buik. Ze komen langs het lege kerkplein, fietsen langs de doodstille dierentuin en wanneer ze met een grote bocht naar links de stad verlaten is er niet opeens een condensstreep in de lucht te zien, maar wel zegt Jimmy onverwacht dat hij een ster ziet. Harry kijkt ook omhoog en ziet dat hij gelijk heeft. Bij de sproei-installatie die nu geen geluid meer maakt zitten een man en een vrouw op hun hurken aan het apparaat te sleutelen. Een keer per minuut passeert hen een auto, bijna altijd zitten er twee jongens en twee meisjes van een jaar of twintig in.
Rond de ‘Gratis Meren’ is niemand meer te zien, behalve twee mannen die helemaal aan de overkant wat rommel opruimen. Het zand ziet er opvallend schoon
| |
| |
uit. De sparrebomen staan zonder uitzondering zwartgekleurd tegen de late avondhemel. Jimmy zoekt sjokkend de kuil op die hij die middag gemaakt heeft (een van de ontelbare kuilen in zijn leven die door zijn verbeelding zijn opgevuld met steden, zeeën en aardbevingen). Even later haalt hij een handdoek uit zijn zwemtas en slaat hij het zanderige badlaken om zijn nek. Hij heeft het koud. Harry peinst zich suf want hier langs dit stille, glimmende water moet hij nu voor een apotheose zorgen. Zelden heeft hij zulke geheimzinnige zwarte silhouetten tegen de avondhemel gezien. Er klinken alleen geluiden in de verte. Heel even denkt hij dat het spiegelgladde wateroppervlak voor een enorme verrassing zal zorgen. Wat kan er niet allemaal uit een geheimzinnig meer oprijzen? Dan denkt hij op het goede spoor te zijn. In Libanon had hij geleerd om als geen ander naar de sterrenhemel te kijken. In al die lichtende zonnen herkende men nu al eeuwenlang dezelfde oubollige sterrenbeelden maar hij had van een sergeant uit Noord-Brabant geleerd om in dezelfde verzameling sterren heel andere constellaties te zien. Sinds die tijd waren de Grote Beer, Orion, Gemini verdwenen en zonder enige moeite ziet Harry ook nu weer hoe de sterren op een heel andere manier verdeeld worden over afbeeldingen die allemaal wel iets met het boerenbedrijf te maken hebben. Maar hij beseft tegelijkertijd dat Jimmy op dit moment niet zit te wachten op deze herindeling van de sterrenhemel.
De vuilophalers zijn intussen verdwenen, het spiegelgladde water is kennelijk niet van plan deze avond ook maar iets prijs te geven. Behalve misschien een colonne taxi's die ineens grimmig en triomfantelijk uit het water tevoorschijn zullen komen. Harry merkt dat hij er nu pas voor het eerst aan denkt dat Jimmy's vader al uren en uren de tijd heeft gehad om te verzinnen waar zijn zoon uithangt. (Keer op keer zal deze ex-koppelbaas een verband hebben gelegd tussen de afwezigheid van zijn zoon en het feit dat Harry's zus haar broer alleen vanochtend even heeft gezien.) Alles mag volgens Harry gebeuren, behalve dat het slotaccoord van deze dag zal bestaan uit een politieauto en een taxi die hier met veel vertoon over het zand op hen zullen afkomen. Hij luistert of er iets opklinkt dat met naderende auto's in verband gebracht kan worden, tegelijkertijd ziet hij de zwarte boomtoppen in de verte. Het kan niet anders of uit die betoverende bosrand zal binnen een paar ogenblikken iets fenomenaals opstijgen, een schouwspel dat alle verwachtingen van Jimmy zal overtreffen.
Noch de bosrand, noch het water, noch de geluiden in de verte steken Harry een helpende hand toe. De omgeving is overdag door de duizenden badgasten zo tot het uiterste aangesproken dat er nu niets meer kan bewegen. Alleen het hele zachte licht van een maanloze nacht is niet teveel voor deze omgeving. Jimmy zoekt in de zwemtas naar het andere badlaken. Hij heeft het nog kouder dan tien minuten geleden. Eindelijk herinnert Harry zich dat een jongen als Jimmy de wereld steeds minder vertrouwt wanneer hij het koud krijgt. Bewegingsloos achterop de fiets gezeten koelt hij nog meer af, terwijl Harry het met iedere beweging warmer krijgt. Even hoopt hij dat er toch een auto zal verschijnen, maar dan weet hij wat hem te doen staat. Als een pijl uit de boog zullen ze nu naar de stad terugrijden en zonder dat ook maar iemand het merkt zal hij Jimmy in zijn tuin afleveren. Niemand zal te weten komen waar de jongen de hele dag heeft uitgehangen en volgende week, ongeacht de voorzorgsmaatregelen die Jimmy's ouders getroffen hebben, zullen ze weer op pad gaan. Jimmy zal begrijpen dat deze dag niet meer dan een voorproefje was van de zomer die hun beiden te wachten staat. Wanneer Harry aan hem vraagt of hij meegaat knikt Jimmy heftig, hij ontdoet zich van de badlakens, propt ze weer in de knalrode zwemtas en hangt zijn zwemtas vervolgens stevig om zijn nek.
|
|