Vertaallaboratorium
Charles Baudelaire: Bénédiction
vertaald en ingeleid door Petrus Hoosemans
Moritz von Schwind
Het tweemaandelijks periodiek La Revue des Deux Mondes publiceert op 1 juni 1855 voor het eerst onder de titel Les Fleurs du Mal een achttiental verzen van Charles Baudelaire (1821-1867), die zich in het eerste gedicht rechtstreeks wendt tot de lezer met een indringende vermaning en een merkwaardige beschuldiging:
Jij, lezer, kent dat uitgelezen monster óók,
jij, lezer, huichelaar - mijn broeder - mijn gelijke!
Het ‘monstre délicat’ uit de voorlaatste regel heeft betrekking op de Ennui, de Geest der Verveling, de gekwelde verveeldheid, de morele en emotionele afstomping, die zondig is omdat ze bewust is. Baudelaire zoekt zijn lezers dus onder een publiek dat net als hij vertrouwd is met deze geest van verveling en afstomping, een hoogst ondankbaar publiek, des te treuriger naarmate het groeit. Dit gedicht Au Lecteur blijft als woord vooraf gehandhaafd in de eerste editie in boekvorm van Les Fleurs du Mal, 1857, evenals in de meeste daaropvolgende uitgaven, en zo heeft dit vers wellicht ten onrechte de taak van algemene inleiding overgenomen van het hier volgende gedicht Bénédiction.
In dit lange vers toont Baudelaire ons de dichter als gedoemde èn als uitverkorene, als mislukte profeet èn als hoogverhevene, die de lijdensweg van zijn leven ten einde moet gaan om daarna de smaak van de ware erkenning te proeven. De Dichter - de hoofdletter is een platonisme - is de serene maker van verzen die beseft dat zijn arbeid tegelijk levensrechtvaardiging is en doem. De zwaarwichtige eerste regel en de dramatische beelden zijn hiervoor het bewijs, overdaad en overdrijving ten spijt.
Charles Baudelaire is zijn leven lang gekweld door een groeiend gevoel van miskendheid en mislukking, een gevoel dat ten grondslag ligt aan zijn tot wreed sarcasme verbitterde ironie en aan zijn neiging tot mystificatie en hyperbolisme. De moeder in Bénédiction ziet in haar zuigeling de toekomstige ziekelijke dichter, het onterfde kind is de onder curatele gestelde verkwister, de hysterische echtgenote is een drankzuchtige concubine. De dichter noemt de kille feiten niet, maar hult die in suggesties, waarmee hij tegelijk personen beschermt en zijn sarcasme opvoert.
De rijke en getalenteerde jonge dandy die van zijn leven een kunstwerk zou maken vervalt geleidelijk tot een vroegoude man die door ziekte en zucht wordt geteisterd. Zijn levenswerk, Les Fleurs du Mal, wordt kort na de eerste publicatie wegens obsceniteit veroordeeld en uit de handel genomen. Maar ondanks alle tegenwerking en miskenning, bespotting en armoede blijft de als decadent gehoonde dichter zeer consequent in zijn demonstratie van de eenheid van leven en werk, zoals maar weinig dichters voor of na hem deden of doen. De dichterlijke vrijheid schikt de werkelijkheid naar eigen wens en wezen en de eenheid van leven en werk blijkt uit de consequente volharding: de Dichter vecht niet om erkenning maar om zijn voortbestaan ondanks miskenning.
In Bénédiction voorvoelt Baudelaire zijn tragische levensloop en -afloop: loon en lof zullen hem na de troostende dood pas toevallen.