De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] F.G. Dalenoord Bartok De gelaarsde dansen van boerentrots werden bij hem stedelijk: harde kapriolen, pijnen van lust. Onder de lantarens van een park sprak hij met resten die eens velden omarmden: flarden mos, rottende kastanjelaren. Zijn neurotisch scherp gehoor sorteerde uit het gegier van trams het Nieuwste: windhoog krijsen uit de doodskampen, waar God zich realiseerde in de Geschiedenis. In dromen vervloeiden chirurgen en slagers die spanen zaagden uit een ontvreemd kind, voor een bizonder effekt, berlijns expressionisme, maar niet ontaard, waar de bleke scholier naar staart. Vlocht hij voor òns dit nachthuilen fugatisch door de kultuur - alsof wij de wanhoop niet zelf kunnen bewaren - of wou hij met dit vlijmend zingen Moloch - liefhebber van gezonde requiems - een schuldbekentenis afdwingen? Prognose van een vakantie Begonia's slurpen het regenlicht van de Vaderstad. Erkers zijn schuddende bolgewassen. Hoe kan ik mij rechtvaardigen tegenover zoveel analytische brillen? Dikke, gevitaminiseerde kinderen gillen en trommelen naar mij. Nog even en ik zal ze opvoeden tot konfuciaanse wellevendheid. Ik zoek een school om te bedillen in a-septische kuben van plexiglas, waar het volle leven binnenstroomt: gekraakte teaters, regenzure tulpen, protestliggers in speelpak. Natuurlijk ben ik te laat. Geprogrammeerde leraren kwetsen mijn onvolwassen Ik met calvijns-marxistische blik. Winderige entrée. Spijbelende tieners trekken mijn archaïsch hoofd tussen geparfumeerde beha's en lokken me omlaag naar de demonie van het souterrain, waar striptease en punkdans mogelijk zijn. Maar ik ga niet mee! Ik doe steeds mijn plicht! Heb ik mijn heupen niet ontwricht over kerkbanken rennend naar het opschrift: Weest Daders des Woords en niet alleen Hoorders? Rolde ik niet van de daken in de boerekool en heb ik huisvaders, paffend aan vleeshaken, niet uitgelegd, dat ik hun plastic dochters allerminst wou schaken? Mijn broek is nog geel van het religieuze deel van de stad. Uitgeloogde katedralen schoten in bindweefsel van knakkende torens. Ik wou ze stutten met een stok, maar de regen van gesels en doornenkronen desoriënteerde me en ik vluchtte voor het georgel van spastische paters. Een oase: het kerkhof, zerken geklemd tussen rails van rangerende trams. Perkjes niet breder dan een kist. Notabelen. Schurende wagons verslijten hun namen. Vorige Volgende