De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Frans Budé De onderkant van water Open zee. Vlokken vis en schuim. Breedgeschouderd water, doorwaadbaar, ver tot in de duisternis Een vis bestijgt een droom Vallend water, gerangschikt tot een stroom. Hij duikt de afgrond in. Schim van wind, ademloze vin Dit snijd ik aan: Herinner jij je water, blinde vis, wat staat er als ik je kielhaal in mijn droom? Verdwaald - achter kleine handen zoek ik mijn slaap, vind zwartomrande schemer. De kamer loopt tot aan het raam, de maan staat al op zolder En ik, ik roep uw naam Moeder, wat speelt ervin mijn hoofd, steekt voorzichtig over? Plan van bloedomlijnde wegen, van heinde en ver gedroomd. [pagina 21] [p. 21] Hoe klein het landschap is Ik ben er zo in rond Geen schuilplaats aan een weg- geschoven mond. Gat van lucht, natte praat van slakken. Haast geluidloos, zo veraf trekt het huis van krijt. Eén haal: een slak breekt in mijn handen de dichte schaal van tijd. Mager bad. Marmeren enkels in een teil Hoe naakt ik stijg - de doden worden glad Glazen buik. Een lamp legt schaduw aan, breekbaar en van damp gloeit het huidgeheim. Ik het kind dat zwijgt. Gedroomd uit licht vul ik het water. Ziel van zeep, ademnood Is dit een dood? U wilt mij wit en krijgt. Een bleek gebaar. Dood- gewoon een teken, even maar breekt alles op. Brood- dronken smijt je woorden, bijt je in het tafelbier Die avond is het schraal Een laatste maal verplaats je glazen Stilgelegde kring. Je keert je rug naar buiten, buigt voor loodzwaar grijs Vader, je stem slaat op de ruiten, staat in luchtdun ijs. Vorige Volgende