De Revisor. Jaargang 11
(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Nico Laan
| |
1. De psychiatrie in de negentiende eeuwLaten we met de psychiatrische studies beginnen. De belangrijkste van deze zijn twee Franse boeken. Het eerste heet Traité des dégénérescences physiques, intellectuelles, et morales de l'espèce humaine et de ses causes qui produisent ces variétés maladives. Het verscheen in 1857 en was geschreven door de psychiater Morel. Het tweede draagt een even lange titel: La psychologie morbide dans ses rapports avec la philosophie de l'histoire ou de l'influence des névropathies sur le dynamisme intellectuel. Het kwam twee jaar later uit. De auteur was de arts Moreau, ook wel genoemd: Moreau de Tours.Ga naar eindnoot4 De negentiende-eeuwse psychiatrie geloofde dat gekte erfelijk was. Ze kon echter niet goed verklaren hoe het dan kwam dat niet alleen zieke maar ook gezonde of in ieder geval gezond lijkende families, kinderen kregen die geestesziek waren. Aan dat probleem nu was de Traité gewijd. Zoals al | |
[pagina 55]
| |
uit de volledige titel van de verhandeling blijkt, beweert Morel dat er bij overerving sprake is van degeneratie. Geestelijke afwijkingen, zo zegt hij, worden niet onveranderd maar versterkt doorgegeven, dus is het niet vreemd dat een gezonde of gezond lijkende familie in de loop van de tijd zieke kinderen voortbrengt. Die oplossing voldeed velen. De degeneratie-gedachte domineerde de psychiatrie voor tientallen jaren en de naam van Morel bleef voor altijd verbonden aan de ‘wet van de progressiviteit’. Deze hield in dat we ons de geschiedenis van een degenererende familie als volgt moesten voorstellen: een eerste generatie die nerveus was, een tweede die tot neurose neigde, een derde die tekenen van psychose vertoonde en een vierde die idioot werd en uitstierf. Bij het grote publiek is het idee van de degeneratie vooral bekend geworden door bepaalde beschouwingen over het genie en het kunstenaarschap: de pathografie. Als grondlegger van dit soort studies geldt Moreau. Hij had al in 1836 beweerd dat er een verband bestond tussen ziekte en bijzondere begaafdheid. Hij zei toen ook, dat er in geniale families zeer vaak van geesteszieken sprake was en dat dit geen toeval kon zijn. Later, toen het boek van Morel was verschenen, werkte hij deze beweringen uit door gebruik te maken van het idee van degeneratie. Het genie werd nu: de dégénéré supérieur. Wat hij met die schijnbare tegenstrijdigheid bedoelde, blijkt uit zinnen als deze: ‘De neergang van de lichamelijke mens is een voorwaarde voor de vervolmaking van de morele mens’, ‘De oorzaken van zijn verval zijn ook die van zijn grandeur’. De pathografie werd populair dankzij de inspanningen van de Turijnse psychiater en criminoloog Lombroso, auteur van boeken als Genio e follia en Genio e degenerazione. Lombroso was iemand met een vlotte pen en een goed gevoel voor dramatiek. ‘Ik heb een treurige opdracht te vervullen’, zo begint bijvoorbeeld een van zijn boeken.Ga naar eindnoot6 Geen wonder dat iedereen ze lezen wilde! Als we bedenken dat Lombroso feitelijk geen eigen ideeën had en slechts Moreau navertelde, dan is het moeilijk te verteren dat hij zo zuur en zo zuinig over de Fransman spreekt. Want erg enthousiast en bewonderend klinkt het toch niet als we lezen, dat Moreau ‘een merkwaardige voorliefde’ aan de dag legde voor ‘de minder waarschijnlijke delen van een ware theorie’?Ga naar eindnoot7 Maar goed: dankzij Lombroso werd ‘genie en waanzin’ voor lange tijd een geliefd gespreksonderwerp - in de klinieken, maar ook in de salons. De pathografische studie leidde tot een grote hoeveelheid biografieën. Wie het uiteindelijke resultaat van die biografische studie wil leren kennen, raadplege een boek uit 1928: Genie - Irrsinn und Ruhm van Lange-Eichbaum. Daar staan ze allemaal bij elkaar, de genieën wier leven door de psychiatrie is bestudeerd, ieder met zijn pathografische bijzonderheden, in telegramstijl genoteerd: Andersen, Balzac, Baudelaire, Columbus, Dante, Dostojewski, Euripides, Feuerbach, Goethe, Van Gogh, Heine, Jezus, Von Kleist, Leonardo, De Maupassant, Napoleon, Nietzsche, Pascal, Poe, De Quincey, Rousseau, Socrates, Strindberg, Tolstoj, Voltaire, Wagner, Zola en vele, vele anderen. Om een idee te geven van de diagnoses die werden gemaakt, citeer ik de opmerkingen over Dante. ‘Duidelijk schizoïde psychop. Voortdurend depressief. Zeer prikkelbaar, opvliegend, wraakzuchtig. Zeer erotisch. Stilde zijn (sadistische?) behoefte aan wraak op tegenstanders bij het weergeven van hun kwellingen in de hel. Overgevoelig. Trots, bewust van kwaliteiten, egocentrisch. Bovendien in moreel opzicht de onfeilbare rechter van de zondige mensheid. Karakter geneigd tot tegenspraak. Losbandig. Ziek door erotisch verlangen naar Beatrice: extatische visioenen, aanvallen van waanzin (obsessie)’.Ga naar eindnoot8 Uit de datum van verschijnen van het boek van Lange-Eichbaum blijkt al, dat de pathografie ook nog in de twintigste eeuw werd beoefend. Ze werd vervolgens verdrongen door de psychobiografie. Hoe geleidelijk dat ging blijkt wel hieruit, dat Freud zijn beschouwing over Leonardo da Vinci uit 1910 nog als ‘pathografie’ aanduidt.Ga naar eindnoot9 | |
2. De kunst in de negentiende eeuw: decadenten en naturalistenIn kringen van schrijvers was er veel belangstelling voor de negentiende-eeuwse psychiatrie.Ga naar eindnoot10 Daarvan getuigt de romanliteratuur van rond de eeuwwisseling, zowel die van decadenten als die van naturalisten. Denk maar aan ‘het nerveuze karakter’. Hoe vaak komen we dat niet tegen! De beroemdste literaire zenuwlijder was Des Esseintes, de hoofdfiguur uit A Rebours van Huysmans. Hij wordt ons voorgesteld als de laatste loot van een oud, maar verzwakt geslacht en er wordt in één adem door aan toegevoegd, dat hij ‘erg nerveus’ is. Dat laatste kan geen lezer ontgaan, want in het boek is voortdurend sprake van ‘nerveuze stoornissen’, zenuwen die ‘hypersensibel’ zijn, ‘erudiete hysterie’ en ‘neurose’, veel ‘neurose’. Een andere beroemdheid is Eline Vere. Nog voor ze in persoon op het toneel verschijnt, horen we al dat ze ‘zenuwachtig’ is. ‘U weet het, tante, het is de ziekte van het jonge geslacht! zeide Betsy, met iets als een treurige glimlach’.Ga naar eindnoot11 Er bestaat een opstel van Emants over de pathologie in de kunst, waarin hij die voorkeur voor het nerveuze karakter probeert te verklaren.Ga naar eindnoot12 Dit is de reden die hij opgeeft: dergelijke mensen zijn ‘doorzichtiger’. ‘De afwijkende mens speelt... even goed een rol als ieder ander; maar zijn gemis aan zelfbedwang belet hem die rol even gemakkelijk en even volkomen te spelen. Het gevolg is, dat hele brokken zieleleven, die gewoonlijk verborgen blijven, bij de afwijking aan het licht komen en daarin bestaat juist zijn grote belangrijkheid voor de kunst’. Emants gaat er daarbij van uit, dat er geen scherpe grens is te trekken tussen ziek en gezond of normaal en abnormaal. Studie van het bijzondere geval dat een zieke is, kan dus een algemene waarheid over het zieleleven | |
[pagina 56]
| |
aan het licht brengen. Trouwens: wat is normaal? Een van de opmerkelijkste zinnen uit het essay is deze vraag: ‘Zijn de zogenaamd-normale mensen niet altijd, altans meestal mensen wier afwijkingen ons onbekend zijn?’ Verschillende van die nerveuze karakters uit de laat-negentiende-eeuwse literatuur worden ‘artistiek’ genoemd en sommigen van hen zijn ook kunstenaar of proberen het te worden. Het portret dat van deze nerveuze karakters wordt geschetst, komt in veel opzichten overeen met wat de pathografie over het genie en het kunstenaarschap beweert. Soms lijkt het zelfs of passages uit de leerboeken zijn overgeschreven, zoveel overeenkomst is er. ‘De tijden waarin kunstenaars de gezondste, de eenvoudigste, de krachtigste, verstandigste, de edelste kinderen waren van een volk en een tijd, zijn - indien ze ooit bestaan hebben - lang voorbij. Tegenwoordig is iedere artiest min of meer ziek, erg gecompliceerd, neurasthenisch, in sommige opzichten ontoerekenbaar, in andere pervers. Het streven naar waarheid en leven, het zoeken van aller dingen kern en verband, het willen doen-zien, doen-gevoelen, doen-begrijpen van de fijnste schakeringen verwijderen hem meer van het tevreden berustende, gedachtenloos zijn naast-bij-zijnd plichtje volbrengende, conventionele, nabauwende produkt ener lange hereditaire beschaving’.Ga naar eindnoot13 Hier is niet Lombroso aan het woord, maar Willem Termeer, de anti-held uit Een nagelaten bekentenis. Hij denkt ‘ik ben ziek, dus wie weet ook wel een kunstenaar’ en schrijft een paar novellen en stuurt die op naar een tijdschrift. Maar de redactie daarvan ziet niets in zijn werk en zodra het afwijzende briefje is bezorgd, verdwijnt Termeers geloof in zijn kunstenaarschap. Weer een teleurstelling... Een nog mooier voorbeeld van overeenkomst biedt de roman Die Dekadenten van de nu vergeten schrijver Ouckama. Daar is allereerst de jonge militair Edmund Veraine, de hoofdpersoon van het boek. Hij is, laten we zeggen, niet erg gezond en klaagt daarover tegen de dokter, een vriend van de familie. De reactie van de geneesheer is opvallend: hij schrijft geen recept uit en geeft ook geen verwijzing naar de specialist, maar ‘troost’ de patiënt - zo staat het er -, door hem uit te leggen dat hij geen ‘normaal mens’ is, maar een ‘ontaarde’. En dat die ontaarding hem siert, daarover laat de dokter geen twijfel bestaan. ‘Je bent een gedegenereerde van een hogere soort, als ik het zo zeggen mag.’ ‘In datgene wat jou van de doorsnee-mens onderscheidt, schuilt een zekere schoonheid en een zekere grandeur’.Ga naar eindnoot14 De dokter vertelt ook dat hij iemand kent die aan Veraine verwant is, eveneens ontaard, maar ‘veel extremer’, ‘tot op de grens van de waanzin’. Dat is Felix Rodart, de dichter. ‘Zijn gevoel is zo verfijnd en zo op het oneindige gericht dat het zich slechts met het gewichtsloze en lichaamsloze wereldether vergelijken laat, waarvan men zegt dat het de leegte van het heelal vult’. ‘Zoals bij jou de kracht ontbreekt om te handelen, zo laat hem zelfs de taal in de steek’.Ga naar eindnoot15 Even later worden de twee ontaarden aan elkaar voorgesteld. Veraine is diep onder de indruk van de dichter - ‘oververfijnd’ en met een blik in zijn ogen die wordt omschreven als ‘onbeschrijflijk diep en bijna tot gekte vergeestelijkt’. Als Rodart verderop in het boek daadwerkelijk krankzinnig is geworden, krijgt Veraine zijn nagelaten papieren. Hij leest ze gefascineerd. ‘Het boek toonde duidelijk de ontwikkeling van de dichter’. De eerste bladzijden lieten voltooid werk zien. Gedichten die een ‘bijzondere melodieuze bekoorlijkheid’ bezaten en getuigden van een ‘tedere gevoeligheid’. Verderop werd de inhoud abstracter en werden de klanken verfijnder, ja zelfs ‘oneindig week’. Even later was er enkel nog klank. De woorden hadden nu geen duidelijke betekenis meer: waren met noten vergelijkbaar. De meeste van deze gedichten waren onvolledig en dat was geen wonder: ‘de te fijn uitgesponnen kunst brak af’. De laatste bladen van het boek tenslotte bevatten nog slechts woorden zonder merkbare samenhang - ‘als losse bazuinstoten in een verder onhoorbaar orkest’.Ga naar eindnoot16 Romans als die over Termeer of Veraine en Rodart maken nieuwsgierig naar het beeld dat naturalisten en decadenten van zichzelf hadden. Herkende men zich misschien in de dégénéré supérieur? Beschouwde men zich misschien als ziek? Het antwoord lijkt ‘ja’ te zijn. Neem de brieven van Huysmans. Gezondheid levert vulgaire literatuur op, lezen we daar. Boeken als die van Zola en De Maupassant. Literatuur met bolle wangen en zware voeten.Ga naar eindnoot17 Nog duidelijker is Van Deyssel in een opstel dat, veelzeggend genoeg, Literatuur-fyziologie heet. ‘Alle kunstenaars en groote denkers zijn neurasthenisch, en het “genie”, de “artisticiteit” is, zoolang de wereld bestaat, geweest en zal altijd blijven: een toestand van het zenuwgestel in het menschenorganisme, die de pathologische terminologie “abnormaal” noemt, dat wil zeggen: afwijkend van den norm, en gelijkend op toestanden die men bij “krankzinnigen” en “misdadigers” aantreft’. ‘Normale kunst kan slechts geproduceerd worden door abnormale zenuwgestellen, normale zenuwgestellen kunnen slechts abnormale, middelmatige kunst produceeren’.Ga naar eindnoot18 Of neem Thérèse Raquin. Herinnert u zich Laurant, de minnaar van Thérèse en later haar tweede man? In het begin van het boek wordt hij ons voorgesteld als de normale mens waar Tsjechow en Gide het eerder over hadden. ‘Laurent was een rasechte boerenzoon, met een nogal logge manier van doen, ronde schouders, langzame, afgepaste bewegingen en een rustige, koppige gezichtsuitdrukking’. ‘Het liefst had hij lekker gegeten, lekker geslapen, ruimschoots zijn hartstochten bevredigd, zonder van zijn plaats te komen en zonder het nare risico te lopen moe te worden’. ‘En toch voelde hij zich in zijn betrekking van beambte best op zijn gemak; dat stompzinnige leven ging hem goed af, hij hield van dat | |
[pagina 57]
| |
Reclameplaat voor Thérèse Raquin: Thérèse ziet de man weer voor zich die ze heeft laten verdrinken
werken van dag tot dag, dat hem niet vermoeide en zijn geest in slaap suste’. Dan komt het moment waarop hij de man van Thérèse vermoordt, op haar aanraden. Het huwelijk dat daarop volgt brengt niets van het hemelse genot dat de gelieven zich tijdens hun heimelijke verhouding hadden gedroomd. Het is een hel. De herinnering aan de dode kwelt beiden zonder ophouden. Om zijn vrouw te ontlopen, besluit Laurent op een gegeven moment te gaan schilderen, net als vroeger. En wat blijkt? Terwijl hij in het verleden kladderwerk maakte, getuigen de portretten die hij nu schildert van ‘een zeer hoog ontwikkeld artistiek inzicht’ en zijn ze ‘sterk van karakter’. De verklaring die Zola voor die opvallende verandering geeft, verdient het om in zijn geheel te worden overgenomen. ‘Wellicht was Laurent artiest geworden, zoals hij ten gevolge van de grote ontwrichting die zijn lichaam en zijn geest in verwarring had gebracht, bang geworden was. Voordien was hij bijna onder het zware gewicht van zijn bloed bezweken en blind gebleven door de dichte wolk van gezondheid, die om hem heen hing; nu hij vermagerd en angstig was, bezat hij de onrustige drang, de hevige, schrijnende gevoelens van de nerveuze karakters. In het leven vol verschrikkingen dat hij leidde, was zijn geest op hol geslagen en had de extatische hoogte van het genie bereikt; de in zekere zin morele ziekte, de neurose die zijn hele wezen teisterde, had in hem een artistiek inzicht tot ontwikkeling doen komen, dat zonderling scherpzinnig was. Sinds hij gemoord had, was zijn lichaam als het ware lichter geworden, zijn overspannen geest kwam hem onmetelijk voor en in deze plotselinge uitbreiding van zijn denkwereld zag hij exquise schepselen en dichtersdromen aan zijn geestesoog voorbijtrekken. En zo kwam het dat zijn gebaren ineens zo voornaam waren geworden, zo kwam het dat zijn werk schoonheid had en plotseling persoonlijk en levensecht was geworden’.Ga naar eindnoot19 Nu is de gedachte dat er een nauw verband bestaat tussen kunst en ziekte niet enkel negentiende-eeuws en ook heeft de psychiatrie niet het patent op dat idee. Plato stelde de dichter al voor als een bezetene. Dryden schreef: ‘Great Wits are sure to Madness near ally'd;/And thin Partitions do their Bounds divide’. Goethe illustreerde die regels door het leven van Torquato Tasso op het toneel te brengen en Heine noemde de kunst ooit een ziekte van de mens - zoals de parel, zei hij, een ziekte van de oester was.Ga naar eindnoot20 Decadenten en naturalisten hoefden, kortom, niet per se de psychiatrie van hun tijd te raadplegen om kunst en ziekte met elkaar in verband te brengen. Toch lijkt de psychiatrie de belangrijkste bron geweest te zijn voor hun ideeën. Van sommige schrijvers weten we dat ze een serieuze studie maakten van de psychiatrische literatuur. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gebroeders De Goncourt. Die kenden hun Moreau en stemden er mee in.Ga naar eindnoot21 Ook Zola hield zich op de hoogte van de vakliteratuur, weten we: hij las zowel de Traité als de Psychologie morbide.Ga naar eindnoot22 In andere gevallen verraadt de woordkeus de oorsprong van de ideeën die men verkondigt. Veelzeggend is met name het gebruik van het woord ‘nerveus’ ter aanduiding van eigen of andermans werk. ‘Dit is mijne verfijnde, en op eene zeer nerveuse wijze verzorgde, beschrijving van de pathologieën, dat zijn de ondergangen van Johan van Vere de With’, zo begint de roman Pathologieën van Jacob Israël de Haan.Ga naar eindnoot23 Dezelfde Nederlandse decadent schreef een aantal korte verhalen die hij Nerveuze vertellingen noemde. ‘Nerveus’ is ook de karakteristiek die Baudelaire geeft van het werk van Poe (‘nerveuze schrijver’) en Wagner (‘nerveuze innerlijke kracht’). Hetzelfde woord gebruikt Gautier weer voor het werk van Baudelaire (‘subtiele nerveuze confidenties’) en ook Zola tenslotte spreekt van ‘nerveus’ als hij de romans van de gebroeders De Goncourt beschouwt (‘een nervositeit van formaat’).Ga naar eindnoot24 In de tijd van de eeuwwisseling behoorde ‘nerveus’ tot het vaste vocabulaire dat men in esthetische discussies gebruikte. Het was toen net zo gewoon als ‘geëngageerd’ of ‘vent’ in latere tijden. Het was ook net zo belangrijk. Wie zich van dat laatste wil overtuigen, raadplege het dagboek van de gebroeders De Goncourt. Hij zal er dit soort oordelen in aantreffen. Over Gautier: ‘Wat aan de boeken van Gautier ontbreekt, ontbreekt aan de mens: zenuwen, het | |
[pagina 58]
| |
zenuwgestel’. Over Italianen: ‘Het geheim van de inferioriteit van dit ras heb ik lang gezocht en nu gevonden: het heeft geen zenuwen’. Over zichzelf: ‘Wij zijn de eerste nerveuze schrijvers geweest’.Ga naar eindnoot25 ‘Nerveus’ was zelfs zo'n belangrijk criterium, dat kunst beroemd kon worden vanwege zijn nervositeit. Dat gold bijvoorbeeld voor de muziek van Wagner. Diens naam werd in Frankrijk dan ook wel zo gespeld: ‘vagues nerfs’.Ga naar eindnoot26 Let wel, ieders werk kon in principe ‘nerveus’ worden genoemd, niet alleen dat van gepatenteerde zenuwlijders. Want elke kunstenaar was toch ‘eigenlijk’ nerveus? Dus werd ook van de schilderijen van Berthe Morisot gezegd dat ze ‘nerveus’ waren, ja zelfs ‘hysterisch’.Ga naar eindnoot27 ‘Modern’, zo constateerde Von Hoffmansthal, ‘zijn oude meubelen en jonge nervositeiten’. En de gebroeders De Goncourt schreven, dat de kracht van de Ouden een kwestie van spieren was geweest en dat de kracht van de Modernen in de zenuwen school.Ga naar eindnoot28 In een tijd waarin dit soort gedachten populair waren, kon het voorkomen dat een moeder die merkt dat haar kind nerveus is, dat als een gunstig teken opvat - als een belofte namelijk van een literaire carrière. Het gaat hier om de moeder van Guy de Maupassant. Zoals we weten kwam haar verwachting uit. De Maupassant werd inderdaad een groot schrijver. Maar hij moest ook al jong worden opgenomen in een inrichting en kwam daar nooit meer uit.Ga naar eindnoot29 | |
3. De kunst in de negentiende eeuw: criticiAls we onze aandacht verplaatsen van de kunstenaars die we tot nu toe bespraken naar hun critici, dan valt op dat ook die een nauw verband leggen tussen kunst en ziekte. Alleen is hun conclusie anders. Zo werd de muziek van Wagner niet alleen geprezen om zijn nervositeit, maar om dezelfde reden ook vervloekt. ‘Wagner is een zenuwzieke’, schreef Nietzsche in 1888 en hij bedoelde daarmee niet dat Wagner dus een groot componist was, nee, hij wou daarmee zeggen dat de muziek van Wagner niet deugde. Want voor Nietzsche waren woorden als ‘ziek’, ‘decadent’ en ‘gedegenereerd’ uitingen van misprijzen en in 1888 was zijn aanvankelijke enthousiasme voor Wagner en zijn muziek omgeslagen in afkeer. We treffen de diagnose aan in een pamflet dat Nietzsche schreef in de tijd dat hij in Turijn verbleef, de stad van Lombroso. Het schotschrift heet Der Fall Wagner en dit is het refrein van de aanklacht: ‘Hij maakt alles ziek wat hij aanraakt, - hij heeft de muziek ziek gemaakt’.Ga naar eindnoot30 Vier jaar na de aanval van Nietzsche verscheen Entartung van Nordau - arts, romancier en essayist. Het is de beroemdste aanval op de kunst van die tijd: een dikke Duitse studie van een kleine duizend bladzijden, waarin de hele kunst van het fin-de-siècle wordt gediagnostiseerd en verketterd. Lombroso is duidelijk de inspirator. Het boek is aan hem opgedragen en bij wijze van voorwoord heeft Nordau een brief laten opnemen aan zijn ‘zeer geëerde en dierbare meester’, waarin wordt gezegd dat het nooit geschreven had kunnen worden als de werken van de Italiaanse geleerde er niet waren geweest. Net als Lombroso beschouwt ook Nordau zich als een wetenschapper, een onpartijdig waarnemer. Bij mij wordt kunst niet beoordeeld met een beroep op ‘grillige emoties’, zo verzekert hij ons in diezelfde brief. In dit boek zult u geen ‘subjectief gedaas’ aantreffen, maar enkel analyses van de ‘psycho-fysiologische’ elementen waaruit de kunst van deze tijd is ontstaan. Hij voegt er aan toe, dat hij heel goed beseft dat de meeste mensen zijn boek niet in dank zullen aanvaarden, maar, zo wordt ons trots meegedeeld, dat zal me niet beletten de waarheid te zeggen, ook als ze onbarmhartig is. In de rest van het boek volhardt Nordau in die houding van wetenschapsman. Zo mag hij zichzelf graag aanduiden als ‘de arts’ of, in mooi Duits, als de ‘irrenheilkundige Kritiker’ en hoofdstukken dragen titels als ‘Symptomen’, ‘Aetiologie’, ‘Prognose’ en ‘Therapie’. Werkelijk de hele fin-de-siècle-kunst wordt door Nordau onderzocht: die van de Pre-Rafaelieten, van het naturalisme, de decadenten, Wagner, het symbolisme, Nietzsche, Tolstoj, Ibsen en nog vele anderen. Hij beperkt zich zelfs niet tot de kunstenaars die ik noemde, maar richt zijn aandacht ook nog op de aanhangers die ze zich verwierven. Zo wordt niet enkel Wagner behandeld, maar tevens de ‘Wagnerei’ of ‘Wagner-Dienst’. Na elk onderzoek luidt de diagnose weer: ‘ontaard’. De symptomen zijn mysticisme (met daarbij: onvermogen om helder te denken en zijn emoties te beheersen), ‘ik-zucht’ (met daarbij: slecht waarnemingsvermogen en verlangen naar sterke indrukken) en vals realisme (met daarbij: pessimisme en de onweerstaanbare neiging tot gewaagde voorstellingen en vuile taal). Als de extreemste voorbeelden van ontaarding noemt Nordau het werk en de persoon van Wagner en Verlaine. Om een indruk van de diagnoses te geven, neem ik een paar typeringen over. Baudelaire: ‘Hij was tegelijk mysticus en erotomaan, hij gebruikte hasjisch en opium, hij voelde zich (en dat is veelzeggend) tot andere ontaarden, waanzinnigen of verdorvenen aangetrokken en vereerde bijvoorbeeld van alle schrijvers vooral de begaafde maar geesteszieke Edgar Poe en de opiumgebruiker De Quincey’. Huysmans: ‘Het klassieke type van de hystericus zonder persoonlijkheid, voorbestemd tot slachtoffer van elke suggestie’. Wagner: ‘Lijdt aan een erotische waanzin die ruwe naturen tot lustmoordenaar maakt en hogere ontaarden tot werken inspireert als Die Walküre, Siegfried en Tristan und Isolde’.Ga naar eindnoot31 Nordau vergelijkt zijn boek zelf met een lange en treurige tocht door het ziekenhuis van de eeuw. Zijn conclusie is dramatisch: de geestelijke volksgezondheid is in groot gevaar, er heerst een ‘zwarte pest van ontaarding en hysterie’.Ga naar eindnoot32 In een kort hoofdstuk schetst hij hoe de wereld zal worden als de plaag geen halt wordt toegeroepen, maar zich daarentegen verder verspreidt. De twintigste eeuw heet dat gedeelte. | |
[pagina 59]
| |
Dit zijn enkele van de voorspellingen.Ga naar eindnoot33 ‘Elke grote stad kent een club van zelfmoordenaars’. ‘Allerlei sexuele afwijkingen zijn zo algemeen geworden, dat de zeden en gewoonten en ook de wetten zich hebben moeten aanpassen’. ‘De oude religies hebben niet veel aanhangers meer. Daarentegen is er een groot aantal spiritistische gemeentes’. ‘Op het toneel wil men alleen maar onverholen erotiek zien en bloederige misdrijven’. ‘Schrijvers die slechts losse letters uitgeven of wier werk bestaat uit gekleurde bladen met niets er op, wekken de grootste bewondering’. Nordau stelde zijn publiek direct gerust. Zover hoeft het niet te komen. Zover zal het ook niet komen. Alle kunst die ik besproken heb is slechts mode-kunst, schrijft hij: on-echt en van voorbijgaande aard. Zij die ik heb genoemd zullen ten onder gaan. De kunst van de toekomst zal niets van doen hebben met die van nu. Ze zal niet overspannen op zoek zijn naar het nieuwe, maar zich bij de oude tradities aansluiten. Ze zal, kortom, weer ‘echte’ kunst zijn.Ga naar eindnoot34 De diagnose van Nordau maakte, naar het schijnt, een verpletterende indruk. Het duurde ook niet lang of bijna elke Europeaan kon het boek van de ‘irrenheilkundige Kritiker’ in zijn eigen taal lezen: in 1893 werd het in het Italiaans vertaald, in 1894 in het Frans, het Nederlands, het Roemeens en het Russisch, in 1895 in het Engels en in 1902 in het Spaans. In Engeland beleefde de vertaling zeven drukken in vier maanden.Ga naar eindnoot35 Hoe reageerden ‘de patiënten’ op de diagnose van Nordau? Wie zich laat voorstaan op zijn nerveuze karakter en zich een dégénéré supérieur acht, hoeft daarom nog niet in te stemmen met een aanklacht tegen zijn persoon en zijn werk, waarin hem unverfroren wordt gezegd dat hij een verspreider is van de pest en het beste vergeleken kan worden met gekken en misdadigers. Dus: wat vond men van Nordau? Ik heb mijn best gedaan om daar achter te komen, maar vond zo goed als niets en de enige reactie die ik vond - ach, die stemt treurig. Het is Oscar Wilde die zich publiekelijk over Nordau heeft uitgelaten. Hij deed dat in een brief die hij schreef op 2 juli 1896, vanuit de gevangenis waarin hij dan al ruim een jaar verblijft; een brief aan de autoriteiten, in het bijzonder aan de Home Secretary. De brief is een verzoek om clementie. Wilde klaagt erin over de eenzaamheid waarin hij is opgesloten, het ontbreken van schrijfgerei en het tekort aan boeken. Hij vermeldt ook zijn lichamelijke kwalen: de pijn aan zijn ogen, de ziekte aan zijn oor. Maar bovenal schrijft hij over de angst die hij heeft om gek te worden. Dit is de toon van de brief. ‘De schrijver van het verzoekschrift is er zich nu goed van bewust, dat de drie jaar die aan zijn arrestatie vooraf gingen, weliswaar vanuit een intellectueel gezichtspunt de meest glansrijke jaren van zijn leven waren (...), maar dat hij tegelijkertijd al die jaren aan de meest gruwelijke vorm van sexuele waanzin leed - een waanzin, die hem zijn vrouw en kinderen deed vergeten, zijn hoge sociale positie in Londen en Parijs, zijn aanzien in Europa als kunstenaar, de eer van zijn naam en zijn familie, zijn menselijkheid, en hem tot een hulpeloze prooi maakte voor de walgelijkste hartstochten en voor het soort mensen dat ze, voor geld, bevredigde en hem vervolgens naar de ondergang dreef.’Ga naar eindnoot36 Wilde betoogt in de brief, dat zijn ‘ziekte’ eerder een reden is voor geneeskundige bijstand dan voor een gerechtelijke straf. Hij legt er daarbij de nadruk op, dat ‘eminente geleerden’ als Lombroso en Nordau hetzelfde beweren. Zij hebben immers aangetoond, dat er een nauwe band bestaat tussen kunst en waanzin, schrijft hij, en hij wijst in dat verband in het bijzonder op de opmerkingen die Nordau over hém heeft gemaakt, zijnde ‘een typisch voorbeeld van dat fatale verband’. Mijn gekte heeft zich al gemanifesteerd in ‘sexuele waanzin’, vervolgt hij, en ik ben nu bang dat ze zich over mijn hele wezen zal uitbreiden. En het is daarom, dat ik u verzoek om mij uit de gevangenis te ontslaan en me toestemming te verlenen om naar het buitenland te reizen, ten einde me daar onder medische behandeling te kunnen stellen. Er is nooit op dit verzoek gereageerd. Verderop in zijn briefwisseling komt Wilde nog één keer terug op de pathografie. Oscar Wilde in 1891
| |
[pagina 60]
| |
Dat is in de lange brief aan ‘Bosie’, beroemd geworden als De Profundis. Daarin noemt hij even, in het voorbijgaan, de naam van Lombroso en brengt dan nog eens het verband tussen ‘genie’ en ‘perversiteit’ ter sprake. Hij zegt dan: ‘pathologisch gedrag komt ook voor bij hen die genie hebben’.Ga naar eindnoot37 Weten we dus weinig van de reactie van de fin-de-siècle-kunstenaars die Nordau besprak, beter zijn we ingelicht over de mening van andere tijdgenoten. Zo is het bekend dat Lombroso - de ‘zeer geëerde en dierbare meester’ - voorzichtig afstand heeft genomen van het werk van zijn enthousiaste volgeling.Ga naar eindnoot38 Ook kennen we een tirade van Shaw, waarin de draak wordt gestoken met de ideeën van Nordau. The Sanity of Art heet het boekje, met als ondertitel: An Exposure of the Current Nonsense about Artists being Degenerate. Is het boek van Nordau van een ‘plaatijzeren ernst’, Shaws reactie is ironisch en geestig. Zijn beschouwing heeft verder de onmiskenbare verdienste kort te zijn. Als de inleiding voorbij is, wordt er in een tiental bladzijden duidelijk gemaakt dat de leer van Nordau niet deugt en dat hij niet weet waar hij het over heeft, als hij de fin-de-siècle-kunst bespreekt. Het belangrijkste mankement van de leer is dat alles blijkbaar bewijs van ontaarding kan zijn, elke eigenschap én ook zijn tegendeel. Shaw geeft daar fraaie voorbeelden van. ‘Als iemand veel aandacht besteedt aan zijn kleding is hij gedegenereerd: zijden kamerjassen en kniebroeken zijn ernstige symptomen en een wollen hemd is een doorslaggevend bewijs. Als hij voor dit soort zaken geen enkele belangstelling heeft, is hij duidelijk onoplettend en dus ook gedegenereerd. Als hij drinkt is hij neurotisch; als hij vegetarisch leeft en zich van alle drank onthoudt, sluit hem dan direct op. Als hij een slecht leven lijdt verklaart hem dat direct schuldig; maar als er niets op zijn gedrag is aan te merken, dan is hij niet in stáát tot handelen en heeft hij niet de kracht en de moed om zijn verdorven neigingen te botvieren’. Enzovoorts, enzovoorts.Ga naar eindnoot39 Nordau is ook allerminst de objectieve wetenschapper die hij pretendeert te zijn. Shaw wijst daar terecht op. Hij is een moralist die alles wat hem niet bevalt in de negentiende-eeuwse kunst (en eigenlijk bevalt hem niets) verdoemt door het ontaard te noemen, zonder zich daarbij te bekommeren om het verschil tussen, zeg, Rosetti en Ibsen of Wilde en Tolstoj. De dokter is bovendien uiterst laatdunkend over zijn patiënten. Hij mag dan wel in het voorwoord van zijn boek flink doen door het geschrijf van anderen over kunst ‘subjectief gedaas’ te noemen, maar hoe moeten we zinnen als deze, uit zijn eigen boek, dan noemen? Ze zijn geen uitzondering. ‘De ontaarden stamelen en stotteren in plaats van te spreken. Ze stoten eenlettergrepige woorden uit in plaats van volwaardige zinnen te vormen. Ze tekenen en schilderen als kinderen, die met brutale handen de tafels en de muren besmeuren. Ze maken muziek als de gele mensen uit Oost-Azië’.Ga naar eindnoot40 | |
4. De kunst in de negentiende eeuw: NederlandBij het rijtje vertalingen van Entartung werd ook een Nederlandse vertaling genoemd. Beter zou het zijn om van een bewerking te spreken, dat staat ook op de titelpagina van het boek: ‘Bewerkt door F.M. Jaeger (Maurits Smit)’. Want niet alleen is enkel het eerste deel van Entartung in het Nederlands overgezet, maar er zijn ook een paar beschouwingen van eigen makelij aan het oorspronkelijke geschrift toegevoegd: over Tachtig onder andere. Ze zijn geheel in Nordau'se trant, dat spreekt.Ga naar eindnoot41 Het oordeel van Jaeger alias Smit over Tachtig is vergelijkbaar met dat van Paap, zoals we het kennen uit diens fameuze Vincent Haman: beiden beschouwen de beweging als een ziekteverschijnsel. Paap baseerde zich bij het maken van die diagnose niet op het boek van Nordau, maar op een psychiatrische studie van Cullerere, zo heeft hij ooit in een interview onthuld. Veel verschil maakt dat niet, want die studie, Les frontières de la folie, is geheel en al op Moreau en Lombroso geïnspireerd. ‘Ik las, wat ik trouwens wel al ongeveer wist, dat er in alle groote steden artisten zijn, die zich op de grenzen van de krankzinnigheid bevinden, en allerlei gekke dingen doen, malle dingen uithalen met woorden en nieuwe kunsten bedenken. En toen kwam ik tot het idee: Zoo is de woordkunst in Nederland ontstaan’.Ga naar eindnoot42 Wie dit interview kent, vindt het niet zo vreemd dat Vincent Haman wel eens is omschreven als ‘het levensverhaal van een gedegenereerde artist’.Ga naar eindnoot43 Overigens lijkt de roman niet alléén geïnspireerd door de lectuur van Cullerere. De woede van Paap over de manier waarop men zijn idool Multatuli behandelde, heeft ook een beslissend stempel op het boek gedrukt. Het gaat dan niet enkel om het boek dat Vincent in een sigarenkistje bewaart, maar ook om de beruchte ziektegeschiedenis van Swart Abrahamsz uit 1888. Zo leidt de ene diagnose tot de andere...Ga naar eindnoot44 Ik weet niet of het boekje van Shaw in ons land bekend is geworden. Ik weet wel dat er ook hier kritiek werd geleverd op de denkbeelden van Nordau, door Van Nouhuys bijvoorbeeld. Wat hij met name hekelde was de suggestie van Nordau dat er een scherpe grens te trekken zou zijn tussen normaal en abnormaal, ziek en gezond en dat die grens voor eeuwig en altijd vast ligt. Dat is namelijk niet zo, meent Van Nouhuys. ‘Normaal’ is slechts de norm die de meerderheid stelt, meer niet. ‘Wanneer de heele menschheid aan een vorm van krankzinnigheid leed, waarvoor nu iemand als patiënt moet behandeld worden, dan zou niemand zijn buurman krankzinnig vinden en de menschheid als zoodanig ook niet krankzinnig zijn. Dan was die krankzinnigheid normaal’.Ga naar eindnoot45 Doordat Nordau het relatieve als absoluut voorstelt, kan hij zichzelf de rol van opperrechter aanmeten. Alsof zijn oordelen niet gewoon persóónlijke meningen zijn! Ook de toon van Entartung ergert Van Nouhuys. ‘Er is iets boos, iets nijdigs in zijn schrijfwijze, iets driftigs, dat hem nu en dan doet doorslaan als een opgewonden bierdrinker’, zo heet het | |
[pagina 61]
| |
de ene keer. Verderop is de criticus scherper. ‘Hij maakt den indruk van een Vandaal in een kunstgalerij, van een bezeten beeldstormer’.Ga naar eindnoot46 Dergelijke reacties maakten geen einde aan de ‘irrenheilkundige Kritik’, ook niet aan de vaderlandse variant daarvan. Een aantal jaren na de kritiek van Van Nouhuys - de negentiende eeuw was net voorbij - verscheen er bijvoorbeeld een beschouwing van Van Eeden met de veelzeggende titel: Gezondheid en verval in kunst. Hij handelde over een tentoonstelling van het werk van Spoor, Mondriaan en Sluijters. Van Eeden begint dat stuk met op te merken, dat het gebruik van woorden als ‘gezond’ en ‘ziek’ in verband met kunst natuurlijk altijd min of meer ‘zinnebeeldig’ zal zijn. Maar, zo haast hij zich eraan toe te voegen, ‘het verband met onze lichamelijke gezondheid is toch vaak zeer duidelijk’, want ‘in vele gevallen gaat een achteruitgang in smaak gepaard met verzwakking van het individu in geestvermogens, of met een ontaarding, verslapping van het geheele volk, of het geheele ras’.Ga naar eindnoot47 Het gezonde uit de titel blijkt vervolgens te slaan op het schilderwerk van Spoor (wie kent die naam nog?), het verval op dat van Mondriaan en Sluijters. De diagnose berust in het geval van Mondriaan op diens kleurgevoel en compositie en wordt bij Sluijters bepaald door diens perversiteit. Over beider werk heet het: ‘Nooit heb ik zulke zuivere gevallen van acute decadence zóó duidelijk voor ogen gehad. Het zijn, wat de medicus noemt: typische ziekte-beelden’.Ga naar eindnoot48 Betekent dat nu dat Mondriaan en Sluijters ‘malende’ zijn? Nee. ‘Zulk een smaakverwildering kan voor korten tijd optreden en voor 't overige geen al te diepen invloed op 't zielsleven van een mensch uitoefenen. Ik beperk mij hier uitsluitend tot de bespreking van de voor elk zichtbare abberatie in hun kunst-uiting’.Ga naar eindnoot49 | |
5. Na de eeuwwisselingAan het einde van de negentiende eeuw begon de psychiatrie zijn vertrouwen te verliezen in de degeneratie-gedachte. Er waren nog wel psychiaters die het idee trouw bleven (Kräpelin bijvoorbeeld), maar dat gebeurde nooit zonder de toevoeging van allerlei restricties op de oorspronkelijke formuleringen. Een aantal jaren later kwam ook daaraan een einde. De gedachten van Morel en Moreau werden nu definitief verworpen. In kringen van kunstenaars en critici bleven de ideeën veel langer doorleven. Toch veranderde er misschien wel iets na de eeuwwisseling. Was in de negentiende eeuw de meerderheid namelijk geneigd om het verband tussen kunst en ziekte positief uit te leggen, nu lijkt het soms wel alsof ‘ziekte’ altijd een vloekwoord is en nooit meer een woord van lof, zoals in de dagen van Baudelaire en de gebroeders De Goncourt. In de eerste helft van deze eeuw is er heel wat treurigmakend proza verschenen, waarin alsmaar op het modieuze van de moderne kunst werd geschimpt. De kunst was ziek, heette het in rituele herhaling, decadent en gedegenereerd. Zo hield Seerp Anema in 1926 een ‘christelijk-calvinistische kunstzuiveringspreek’ onder de titel Moderne kunst en ontaarding, waarin bijvoorbeeld werd gezegd dat Zola aan de ‘mania blasphematoria’ leed (‘souteneurs- en dieventaal gebruikt hij krachtens voorliefde, ook als 't verhaal het volstrekt niet eischt’) en waarin over de navolgers van Zola werd meegedeeld dat ze uit twee groepen bestaan: ‘dégénérés supérieurs, even ziek als Zola zelf én... viezerikken’.Ga naar eindnoot50 De estheticus Bierens de Haan liet in 1937 een wat beschaafder geluid horen, maar ook hij twijfelde er niet aan, dat de kunst van zijn tijd in verval was. ‘Vandaar de vormverwildering, de mismaakte, gerekte of verstarde lichaamsuitbeelding, de scheeftrekking van het perspektief, de figurale vlakschildering, die naar kinderlijke onnoozelheid neigt, het dwaas en moedwillig misteekende. Deze moderniteit is niet snobisme maar tragiek’.Ga naar eindnoot51 Het dieptepunt in dit genre vormt natuurlijk de nationaalsocialistische kunstkritiek met haar aanvallen op het ontaarde. Zij is het die de moderne kunst brutaalweg tot een gevaar voor de volksgezondheid uitroept, al vanaf het begin van de jaren dertig. Overal dreigt ontaarding, zo beweert Hitler in een rede uit 1933 en het gevaar kan alleen worden bezworen door hard op te treden tegen die ‘decadente en rasvreemde elementen’, tegen dat ‘anarchisme’. Er zijn twee mogelijkheden, vervolgt hij. Als het werk dat men maakt echt het innerlijk leven weerspiegelt, dan dient men onder psychiatrische behandeling te worden geplaatst. En als men slechts de mode volgde, dan is men een bedrieger en is opsluiting dus het verdiende loon.Ga naar eindnoot52 Ik wil niet in de fout vervallen allerlei auteurs die vóór de opkomst van Hitler-Duitsland met verachting over ontaarde kunst spraken, met terugwerkende kracht tot nationaal-socialist te bestempelen. Dat zou een anachronisme zijn. Ik wil er wel de nadruk op leggen dat de nationaal-socialistische kunstkritiek geen vondst is van Hitler of Goebbels, maar op een oude traditie terug gaat - een traditie die in de jaren twintig en dertig bij lange na niet dood was. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre de nazi's van die voorgeschiedenis op de hoogte waren. Dat men zich op zijn minst bewust was van enige traditie, blijkt uit sommige verwijzingen naar Nordau en zijn boek.Ga naar eindnoot53 Die verwijzingen verbazen me niets. De aanval van Nordau op de kunst van het fin-de-siècle en de aanvallen van de nationaal-socialisten op de moderne kunst vertonen achteraf gezien beangstigend veel overeenkomsten met elkaar. Niet alleen in de toon en in de argumentatie, maar ook in de maatregelen die werden voorgesteld om aan de ‘ongezonde situatie’ een eind te maken. Want wat is de therapie die de ‘irrenheilkundige Kritiker’ op het einde van zijn boek voorstelt? ‘Typering van de leidende ontaarden en hysterici als zieken, ontmaskering en brandmerking van de navolgers als vijanden van de gemeenschap, waarschuwing aan het publiek voor de leugens van deze parasieten’.Ga naar eindnoot54 Psychiaters worden opgeroepen om hun stem te verheffen en te waar- | |
[pagina 62]
| |
schuwen voor de gevaren die de geestelijke volksgezondheid bedreigen. Het Duitse volk hecht groot gewicht aan rangen en titels, zegt Nordau, dus als u mijn diagnose bevestigt zal men mijn visie direct accepteren en mijn kritiek ter harte nemen. Op die manier wordt de éénmansactie een algemene affaire. Uit alles blijkt dat Nordau daarbij van geen pardon voor de ontaarden wil weten. ‘We hebben niets met hen gemeen’.Ga naar eindnoot55 Dankzij het nationaal-socialisme is de indruk ontstaan dat het verband tussen kunst en ziekte in deze eeuw nooit anders dan negatief is uitgelegd. Die indruk is echter onjuist. Er zijn verschillende kunstenaars te noemen die er een andere mening op na houden. Sommigen van hen leggen het verband positief uit, net als in de negentiende eeuw; anderen beschouwen het neutraal. Positief zijn bijvoorbeeld Gottfried Benn en Thomas Mann.Ga naar eindnoot56 Beiden leggen veel nadruk op het verband. In de romans en beschouwingen van Mann is zelfs zo vaak sprake van kunst en ziekte, dat er een germanist is geweest die er een afzonderlijke studie aan wijdde: Krankheit, Verbrechen und künstlerisches Schaffen bei Thomas Mann.Ga naar eindnoot57 Neem Doktor Faustus, het verhaal over leven en werk van de imaginaire componist Adrian Leverkühn. Als de roman nog slechts bij het begin van de componistencarrière verwijlt - Leverkühn als leerling - wordt ons al verteld dat een goede gezondheid niet veel van doen heeft met het maken van kunst: ‘Ze vormt daar zelfs in zekere zin een tegenstelling mee’.Ga naar eindnoot58 Uit het verdere verloop van de biografie blijkt dat ook wel. Want wat wordt er steeds van Leverkühn gezegd? Dat hij ziek is en dat hij componeert. Het verband tussen beide wordt gelegd in zinnen als deze. ‘De kunstenaar is de broer van de misdadiger en de waanzinnige’. En: ‘Genie is een vorm van levenskracht die in ziekte wordt ervaren, uit welke ziekte en door welke ziekte scheppende kracht ontstaat’.Ga naar eindnoot59 Een goed voorbeeld van een schrijver die het verband tussen kunst en ziekte vanuit een neutraal gezichtspunt bekijkt is Brakman. Beschouwingen van zijn hand als De creatieve ziekte of Over de synthese van ziekte en kunst maken duidelijk dat hij gefascineerd is door dat verband, maar zonder zichzelf tot een standpunt te verplichten, meer als geïnteresseerde dan als gelovige. Zijn fascinatie blijkt trouwens niet alleen uit essayistisch werk. Want het zal toch geen toeval zijn, dat een van zijn romans is gewijd aan het leven van Ludwig II van Beieren - een van de beroemdste nerveuze karakters uit de vorige eeuw. Het geloof in een zinvol verband tussen kunst en ziekte is, kortom, nog lang niet dood. En ach, wie weet is het idee wel het eeuwige leven beschoren. Als mythologie van het kunstenaarschap. Gerrit Krol heeft eens in een ironisch ogenblik verteld hoe ijverig hij in zijn jeugd probeerde een groot schrijver te worden. Daartoe stond hij de hele dag voor het raam naar buiten te kijken, ‘om te zien wat daar gebeurde’ en werd er 's nachts driftig in woordenboeken gebladerd, op zoek naar ‘speciale woorden’. Het mocht allemaal niet baten. De pogingen bleven vruchteloos. En toen kwam dit: ‘“Hunkerend naar de pijn van sterke rampen”, las ik, met instemming, van de dichter Marsman en een vreemde, hoopvolle gedachte kwam bij me op: wát als ik eens krankzinnig werd? Zou ik dan niet eindelijk 's aan de slag kunnen?’Ga naar eindnoot60Ga naar eindnoot5 |
|