De Revisor. Jaargang 11(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Ad Zuiderent Enigma Geliefde, nu ver weg, ik zit met drank, pen en sigaar. Waar was mijn hand, toen jij er was? Ik weet nog van je haar, de buiging van je nek, hoe we ons verplaatsten door de kamer als je lachte. En dat er mensen waren die wij kenden. (Die verdwijnen maar!) Wat heeft de verte je gebracht? Gedachten aan een raar verloop van dag en nacht? Een klok die onwijs vroeg begon te slaan? Zo gauw afstand je heimwee af gaat staan, krijg je bericht dat ik nog steeds hier ben. Mijn hand was in de kamer, in de lucht, en streelde zwaar de plaatsen waar jij liep. In mijn gebaar herkende iedereen de liefde. Ik dronk er goed van. Zo, ben je daar? In antwoord op mijn schrijven? Ik verraad mij niet zo gauw. Maar nu je zo dichtbij bent, ken je mij als wat ontploft wanneer het in beweging raakt, ontdaan. Sterf als een zwaan! Ik wil geen denkbeeld, maar ontreddering. Mooi weer genoeg: hoe lang laat je me wachten? De klok slaat vijftien keer-de tijden zijn ernaar. Ik wil je nek niet, niet je lach, je haar. Alleen verzoek ik je mijn handgebaar nu te aanvaarden als een daad waarover we de eerste tijd nog niet zijn uitgepraat. Roep gerust harder met je ongeschoolde stem, speel er gitaar bij, lokzang op de rotsen; en blijf ver weg, maar zeg wat vind je van wat ik geworden ben: een hand die in de lucht streelt zonder doel dan 't glas, een hand die nu de as uit je haar slaat, de dromen uit je nek. Ik kan niet zonder jou, je was ver weg, maar - hand erop - wanneer ik heg noch steg in deze wereld om jou heen weet, sla dan, ontdoe mij van mijn slagpen en blijf hier, glans als een inktvlek, sla neer op papier. Vorige Volgende