De Revisor. Jaargang 11
(1984)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Ilse N. Bulhof
| |
[pagina 29]
| |
mede bepalend zijn voor het uiteindelijke resultaat.Ga naar eindnoot4 In het laatste geval zou het doen en laten van de wetenschapper en de situatie van waaruit hij werkt, van belang zijn. Darwin was zeker niet van mening dat zijn persoonlijke omstandigheden voor zijn theorie van belang waren, laat staan dat hij speciale waarde aan zijn eigen persoon hechtte; integendeel, hij verontschuldigt zich ervoor zichzelf ter sprake gebracht te hebben: hij wilde alleen maar laten zien dat hij zijn beslissing niet in haast genomen heeft. Darwin wilde m.a.w. op deze manier duidelijk maken dat hij een betrouwbaar leidsman is; dat, hoe gewaagd de inhoud van het boek ook is, hij in het uitdenken ervan bepaald niet over één nacht ijs gegaan is; dat zijn oplossing van het ‘mysterie der mysteries’, het ontstaan van de soorten, niet een zaak van wilde fantasie is geweest, of van een plotselinge intuïtieve ingeving, maar van geduldig en rustig zuiver wetenschappelijk onderzoek. Op grond daarvan kon hij - na al die jaren - tot een beslissing komen (‘come to a decision’), - hij kon de knoop doorhakken. Een besluit vergt moed. ‘Sapere aude’, durf te weten, had ook Kant gezegd. De Origin of Species is door de wetenschapsman Darwin bewust in de traditie van het Verlichtingsdenken geplaatst. Durf de strijd met de gevestigde opinie aan, vertrouw je rede, onderzoek de feiten en accepteer de logische conclusies waar die toe leiden. Wetenschappelijk denken is, vanwege zijn verlichtende functie, van groot maatschappelijk belang. Vandaar dat Darwin in dit boek niet alleen tot vakgenoten spreekt, maar tot het lezend publiek in het algemeen. De toon van het boek is monter, animerend, anecdotisch, en heel persoonlijk. Steeds is een Ik-figuur aan het woord, die van zijn spannende ervaringen vertelt, ons daarbij aan de ene kant door zijn enthousiasme meesleept, er tegelijkertijd steeds weer op wijzend hoe kalm hij alles onderzocht heeft. Zo ontstaat een wonderlijke spanning tussen aan de ene kant emotie, opgeroepen door Darwins bewonderende beschrijvingen van de natuur, en aan de andere kant kalme redelijkheid, opgeroepen door zijn onverstoorbaar vakmanschap. Er staat veel meer in het boek dan alleen een verhaal over het ontstaan van de soorten. Wij lezen bijvoorbeeld over de tegenstelling tussen beschaafd en onbeschaafd: over wilden in de prehistorie; over de man-vrouw relatie; over de mens-natuur relatie; over het voortschrijden van de tijd; over leven en dood. We vernemen ook prikkelende details, bijvoorbeeld dat de wilden van Tierra del Fuego in tijden van schaarste liever hun oude vrouwen opeten dan hun honden. We lezen over de vindingrijkheid van de mens, die toch maar op het idee komt om rassen te kweken. Een klein detail in een dier wekt hun fantasie op, daar borduren ze op door, en zie, na verloop van tijd komt er zoiets ongelofelijks als een pauwestaart voor de dag. Hoe komt de mens daarop? ‘It is in human nature,’ aldus Darwin, ‘to value any novelty.’ We lezen ook hoe geografische en sociale tegenstellingen doorwerken in het uiterlijk van onze huisdieren. Voor het verkrijgen van betere huisdieren is actieve bewuste selectie van de parende dieren het meest effectief - maar dat kan alleen als de dieren goed in de hand gehouden worden. Bij katten, die 's nachts zo graag op vrijersvoeten willen, kan dat niet, zeer tot verdriet van vrouwen en kinderen. Met ezels, die 's nachts niet op stap gaan, zou men hebben kunnen fokken, maar het is nooit gedaan. Dat komt omdat ezels worden gehouden door arme mensen. Omdat zulke mensen niet zo letten op wat er gebeurt, en omdat ze geen verslag bijhouden, is het met ezels nooit wat geworden. De Origin is ook zo prettig leesbaar doordat Darwin bewust heeft afgezien van een droge opsomming van feiten, en van het geven van definities.Ga naar eindnoot5 De taal van het boek is de gewone omgangstaal, met maar een enkele vakterm. De argumentering ervan is goed te volgen, mede omdat Darwin in het boek de volgorde heeft aangehouden van zijn eigen onderzoek; daardoor blijft de spanning die Darwin ervoer, voelbaar. Tenslotte dragen de vergelijkingen en metaforen enorm bij tot de aantrekkelijkheid van de Origin. Daarmee doet Darwin een beroep op halfbewuste opinies, gevoelens en ervaringen van zijn lezers. Ze brengen zodoende een element van herkenning bij de lezer teweeg, dat ten goede komt aan de geloofwaardigheid van het gepresenteerde. We kunnen dus concluderen dat The Origin of Species een uiterst leesbaar boek is; het heeft duidelijk als doel de instemming van de lezer met de gepresenteerde visie, die immers op het moment van schrijven nog heel controversieel was, te verwerven. Zoals Darwin zelf zei, de Origin is ‘one long argument’.Ga naar eindnoot6 Nu wil het geval dat het feit dat een wetenschappelijke tekst als de Origin overredende, retorische elementen bevat, lijnrecht in tegenspraak is met de norm waaraan wetenschappelijke teksten eigenlijk behoren te voldoen, namelijk een heldere beknopte weergave te zijn van standen van zaken, eventueel uitgebreid met een verslag van hoe men tot dat inzicht gekomen is. Doel van de moderne wetenschap (en daarmee bedoel ik de wetenschap van de Renaissance tot aan het begin van deze eeuw) was simpele, onopgesmukte, anders gezegd objectieve, of weer anders gezegd, fantasieloze weergave van de werkelijkheid. Alvorens verder te gaan met Darwin, wil ik eerst dit doel en de norm die het impliceert nader uitleggen. Sinds de Renaissance was de belangstelling voor de gewone voorwerpen van de natuur om ons heen sterk toegenomen. Men wilde zich door de dingen zelf laten onderrichten. Dit ging gepaard met een nieuwe manier van kijken: exact observeren; met een nieuwe manier van illustreren: het exact weergeven van wat geobserveerd werd; en met een nieuwe manier van schrijven: het gebruik van een exacte terminologie, en het streven naar beknoptheid.Ga naar eindnoot7 Het streven om zich in de wetenschap door de natuur zelf te | |
[pagina 30]
| |
laten onderrichten hield een aanval in op de universitaire geleerden, die in hun studie van de natuur meer aandacht besteedden aan de moeilijk verstaanbare teksten van Aristoteles en consorten dan aan de dingen van de ‘eenvoudige’ natuur zelf. Naast de studie van de Bijbel, zo stelden Bacon en Galilei, moest ook het boek van de natuur weer gelezen worden. Weinigen hebben zo welsprekend als Bacon gepleit om te kijken naar de natuur, ongecompliceerd als deze is ‘without superstition or imposture, error or confusion’.Ga naar eindnoot8 Wat men in de natuur zag, moest men vervolgens in duidelijke taal aan de wereld rapporteren; daar was, zo stelde Descartes, helemaal geen mooischrijverij of humanistische vorming voor nodig, dat zou het rapport alleen maar onduidelijk maken.Ga naar eindnoot9 De helderheid en beknoptheid van de moderne wetenschappelijke taal vloeide niet alleen voort uit het feit dat retoriek overbodig, en zelfs storend was; het was ook gevolg van de helderheid en eenvoud van de dingen van de eenduidige natuur zelf. Het was een taal aangepast aan entiteiten die niet met woorden spreken, zich niet verbaal opstellen; dingen die niet gehoord, alleen gezien kunnen worden. Door zich in deze taal uit te drukken, geeft een wetenschappelijk onderzoeker aan dat hij constateert wat - nu ja, misschien na enig nadenken en experimenteren - ‘evident’ is: niet tegen te spreken, in principe voor allen zichtbaar. In het wetenschappelijk gesprek met de natuur werd als het ware alleen door de natuur de waarheid gesproken. Want de natuur kon niet liegen, zij was wat zij was: een eenduidige, niet mis te verstane realiteit. Alleen mensen konden fantaseren, liegen. De eenduidige gemeenschappelijke wetenschappelijke taal slaat dus op, of weerspiegelt, zo kunnen wij samenvatten, een voor allen zichtbare eenduidige natuur. Over die natuur kan dan ook maar één waarheid gezegd worden. Er is maar één ware weergave van de natuur. De rest is subjectieve fantasie. De eenduidige natuur die de moderne wetenschap bestudeert, is dus uiterst fantasieloos of prozaïsch, zou men kunnen zeggen. ‘De natuur houdt niet van poëzie,’ zei Galilei al, ‘fabels en fantasieën zijn in zekere zin essentieel voor poëzie, die zonder deze niet kan bestaan; maar alle soorten onwaarheid gaan zozeer tegen de aard van de natuur in, dat het daar net zo afwezig is als donker in licht.’Ga naar eindnoot10 Samenvattend kunnen wij stellen dat de moderne wetenschappers wars waren van ‘literaire’ effecten; zij streefden naar een onopgesmukte, directe weergave van de werkelijkheid; het ‘literaire’ had daarbij geen functie: sterker, het was gedegradeerd tot fantasie, tot iets subjectiefs dat van de mensen komt, die eo ipso vage, subjectieve elementen invoeren. Die elementen moesten dus verdwijnen. Waarom deden ze dat dan niet? Omdat de moderne wetenschap van begin af aan publiciteit nodig gehad heeft: het ging immers tezeer in tegen de gevestigde opvattingen omtrent de werkelijkheid en de plaats die de mens daarin inneemt, om zonder slag of stoot te worden aangenomen. Tot de wervende stijl van wetenschappelijke publicaties behoort naast regelrechte retoriek onder meer het beroep op de rede, het gebruik van logische overtuigende argumenten, verslag van proeven, en verklaring van het zuiver wetenschappelijk karakter van het werk, verwijzingen naar gerespecteerde voorgangers, en een omvangrijk notenapparaat.Ga naar eindnoot11 Het wetenschappelijk bedrijf en de wetenschappelijke teksten hadden op deze manier een stijl die als de essentie zelf werd aangeprezen en ervaren. Mede door die stijl was de wetenschap zo overtuigend, en ging het besef dat er überhaupt van stijl sprake was, verloren. De Origin is van deze retoriek een schitterend voorbeeld. Darwins taalgebruik maakt duidelijk dat er in dit werk helemaal geen sprake is van een neutraal verslag van wat de natuur zegt. Het is een hartstochtelijk geschreven, persoonlijke en tot personen gerichte communicatie. Teksten die niet louter uit algebraïsche en logische formules bestaan, kunnen nooit helemaal eenduidig zijn; zij vragen daarom om interpretatie. Voor een tekst zoals de Origin met duidelijk herkenbare retorische elementen, moet men op zijn hoede zijn, moet men critisch op manifeste en latente betekenissen lezen zoals ook de wetenschapssociologen beseffen. Deze laatsten hebben op heel andere gronden dan taalgevoeligheid een wantrouwen ten aanzien van het wetenschappelijk bedrijf opgevat, zij interpreteren vooral het wetenschappelijk handelen op hun latente maatschappelijke betekenis. Wij kennen het perspectief van een door belangen geleide wetenschap vooral van Jürgen Habermas.Ga naar eindnoot12 Waar ik op wil wijzen is dat het zinvol is de belangen die er in het wetenschappelijk bedrijf verborgen zijn, ook te onderkennen in de stijl van de teksten waarin wetenschappelijke inzichten verwoord zijn. Zo bezien is de literaire analyse van wetenschappelijke teksten een vorm van ideologiekritiek.Ga naar eindnoot13 Maar waarom, zo vragen we weer, is die communicatie in de Origin zo breedsprakig, zo aantrekkelijk, zo verleidelijk, zodat de logische struktuur er welhaast bij in het niet zinkt? Is het misschien omdat Darwin zich richt tot leken die van logisch denken niet veel kaas gegeten hebben, of er zich ronduit bij zouden vervelen? Dat Darwin zich in de Origin bewust tot een groot publiek richtte, is ongetwijfeld waar. Maar dat betekent niet dat hij al schrijvend als het ware zijn ivoren toren verliet om zich ten bate van de goede zaak te verwaardigen de taal van zijn lezers te spreken. In de Origin spreekt Darwin zélf, hij geeft zijn eigen redeneringen weer die hem er zelf toe gebracht hebben zijn hypothese als waarheid te aanvaarden. De man van de wetenschap is ook een Victoriaanse man - een man in een standenmaatschappij die leefde, en bovendien in een imperialistisch tijdperk; en die het moeilijk had met sex. Omdat Darwin zelf aan het woord is kunnen wij niet een splitsing aanbrengen tussen zijn taal (zijn taal als vakman) en de lekentaal (de gewone omgangstaal, eventueel met retorische franje opgesierd). We kunnen van de Origin wel een uittreksel maken, maar het logische geraamte dat we dan overhouden is heel wat anders dan wat Darwin | |
[pagina 31]
| |
heeft geschreven. Heel wat anders en, letterlijk en figuurlijk, heel wat minder. Dat is het beste te illustreren aan de hand van een beschouwing over Darwins gebruik van metaforen. | |
Darwins gebruik van metaforen:A. ‘Natuurlijke selectie’ en ‘strijd om het bestaan’Een vergelijking had Darwin op de kerngedachte van zijn evolutietheorie gebracht: zoals de mens namelijk gewassen en rassen verbetert door de beste exemplaren van een species te laten kruisen en paren, zo selecteert ook de natuur, met alleen dit verschil dat de natuur niet zoals de mens bewust selecteert, maar onbewust, zonder een welomlijnd plan, zonder het eigenlijk te beseffen. Dat lijkt op de manier waarop de selectie bij natuurvolken geschiedde, die gewoon door hun lievelingsdieren extra te vertroetelen, min of meer bij toeval hun huisdieren-rassen verbeterden. Alleen, de natuur vertroetelt zijn goede exemplaren niet, integendeel, hij roeit de slechte exemplaren uit, en wel in een onpersoonlijk mechanisme: de grimmige strijd om het bestaan, de felle competitie van de individuen onderling, een strijd waarin alleen de sterkste of de beste exemplaren overleven. Deze natuurlijke selectie - natuurlijk omdat het tegenover de selectie door de mens staat - is ongelofelijk efficiënt:
‘Als de mens geweldige resultaten kan boeken, en duidelijk geboekt heeft, zowel door zijn methodische als zijn onbewuste manieren van selecteren, wat zal dan niet het effect zijn van natuurlijke selectie? De mens kan alleen maar invloed uitoefenen op externe en zichtbare kenmerken: de natuur, (als ik zo vrij mag zijn om de natuurlijke overleving of de overleving van de sterksten te personifiëren, (de natuur)) geeft niets om uiterlijkheden, behalve voor zover deze nuttig zijn voor een organisme. Zij kan inwerken op ieder intern orgaan, op ieder klein verschil in constitutie, op de hele machinerie van het leven. De mens selecteert slechts met het oog op wat aan hem zelf appelleert, alleen met het oog op het welzijn van het organisme dat zij cultiveert.’Ga naar eindnoot14
De natuurlijke selectie is, aldus Darwin, dus ‘onvergelijkelijk veel efficiënter dan de zwakke acties van de mens, op dezelfde manier als ook de werken van de natuur hoger staan dan die van de kunst -’Ga naar eindnoot15 denk bijvoorbeeld aan bergen of kustlijnen, die in de loop van eeuwen zijn ontstaan. De mens treedt in tegenstelling tot de natuur bij zijn selectie niet rigoreus op, overziet niet alles.
‘Hoe voorbijgaand zijn de wensen en de acties van de mens, hoe kort is zijn tijd, en hoe armzalig zullen bijgevolg zijn resultaten zijn, vergeleken bij die door de natuur samengebracht gedurende hele geologische perioden. Is het dan een wonder dat de species die de natuur produceert, veel “waarachtiger” in karakter zijn dan de door de mens geproduceerde, dat zij oneindig veel beter geadapteerd zijn aan de meest ingewikkelde levenscondities, en dat zij duidelijk het merkteken dragen van superieur vakmanschap?’Ga naar eindnoot16
Met het thema van de natuurlijke selectie en de strijd om het bestaan slaat de keuvelende opgewektheid waarmee Darwin de Origin was begonnen echter om in ernst. Een oproep tot bezinning wordt zelfs door de schrijver in het verhaal ingelast: de lezer moet goed tot zich laten doordringen wat de strijd om het bestaan in de natuur betekent.
‘Niets is gemakkelijker dan in woorden de waarheid van de universele strijd om het bestaan toe te geven - (en niets is) moeilijker - althans, ik heb dat zo ervaren, dan deze conclusie steeds voor ogen te houden. En toch, tenzij het goed in onze geest doordringt, zal de hele huishouding van de natuur, met ieder feit van distributie, schaarste, overvloed, uitsterven en variatie onduidelijk gezien worden, of zelfs helemaal misverstaan. Het gelaat (face, uiterlijk) van de natuur zien wij stralend van vreugde, we zien vaak de overvloed van voedsel - we zien niet of vergeten, dat de vogels die onbezorgd om ons heen zingen, meestentijds leven van insecten en zaadjes, en dat zij op die manier voortdurend leven vernietigen - of we vergeten dat de zangertjes, of hun eieren, of hun jongen, vernietigd worden door vogels of roofdieren - we beseffen niet voortdurend dat, hoewel voedsel nu overvloedig mag zijn, het dat niet in alle seizoenen of in ieder jaar is.’Ga naar eindnoot17
De natuur is verraderlijk. Haar blijheid is schijn. Oppervlakkig gezien, van buitenaf dus, zo kunnen wij Darwins gedachtengang weergeven, lijkt zij mooi; maar de man van de wetenschap weet beter, de natuur is wreed, een strijdtoneel op leven en dood. Men moet dan ook niet in de natuur opgaan, maar integendeel een zekere afstand bewaren; proberen haar door redelijk denken en wetenschap onder controle te krijgen. Anderen, de geoloog Lyell bijvoorbeeld, zo ging Darwin verder, hebben de strijd om het bestaan ‘filosofisch’ in grote lijnen uiteengezet. Maar het is nog wel wat anders om zich de strijd om het bestaan concreet voor ogen te stellen. Het valt blijkbaar niet mee om te wennen aan het nieuwe beeld van de natuur; dat vergt een omscholing van niet alleen het conceptuele denken, maar ook van het voelen, het brengt een verandering teweeg in onze concrete beleving van de natuur. Onwillekeurig denken we hierbij aan Descartes, die ook zegt moeite gehad te hebben om te ontwaken uit zijn slaap, uit de gangbare manier waarop tot dan toe de wereld bezien werd. Wij zien aan Darwin dat diens nieuwe wetenschappelijke visie moet worden geoefend, getraind; dat zij harding en hardheid van de onderzoeker vraagt. Waarin precies schuilt voor Darwin het verraderlijke van de natuur? In de voortplantingsdrift. ‘Ieder organisme,’ stelde Darwin, ‘streeft ernaar om zich zoveel mogelijk te vermenigvuldigen.’Ga naar eindnoot18 De drang tot vermenigvuldiging is met andere woorden aan het leven eigen. Leven is groei, expansie, zich breed en machtig maken - wat alleen maar in cirkels beweegt, of wat stagneert, leeft niet echt, vegeteert alleen maar. Waar mensen dank zij hun rede, door een bewust gekozen | |
[pagina 32]
| |
levenshouding (= onthouding), of door het aanbrengen van technische verbeteringen in de voedselproductie, de strijd om het bestaan kunnen afzwakken, kan de natuur alleen maar door massale en machinale vernietiging species en levensomstandigheden in evenwicht houden. Dat uitroeiing daarbij ‘onvermijdelijk’ is, volgt uit de onmogelijke vruchtbaarheid van de natuur. Darwin lichtte die onder meer toe aan de hand van het voorbeeld van de olifant:
‘De olifant is de langzaamste producent van nageslacht die wij kennen; zij is al 30 als ze haar eerste jong voortbrengt, en zij zal er niet meer dan 6 ter wereld brengen. Maar dat betekent toch dat er na 740 jaar bijna 19 000 000 olifanten zullen zijn, van dit ene paar alleen al...’Ga naar eindnoot19
Het ‘verraad’ van de natuur, zo kunnen we concluderen, is dus gelegen in de paradox dat het leven zichzelf voortbrengt en vernietigt; dat wat een bron van leven en vreugde is, de sexualiteit, tevens een bron van dood en verderf is. En daar kunnen we niets tegen doen. Want wie bijvoorbeeld uit medelijden met de onschuldige jongen of uit sympathie voor de ouden met hun lange staat van dienst, het leed van de strijd om het bestaan wil verzachten, wordt onverbiddelijk gestraft: ‘Verzacht de vernietiging, al is het maar een beetje, en het aantal van de species zal bijna onmiddellijk tot welk astronomisch getal ook oplopen.’Ga naar eindnoot20 Voor medelijden, weekhartigheid, is in de natuur geen plaats. Hoe juist dit aspect van Darwins visie op de natuur zijn lezers aangreep, en hun natuurervaring beïnvloedde, kunnen we goed gadeslaan bij diens vriend en grootste bondgenoot: de bioloog Thomas Huxley. Huxley begon zijn wetenschappelijke carrière vervuld van een verheven romantisch natuurgevoel. Maar in zijn rede ‘De strijd om het bestaan in het menselijk leven’ (1888) had hij zich de natuurvisie van Darwin eigen gemaakt. De natuur die hij tevoren als zo goed en scheppend, als zo moederlijk had ervaren, is nu een slechte moeder geworden: een verraderlijke sexgodin die haar eigen kinderen verslindt, ‘de grote Babylonische godin Istar, in wie de attributen van Afrodite en Ares verbonden zijn.’Ga naar eindnoot21 De ongebreidelde vermenigvuldiging bij dieren en mensen, de mateloze overdaad aan nakomelingen die het gevolg is van de natuurlijke drang tot paren - van de natuur zelf dus - was daar verantwoordelijk voor. Natuurmensen of wilden vechten als beesten de strijd om het bestaan uit, tot het bittere einde. Maar... met ons beschaafden is het niet veel beter gesteld. Zolang als ongelimiteerde vermenigvuldiging voortduurt, zo schreef Huxley, zullen geen wetten en geen ‘perifere bemoeienissen met de verdeling van de rijkdom’ de maatschappij ooit ‘verlossen van de tendentie om als gevolg van zelfreproductie vernietigd te worden in de meest intensieve vorm: (die van) de strijd om het bestaan die de samenleving als doel heeft te beperken... Deze stand van zaken moet voortduren, en steeds erger worden, zolang Istar haar gang kan gaan. Het is het ware raadsel van de Sfinx; en iedere natie die dit niet oplost, zal eerder of later door het monster dat zij zelf gebaard heeft, verslonden worden.’Ga naar eindnoot22 Het is opvallend dat ook in de medische en sociale wetenschappen van die dagen de sexualiteit als het grote raadsel, fascinerend en bedreigend tegelijkertijd, verschijnt. En dat in de beeldende kunst Sfinxen verschijnen, mooie en verradelijke vrouwen die de man ten verderve voeren. Inderdaad, er was moed voor nodig om de strijd om het bestaan onder ogen te zien, om te beseffen in wat voor gruwelijke wereld we leven. Darwin zelf, die als onbevangen vlindervangend jongetje zijn carrière begonnen was, liepen bij deze gedachte de rillingen over het lijf. Dat blijkt wel uit het feit dat hij zich in de Origin geroepen voelt om van tijd tot tijd troost te bieden:
‘Als we over deze strijd nadenken, kunnen we ons troosten met het zekere geloof dat de oorlog van de natuur niet het hele leven van een dier voortduurt - dat (de dieren) geen angst voelen; en dat de dood meestal snel komt, en dat de sterken, de gezonden, en de gelukkigen overleven en zich vermenigvuldigen.’Ga naar eindnoot23
Ook op de laatste bladzijde van het boek voelt Darwin, alvorens van de lezer afscheid te nemen, de behoefte ons te troosten:
‘Zo volgt uit de oorlog van de natuur, uit honger en dood, het prachtigste dat we ons voor kunnen stellen, namelijk de productie van de hogere dieren. Er is grootsheid in deze visie op het leven met zijn vele krachten, oorspronkelijk ingeblazen door de Schepper in een paar vormen of in één vorm; en (in de gedachte) dat terwijl deze planeet rondcirkelde volgens de vaste wet van de zwaartekracht, uit zo'n eenvoudig begin de eindeloze vormen, prachtig en schitterend, geëvolueerd zijn, en nog steeds evolueren.’Ga naar eindnoot24
Het lijkt een schrale troost. Dat de Origin of Species zo'n enorme indruk maakte, en de kijk op, en de ervaring van de wereld grondig veranderde, is niet in de laatste plaats te danken aan het feit dat er zoveel méér in dat boek staat dan wij in een biologische verhandeling verwachten. De meerwaarde van het boek is niet alleen gelegen in Darwins retorische handgrepen, maar ook in zijn poëtische verbeelding van het materiaal dat hij interpreteerde. Juist door de aanwezigheid van metaforen als ‘natuurlijke selectie’ en ‘strijd om het bestaan’, geeft het boek niet alleen een wetenschappelijke theorie die verklaart hoe het in de natuur toegaat, maar óók een visie op de wereld. Het zijn aan het dagelijks leven ontleende beelden die door Darwin creatief op de natuur zijn overgedragen; beelden die voor de schrijver en voor zijn lezers met hevige emoties beladen waren; beelden die de mensen in een nieuw, beangstigend verhaal plaatsen, dat van nu af aan over mens en natuur verteld zal worden. De door de beelden opgeroepen emoties | |
[pagina 33]
| |
waren zoals we zojuist zagen al voor Darwin zèlf tegenstrijdig, hadden voor hem zèlf al vele verschillende betekenissen; van een grootse en bedreigende natuur - vandaar dat het boek ook voor zijn lezers drager van verschillende en heel tegenstrijdige wetenschappelijke, levensbeschouwelijke en ideologische betekenissen kon zijn.Ga naar eindnoot25 Liberale en socialistische, gelovige en atheïstische, om maar enkele te noemen.Ga naar eindnoot26 | |
B. De verletterlijking van de natuurlijke selectie en de strijd om het bestaanHet woord eenmaal door Darwin gesproken, de visie en het verhaal eenmaal door hem gelanceerd, waren niet gemakkelijk meer ongedaan te maken. Niet dat Darwin deze nieuwe werkelijkheidservaring eigenhandig schiep; maar de Origin maakte wel opeens aan veel mensen duidelijk wat al lang door de moderne wetenschap was gesuggereerd: dat de mens met zijn ethische gevoelens vreemdeling is in een hem vijandige wereld. En nadat men zich net als Huxley en talloze anderen had laten overreden door Darwins visie op de natuur, zag men de strijd om het bestaan niet alleen meer woeden tussen de levende wezens van de natuur, maar ook tussen sterren, filosofische stelsels, voorstellingen in zenuwbanen, het onbewuste en het bewuste, arm en rijk, en primitieve en beschaafde volken. Omdat iedereen de wereld zo ging zien en ervaren verdween het besef dat men met een uitdrukking als de strijd om het bestaan in de natuur, toch nog steeds met een metafoor te doen had, en meende men dat de natuur letterlijk zó was als Darwin het voorstelde. Het is boeiend om te zien, hoe Darwin zelf zich er bij het verschijnen van The Origin of Species nog van bewust was dat de ‘struggle for life’ niet letterlijk bestond, en niet als zodanig kon worden gezien, waargenomen, geobserveerd. Bij wijze van verontschuldiging maakt hij de ongelovige lezer, die de term wat al te fantastisch vond, er zelf op attent dat hij besefte de term ‘in a large and metaphorical sense’ en alleen ‘for convenience's sake’ te gebruiken.Ga naar eindnoot27 Ook over de term natuurlijke selectie verontschuldigde hij zich; en hij probeerde het belang van het feit dat hij dat soort metaforen gebruikt, te verdoezelen.
‘In de letterlijke betekenis van het woord is natuurlijke selectie ongetwijfeld een verkeerde term; maar wie heeft er ooit bezwaar tegen gemaakt dat scheikundigen spreken van de keuze-affiniteiten van de onderscheiden elementen?... Wie is er tegen dat een auteur spreekt van de aantrekking door de zwaartekracht uitgeoefend als ordenend principe van het universum? Iedereen weet wat bedoeld en geïmpliceerd wordt door zulke metaforische uitdrukkingen, en kortheidshalve zijn zij bijna noodzakelijk... Met een beetje bekendheid zullen zulke oppervlakkige bezwaren wel vergeten worden.’Ga naar eindnoot28
Inderdaad, men vergat deze taalkundige bezwaren tegen de evolutietheorie, en daarmee vergat men, als gezegd, dat men met termen als de ‘strijd om het bestaan’ en ‘natuurlijke selectie’ met metaforen te doen had, met een creatieve verbeelding van gegevens; men zag het alles letterlijk voor zich, en meende dat men daarbij met een observatie in plaats van een visie te doen had. Op dit punt wil ik tot besluit nader ingaan. Thomas Kuhn ontwikkelde voor de wetenschapsgeschiedenis de begrippen ‘normale’ en ‘revolutionaire’ wetenschap, en het begrip ‘paradigmawisseling’.Ga naar eindnoot29 Een paradigma is een manier van zinvol groeperen van gegevens; het is een manier van zien. In een wetenschappelijke revolutie wordt de ene manier van zien door een andere afgelost. Deze manieren van zien, deze visies, hebben vaak, zo niet altijd, de vorm van beelden, en deze beelden zijn metaforen, net zoals we dat bij Darwin hebben gezien. Een paradigmawisseling is daarom tevens metafoorwisseling.Ga naar eindnoot30 Kuhn vraagt zich af of er in de opeenvolging van metaforen in de geschiedenis van de wetenschap van vooruitgang sprake is - vooruitgang in de zin van een steeds grotere aanpassing van de kennis aan, of benadering van, de natuur. Of kan men, aldus Kuhn, eerder spreken van aanpassen van de werkelijkheid aan de taal? Of is wellicht de hele manier van spreken die dit onderscheid creëert ‘illusionary’? Is wellicht wat wij ‘de wereld’ noemen, een product van de wederzijdse aanpassing van taal en ervaring?Ga naar eindnoot31 Dat zou betekenen dat wij in het wetenschappelijk onderzoek met onze metaforen de natuur interpreteren volgens beelden die onze taal en cultuur ons aan de hand doen. Ik zou hier de volgende reflectie aan willen verbinden. In het overgangsstadium van revolutionaire naar normale wetenschap is de wijze van zien klaarblijkelijk niet gefixeerd, is nog geen theorie dwingend; is wat men meent te zien nog een zaak van keuze of voorkeur. Deze keuze of voorkeur kan, zoals Kuhn en anderen hebben laten zien, op dat moment nog niet op wetenschappelijke gronden alleen gemaakt worden. In dit stadium kan men de wereld blijkbaar op twee of meer manieren interpreteren; als de wetenschappelijke revolutie voorbij is, is daarentegen wat eerst een creatieve visie was, gefixeerd; is daarmee een kwestie van gewoon zien, van wetenschappelijk observeren, van ‘normale wetenschap’, geworden. In de literatuur omschrijft men het verschijnsel van de ‘verletterlijking’ van een metafoor (metaforisch!) als het ‘sterven’ van de metafoor. Een zinvolle zegswijze, want een metafoor die niet meer als zodanig leeft, is ‘dood’, hij heeft zijn oorspronkelijke ‘poëtische’ werking verloren, hij verbindt niet langer op een creatieve manier twee gebieden; er is nog maar één gebied overgebleven en benoemd: de ‘letterlijke’ werkelijkheid, die naar men meent, ook letterlijk zo wordt beschreven als zij wordt beschouwd.Ga naar eindnoot32 Door de geschiedenis van de wetenschap te bestuderen, en er daarbij speciaal op te letten wanneer, hoe en waarom bepaalde metaforen opkomen, komen wij het verbeelde, metaforische karakter van wat ons nu zo letterlijk voorkomt, weer op het spoor. | |
[pagina 34]
| |
De Darwinist zag in de hogere diersoorten organismen die in een gruwelijke strijd met de omgeving gevormd zijn; de gelovige zag er de wijze hand van de Schepper in; de romanticus de scheppende liefde van moeder natuur. De één stond in een wrede, de anderen in een vredige wereld. Volgens een realistisch georiënteerde wetenschapsfilosofie dichten Darwinisten, gelovigen en romantici op een dichterlijke, poëtische, subjectieve manier aan de natuur eigenschappen (‘wreed’, ‘vredig’) toe, die de objectieve werkelijkheid geheel en al vreemd zijn. Als woorden als ‘wreed’ en ‘vredig’ echter alleen maar op de mensenwereld van toepassing zouden zijn, zijn wij mensen door een kloof van de wereld van de natuur gescheiden - en dat was inderdaad wat de moderne wetenschap in het algemeen, en het Darwinisme in het bijzonder, ons hebben laten beseffen. Dat wij het, zelfs na meer dan een eeuw Darwinisme, toch niet kunnen laten om van een ‘vredige’ of ‘wrede’ natuur te spreken moet volgens deze richting in de wetenschapsfilosofie wel komen doordat wij ons niet genoeg gehard hebben, dat wij ons niet hebben kunnen verzoenen met de gedachte dat de natuur zo onverschillig jegens ons is, dat wij zo alleen in de wereld staan. Dat wij over een vredige of wrede natuur spreken, is dan een uiting van zwakte; het is typisch romantisch; of kinderlijk; of vrouwelijk. Maar is die kloof tussen het rijk van de mens en het rijk van de natuur inderdaad wel zo groot? Hoe komen wij eigenlijk aan onze voorstelling van een natuur die heel anders zou zijn? Dat wij mensen de natuur op zo tegengestelde manieren als vredig of wreed interpreteren kan ook een andere reden hebben dan romantiek, kinderlijkheid of vrouwelijke zwakte. Het zou kunnen zijn dat wij zo verschillend over de natuur denken - en in de loop van de geschiedenis gedacht hebben - omdat de natuur niet eenduidig is, en zich niet open en bloot aan ons toont, maar zich gedeeltelijk voor ons verbergt. Anders gezegd, het zou kunnen zijn dat de werkelijkheid meerduidig is en ons daarmee principieel ontglipt. In de literatuur, met name in een gedicht, is de veelvoudige betekenis van woorden, zinnen en van het gedicht als geheel, expres door de dichter ingebouwd. Iedere nieuwe interpretatie stelt de voorgaande ter discussie, breekt de voorgaande open, maakt inbreuk op de andere. Tesamen maken zij de schoonheid van het gedicht uit, en geven aan de beleving ervan diepte; maar het geheel van het gedicht blijft ons ontwijken. Onze ervaring, onze lezingen of interpretaties ervan, maken het gedicht als het ware iedere keer opnieuw en anders af. Zou op die manier ook niet de werkelijkheid als geheel onaf en net zo ongrijpbaar kunnen zijn als een gedicht? En zou de werkelijkheid daarom niet net als een gedicht meerduidig, multi-interpretabel kunnen zijn, zo dat het wordt wat het is in onze talige omgang ermee? Wellicht is de werkelijkheid poëtischer dan de moderne wetenschap dacht. |
|