| |
| |
| |
Robert Anker
Trap op
1
40 watt
Toen zijn hoofd te groot werd voor het dorp.
Hij nam de bus, zo werd het lente.
De toekomst was een daad voorbij de sloten in de stad.
Hij wist nu waar hij was, zijn ogen waren glas.
Zodat buiten niet vanzelfsprekend binnen was.
Hij praatte zich bij bier en rook een wereld naar zijn hoofd.
Totdat hij uitgleed in een geur van hooiland, op de stoep.
Een jongetje, de toekomst toch, kroketten uit zijn hand sloeg.
Dat er een straat is waar hij woont, met wind op alle hoeken.
Dat de verzakte stoep een maat is voor zijn schoenen.
De sleutel in het slot de daad is die hij zoekt.
Hij groet de mooie Hindoestaanse op de trap
en denkt: liefde is het heimwee naar een heden.
Hij denkt: waar kom ik toch vandaan om hier, bij 40 Watt,
het licht der rede, maar geen kiertje naar mijn hart.
Ziet zij een lieve man, een natte jas, herfst.
Over thuiskomst en het krimpen van een hoofd.
Waar hij struikelt over meubels en de ruimte in het leven.
En een helikopter die maar ratelt, dagenlang,
als dit de waarheid is: of daarvoor is opgeleid.
Hoe 's nachts een uitgebrande zwaan door de straten glijdt.
| |
2
wagon-lits
Gegeven een station en tijden van vertrek.
Dat de ochtend gloort onder de overkapping
en hij de trap is opgegaan naar het perron.
Omdat de interkom, de juffrouw en een bord. Daarom.
Omdat hij honger had en alles leeg, maar hier misschien.
Stel, er staat een trein met een bestemming.
Hij koopt een bloem voor zijn revers en vraagt een uniform
vergeving voor zijn moed, een richting voor zijn schoenen.
Dat er dan een vrouw komt met een glimlach voor reklame,
maar die uitstapt voor zijn bloem en zijn geschuifel.
Ach, zulk gedruis dat oren vleugels geeft,
dat de overkapping met de hemelen vervult
en de bedrading zingt zijn oog vol stoom en verte.
Dus: als de restauratie dicht is en de telefoon gesloopt,
een Marokkaan de plek veegt waar hij stond -
Maar dan moet hij al op weg zijn door het weiland
en loopt hij langs de spoordijk op zijn grote schoenen
en dan loopt hij al de stad in - fine - naar het westen,
zijn bestemming in depot. Wat te bewijzen was.
| |
| |
| |
3
de loper los
Hoe hij loopt, daar loopt hij, maar zijn schoenen zijn te groot.
De plantsoenen zijn te klein, waar hij een rug is op een bank.
Daarom neemt hij wel de bus: hij is zijn route kwijt.
Flarden wind en regen bij de dokken die hij vindt,
het dichtgetimmerde café, een beeldroman en blik.
Ik roep: verzin een plicht! Maar hoe hij luistert: niemand roept.
Misschien door dit gedicht voor hem te breken: wat het fluistert.
Hij formuleert nauwkeurig en hij lacht zich er wel door.
Waarna hij met een klap een duiveëi verplettert.
Hoe hij met zijn zakdoek sentimenteel manipuleert!
Trap op, al is het licht kapot, de loper los.
In de keuken neemt hij plaats achter een zonnebril.
Hij lost een kruiswoordraadsel op en hoe je wijn maakt.
Maar hoe je muren overeind houdt zonder huis.
Een oud balkon, een vuilniszak, een kattebak, de wind.
Maar ook: een merel in de regen voor de dag hem vindt.
| |
4
vroeg, vroeger
Het is nog vroeg, het is al stadsrand, bijna rietland, kijk,
staat daar iemand die langs vrouw en fiets, het meubilair -
gedreven is, gevlucht is, of gewoon ontweken.
Omdat zijn hoofd geheel bestraat is, als een stad.
Vannacht, dat hij toen doorbrak in een heimwee,
dat als een tram, als toekomst belde door zijn maag.
Zo iemand dus die tot een vraag gekromd, een dag wil
voorbij de laatste loods, de laatste olie in het gras,
waar hekken, weiden, wolken reizen naar zijn hoofd.
Tja, dan komen wij, in onze open kabriolet.
Onze sigaartjes stinken vrolijk in de wind.
De radio die schalt langs onze vriend,
als onze lach, omdat we zien wat hij nu vindt:
dat wie de macht heeft, kent de dag en kan gaan vissen.
| |
| |
| |
5
het is de wind
Televisie davert als een landschap door hem heen.
Hoogpolige emoties, grote melodieën,
reprodukties van zijn heimwee naar het leven.
Is dat zijn leven, maar dat is zijn mening niet.
Of hij nog weet dat hij een geitje was, als gras,
als water in de sloot, een kamer in het weiland.
Over de wind, die door je leven blaast,
je ergens neerslaat, dat je dan weer verder gaat.
Een stad die hem geen stem gaf, maar een route naar zijn werk.
Het sneeuwt in Noord, de havens waar hij loopt,
nu hij doorloopt na de pont, in kringen, in de sneeuw.
Is hij nog op het balkon geweest, de deur staat open.
Omdat het aldoor sneeuwde in zijn hoofd,
schorre beelden naar hem praatten met een vraag.
Hoe hij hier nu ligt, over de antimakassar.
En dat het sneeuwt, door de vitrages heen. Keihard.
Een televisie vol met landschap in de sneeuw.
| |
6
pom pom pom
Hij groet de dingen met een klopje en de juffrouw op de gang.
Bestelt verkleinwoordjes en zingt daartoe zijn naam.
Omdat er dan een antwoord is en koffie en een baan.
Toch moet hij weer naar huis toe, met de pont van half zes.
Zijn fiets heeft nieuwe banden en versnellingen wel tien.
Daar krijgt hij snel wat hoogte mee, tot na een straat of zes
de vouw weer uit zijn broek is, hé, precies bij het café.
Voor de dood niet bang roept hij om pinda's en jenever.
Hij slaat je op je rug en tot hij zingt duurt niet zo lang.
Als hij op de wc zijn blaas geheel ontledigt
en de juke-box stampt het denken uit zijn hoofd.
Als de graffiti losraakt van de taal en hij zichzelf gelooft -
Maar ja, hoe doe je dat, de blonde aan de tap blijft onbereikbaar.
Omdat de liefde kent de breedte, niet de diepte die ze zoekt.
Nu moet hij toch eens gaan. Hij kan geen tijd meer lenen
om hem stil te laten staan. Tot waar hij woont
een dagelijkse dood hem in de schoenen zakt.
Trap op, denkt hij, de toekomst is voorbij.
Trap op, denkt hij, de meubels staan me bij.
|
|