| |
| |
| |
Francesco Petrarca
Vijf sonnetten
vertaald door Frans van Dooren
Oskar Pastior
Vijf gedichten
vertaald door Wiel Kusters
[Petrarca]
61
Benedetto sia 'l giorno, e 'l mese, e l'anno,
e la stagione, e 'l tempo, e l'ora, e 'l punto,
e 'l bel paese, e 'l loco ov'io fui giunto
da' duo begli occhi, che legato m'hanno;
e benedetto il primo dolce affanno
ch'i' ebbi ad esser con Amor congiunto,
e l'arco, e le saette ond'i' fui punto,
e le piaghe che 'n fin al cor mi vanno.
Benedette le voci tante ch'io
chiamando il nome de mia donna ho sparte,
e i sospiri, e le lagrime, e 'l desio;
e benedette sian tutte le carte
ov'io fama l'acquisto, e 'l pensier mio,
ch'è sol di lei, sì ch'altra non v'ha parte.
61
Gezegend zij de dag, de maand, het jaar,
de tijd, het uur, het punt en de seconde,
en 't zalig oord en de omgeving waar
ik door haar schone ogen werd gebonden.
Gezegend zij de angst die ik om haar
in zoete onzekerheid heb ondervonden,
en Liefde's boog en pijlen die mij zwaar
en ongeneeslijk in mijn hart verwondden.
Gezegend zij elk woord waarmee ik trachtte
haar naam te zeggen tegen iedereen,
en elke traan, elk zuchten en versmachten.
Gezegend elk geschrift waarvan ik meen
dat het haar roemt, gezegend mijn gedachten
waarin geen plaats is dan voor haar alleen.
| |
[Pastior]
2
Guter Tag, von dem ich spreche; der eine gute Tag; die Wo-
che, der Monat, das Jahr; die Jahreszeit, die Witterung, die
Stunde, der Augenblick; das weite Land, der Ort; der Ort
mit den zwei Augen; von ihnen spreche ich, von ihnen kom-
me ich nicht los; von unserem ersten Mal, dem Umstand
und dem Ziel; ich spreche in konzentrischen Kreisen von der
einen Sache; immer ins Herz; der Name, mit dem ich sie
umgab, die Wellen, die er schlägt, indem ich davon spreche;
von der Entbehrung; ich weiss wovon ich spreche; ich heisse
dich gut; selbst in Belegen, die dich künstlich niederschla-
gen; und noch in jenen Gedanken, von denen ich absehe;
davon, und von nichts anderem, ist die Rede.
2
Jij, goede dag waarvan ik spreek; die ene goede dag; de
week, de maand, het jaar; het jaargetijde, het weer, het uur,
het ogenblik; het wijde land, de plaats; de plaats met de
twee ogen; die zijn het waarvan ik spreek, die laten mij niet
los; van onze eerste keer, de omstandigheden en het doel; ik
praat in concentrische cirkels over dat ene; altijd recht in het
hart; de naam waarmee ik haar omringde, de deining die hij
maakt, doordat ik erover praat; over het gemis; ik weet
waarvan ik spreek; ik noem je goed; zelfs in documenten die
je kunstmatig kleineren; en ook in die gedachten, waarvan ik
afzie; daarvan en van niets anders is hier sprake.
| |
| |
| |
[Petrarca]
134
Pace non trovo, e non ho da far guerra;
e temo, e spero; et ardo, e son un ghiaccio;
e volo sopra 'l cielo, e giaccio in terra;
e nulla stringo, e tutto 'l mondo abbraccio.
Tal m'ha in pregion, che non m'apre né serra,
né per suo mi ritèn né scioglie il laccio;
e non m'ancide Amore, e non mi sferra,
né mi vuol vivo né mi trae d'impaccio.
Veggio senza occhi, e non ho lingua, e grido;
e bramo di perir, e cheggio aita;
et ho in odio me stesso, et amo altrui.
Pascomi di dolor, piangendo rido;
egualmente mi spiace morte e vita:
in questo stato son, donna, per vui.
134
Ik heb geen vrede en ik kan niet strijden,
ik hoop en vrees, ik gloei en ben van ijs,
ik zweef naar boven en ik lig te lijden,
ik heb de wereld lief, die ik misprijs.
Ik ben verlost en kan me niet bevrijden,
ik heb houvast en raak toch van de wijs,
ik voel me levend en gestorven beide:
ach, liefde is zowel hel als paradijs.
Ik zie verblind, ik schreeuw en kan niet praten,
ik haat mezelf en houd van iedereen,
ik roep om hulp en wil het leven laten,
ik huil van vreugde, ik lach terwijl ik ween,
leven en dood kwelt mij in gelijke mate:
en dit, o liefste, komt door jou alleen.
| |
[Pastior]
5
Kein Grund zum Aufhören, kein Grund zum Weiterma-
chen; das Schlimmste kommt noch, die Hoffnung dauert;
ich behaupte zu brennen und nehme einen Gletscher wahr;
wer sagt, dass man nicht anderswo sein könnte - aber ich
bin hier; ausserstande, etwas zu besitzen, umarme ich die
Welt: Du bist die Klammer, die mich weder schützt noch
bedroht, weder ein- noch ausschliesst; darum ist auch mein
Inbild von dir weder tödlich noch gesund - es braucht mich
so wenig wie es mich loslässt; bald werden die Sinne ersetzt
- womit hörst du, wenn ich keinen Mund habe?; im Begriff,
nicht mehr zu sein, klammere ich mich an ihn; im Eigensinn
‘den ich hasse’ liebe ich ‘was ich nicht habe’ - am Wider-
spruch mich weidend, tun mir die Paare weh; Ja und Nein
sind mir gleichermassen verdächtig; so also steht und fällt es,
Partner, um mich durch dich.
5
Geen reden tot stoppen, geen reden ermee door te gaan; het
ergste komt nog, de hoop duurt voort; ik beweer dat ik
brand en neem een gletsjer waar; wie zegt dat men niet el-
ders zou kunnen zijn - maar ik ben hier; niet in staat iets te
bezitten omarm ik de wereld: Jij bent mijn houvast, be-
schermt noch bedreigt, sluit niet op en sluit niet uit; daarom
is ook mijn denkbeeld van jou dodelijk noch gezond - het
heeft me net zo min nodig als dat het me loslaat; de zintui-
gen worden bijna vervangen - waar hoor je mee, als ik geen
mond heb?; op het punt niet meer te bestaan klamp ik me
daaraan vast; in de eigenzinnigheid ‘die ik haat’ heb ik lief
‘wat ik niet heb’ - mij verlustigend in de tegenspraak doen
de paren mij pijn; ja en nee komen mij beide even verdacht
voor; zo, partner, staat en valt het dus met mij door jou.
| |
| |
| |
[Petrarca]
35
Solo e pensoso i più deserti campi
vo mesurando a passi tardi e lenti,
e gli occhi porto per fuggire intenti
ove vestigio uman l'arena stampi.
Altro schermo non trovo che mi scampi
dal manifesto accorger de le genti;
perché ne gli atti d'alegrezza spenti
di fuor si legge com'io dentro avampi:
sì ch'io mi credo omai che monti e piagge
e fiumi e selve sappian di che tempre
sia la mia vita, ch'è celata altrui.
Ma pur sì aspre vie né sì selvagge
cercar non so ch'Amor non venga sempre
ragionando con meco, et io co llui.
35
Alleen en peinzend en met trage tred
zoek ik mijn weg door de eenzaamste gebieden,
terwijl ik steeds mijn ogen scherp laat spieden
naar plaatsen waar geen mens zijn schreden zet.
Ik ken geen ander middel dat mij redt
van 't oog der mensen dat ik wil ontvlieden.
Want dat een laaiend vuur mijn bloed doet zieden,
merkt ieder die maar éven op mij let.
Ik denk dat berg en bos, rivier en veld
- en zij alleen - wel zien in welke mate
het knagen van de eenzaamheid mij kwelt.
Maar toch vind ik geen plaatsen zó verlaten
dat Liefde mij erheen niet vergezelt
om steeds met mij - en ik met haar - te praten.
| |
[Pastior]
10
Einsamer Denkvorgang; mein Pensum, der Schritt, rückt
wie ein Landvermesser langsam vor; das öde Umfeld, die
vorgerückte Zeit; aber die Augen gehn mit und schweifen,
zum Absprung bereit, über Mulden im Sand - Abwesenheit
von Körpern; das ist die Hinterlassenschaft, da bin ich abge-
schirmt von aller Neugier; denn hier fühl ich mich ausgesetzt,
leergepumpt, fast vogelfrei; innerlich glühend - auss-
erhalb des Gezetzes; wahrnehmend also und mich im
Nahbereich des Abdrucks vergewissernd, wird Nachdenken
zu einem Vorgang, der bewirkt, dass wenigstens ‘mein’ Küs-
tenstrich - ‘sein’ Sand und Busch und Stein, ‘sein’ trockenes
Flussbett - mich kenntlich macht; anders als alles andere;
doch weiter geh ich nicht - unabgesichert ist die Einsam-
keit; sonst lagert mir am Weg der lockere Vogel vielleicht nie
mehr auf, um über dies und jenes noch mit mir zu schwät-
10
Eenzaam denkproces; mijn taak, de stap, rukt als een land-
meter langzaam op; de woeste vlakte rondom, het gevorder-
de uur; maar de ogen gaan mee en dwalen, klaar voor de
sprong, over kuilen in het zand - afwezigheid van lichamen;
dat is wat zij achterlieten, ik ben er beschermd tegen alle
nieuwsgierigheid; want hier voel ik me aan mijn lot overgelaten,
uitgeput, vogelvrij bijna; inwendig brandend - buiten
de wet; al metende dus en me in de nabije omgeving van de
afdruk vergewissend, wordt nadenken een proces, dat ertoe
leidt dat op zijn minst ‘mijn’ kuststreek - ‘zijn’ zand en
struiken en steen, ‘zijn’ droge bedding - mij herkenbaar
maakt; anders dan al het andere; maar verder ga ik niet -
de eenzaamheid is niet beveiligd; anders houdt de dartele
knaap mij langs de weg misschien nooit meer in petto om
over dit en dat met mij nog eens te praten.
| |
| |
| |
[Petrarca]
236
Amor, io fallo, e veggio il mio fallire,
ma fo sì com'uom ch'arde e 'l foco ha 'n seno,
ché 'l duol pur cresce, e la ragion vèn meno
et è già quasi vinta dal martìre.
Solea frenare il mio caldo desire,
per non turbare il bel viso sereno:
non posso più; di man m'hai tolto il freno,
e l'alma desperando ha preso ardire.
Però, s'oltra suo stile ella s'aventa,
tu 'l fai, che sì l'accendi, e sì la sproni,
ch'ogni aspra via per sua salute tenta;
e più 'l fanno i celesti e rari doni,
c'ha in sé madonna. Or fa almen ch'ella il senta,
e le mie colpe a se stessa perdoni.
236
O Liefde, ik weet dat ik me heb misdragen,
maar 't is een laaiend vuur dat in me brandt.
En nu het lijden groeit, wordt het verstand
steeds meer door felle pijnen lamgeslagen.
Eens hield ik, om haar geest niet te mishagen,
mezelf en mijn verlangens in de hand,
maar nu, o Liefde, houd ik niet meer stand
tegen de wanhoop die mij op komt jagen.
En als ik me nu niet meer kan beperken,
komt dat door jou: jij hebt me ertoe gedreven
om hoe dan ook mijn welzijn te bewerken;
Maar nog veel meer door háár die heel mijn leven
vult met geluk. O moge zij dit merken
en dan míjn fouten aan zichzelf vergeven.
| |
[Pastior]
15
Knirps, ich bin dir nicht gewachsen; es geht um mein Liebes
Leben; gemeinhin dieser ‘Topf’, der schlapp macht, dies
‘Feuerchen’, an dem ich mich reibe, weil es so kümmerlich
ist; Fehlendes tut weh, und schürt, denn auch die Verursa-
chung nimmt ab - es ist die Schraube gegen die Vernunft,
die reine Folter: mit anderen Worten, ich sage mir: ‘Steck
zurück, zügle den Ansporn, belass die Formen in der Schwe-
be’ - doch ich kann es nicht, schon hast du mir mich aus der
Hand genommen, es ‘brennt’ das ‘Mark’... kein Ausweg.
Und ich schaukle dich hoch, und du schaukelst mich hoch,
über den Balken - wer ist ich? und wer ist du?; dermassen
‘erhitzt’, dermassen ‘inständig’, dass jedes rauhe Mittel recht
ist, wenn es zum guten Ende drängt; gesünder allerdings
sind, wie ich höre, ein paar himmlisch unverbrauchte Dinge,
die uns gegeben sind: macht euch bekannt - nicht meinet-
wegen; ich bin nur der Mittler.
15
Dreumes, ik ben niet tegen je opgewassen; het gaat om mijn
lief haar leven; gewoonlijk deze ‘pot’, die het opgeeft, dit
‘vuurtje’ dat tot wrijving leidt, omdat het zo armzalig is; wat
ontbreekt doet zeer, en pookt, want ook het veroorzaken
neemt af - het is de schroef tegen het verstand, de pure pijnbank:
ik zeg met andere woorden tot mezelf: ‘Doe een stap
terug, beteugel de prikkel, houd de vormen zwevend’ -
maar ik kan het niet, daar heb je mij mezelf al uit de hand
genomen, nu ‘brandt’ het ‘merg’... geen uitweg. En ik wip
je omhoog, en jij wipt mij omhoog, tot over de balk - wie is
ik? en wie is jij?; zozeer ‘verhit’, zo ‘nadrukkelijk’ ook, dat elk
ruw middel geoorloofd is, als het maar zeker tot het goede
einde leidt; gezonder natuurlijk zijn, naar ik verneem, een
paar op hemelse wijze nog niet versleten dingen, die ons ge-
geven zijn: maken jullie je bekend - niet om mij; ik ben niet
meer dan de tussenpersoon.
| |
| |
| |
[Petrarca]
190
Una candida cerva sopra l'erba
verde m'apparve, con duo corna d'oro,
fra due riviere, all'ombra d'un alloro,
levando 'l sole, a la stagione acerba.
Era sua vista sì dolce superba,
ch'i' lasciai per seguirla ogni lavoro,
come l'avaro, che 'n cercar tesoro,
con diletto l'affanno disacerba.
‘Nessun mi tócchi - al bel collo d'intorno
scritto avea di diamanti e di topazî -
libera farmi al mio Cesare parve.’
Et era 'l sol già vòlto al mezzo giorno;
gli occhi miei stanchi di mirar non sazî,
quand'io caddi ne l'acqua, et ella sparve.
190
In 't groene gras zag ik een blanke hinde
met gouden hoorns, die dichtbij een rivier
's ochtends de lommer zocht van een laurier
bij 't zachte zuchten van de voorjaarswinden.
Omdat haar zoete gratie mij verblindde,
vergat ik wat ik deed en volgde 't dier,
net als de vrek die 't uitzingt van plezier
zo gauw hij denkt ergens een schat te vinden.
‘Raak mij niet aan’, stond om haar hals geschreven
in diamanten en topazen steen,
‘want God wil mij in vrijheid laten leven.’
En reeds was 't zonlicht over 't zenit heen
en moest mijn oog zich moe gewonnen geven,
toen ík in 't water viel en zij verdween.
| |
[Pastior]
19
Sieh: eine junge Hirschkuh zwischen zwei Landschaften
über grünem Gras hereinschwebend; zwei goldene Geweihe
mit einem Sonnenaufgang in der Mitte; darüber hinaus der
Schatten von Lorbeer auf dem Zwielicht eines Aprils. In die-
sem Bilderrätsel gilt also Gewohnheit nicht; lasse alles stehen
und folge dem Tier; der Sinn, es zu besitzen, schafft den
Geiz zum Übergang - enge Mühe, leichte Freude. Löse nun
die Zeile; um den Hals liegt eine Schlinge; sie besteht aus
glitzernden Punkten. ‘Wer anfasst, ist der Dumme’. Hast du
dich dementsprechend verhalten, bist du frei und stehst vor
einem neuen Tor. Darüber vergeht die Hälfte des Tages.
Verweile mit zwei grossen Augen im Bogen zwischen einer
Sonne. Das Bild ist nicht zu Ende; du bist nicht mehr drin;
dahinter zwei Tümpel mit fehlender Hirschkuh - da bist
19
Kijk: een jonge hinde tussen twee landschappen boven groen
gras bij ons binnenzwevend; twee gouden hoorns met een
zonsopgang in het midden; bovendien nog de schaduw van
laurier op het schemerlicht van een maand april. In deze
rebus geldt gewoonte dus niet; laat alles liggen en volg het
dier; de gedachte het te bezitten brengt de hebzucht naar de
pas - nauwe moeite, gemakkelijke vreugde. Maak nu de re-
gel los; er zit een strik om de hals; hij bestaat uit glinsterende
punten. ‘Wie dit vastpakt, is erbij’. Heb je je dienovereen-
komstig gedragen, dan ben je vrij en sta je voor een nieuwe
doorgang. Daarboven gaat de helft van de dag voorbij. Blijf
een poosje met twee grote ogen in de boog tussen een zon.
Het beeld is niet voltooid; jij zit er niet meer in; daarachter
twee plassen met ontbrekende hinde - daar ben jij.
|
|