waarvan de eerste louter van belang was om mijn nieuwsgierigheid weg te nemen (uit welke mythologie stamden die zesendertig?) en de tweede van praktisch belang was (hoe spelde een Nederlander dat?). Het gaat niet om zo'n probleem dat de wereld uit is met het raadplegen van een woordenboek, maar in achteloze overmoed sloeg ik toch Ten Bruggecate er even op na: het klonk zo Engels. Nee, dus. Ook mijn Spectrum-encyclopedie zweeg over ze en de blasfemische blik op het namenregister bij Hans Joachim Störigs tweedelige filosofiegeschiedenis leverde slechts afleiding op. Mijn kinderen en katten weten zoiets niet. Dus werden de Lamed Wufniks met potlood aangemerkt als zijnde een probleem dat met hulp van buitenaf moest worden opgelost.
De Lamed Wufniks bevestigden hun reputatie door van meet af aan duidelijk te maken dat ze zich, anoniem en onbekend als ze wensten te zijn, pas na een onmethodische speurtocht zouden openbaren. Aan historici, anglisten, filosofen, aan wie maar na zijn middelbare schooltijd een studie had gevolgd die ik niet gevolgd had en dus een niet te evenaren deskundige in iets was, vroeg ik het, terloops (‘Nu je het daar over hebt...’) of bruusk (‘Zeg, luister eens, weet jij toevallig...’). Verbaasde reacties, of aarzelend zoeken in het geheugen want er is zo veel waar je wel eens van gehoord hebt.
De overige problemen werden opgelost. Nieuwe, eerst niet vermoede problemen werden opgelost of boden uitzicht op een spoedige oplossing; ook soortgelijke, naar de encyclopedie of het esoterisme riekende problemen. De Wufniks bleven over voor een tocht naar de bibliotheek als het moment daar was.
Een vertaler in de eindfase van een vertaling is monomaan en zeer hinderlijk in gezelschap. Anderen doen maar, ze hebben het over huwelijksproblemen of over wat ze van iets vinden of niet, de vertaler wil weten wat de aanspreektitels van God in het Nederlands zijn en vraagt zich af of je beter ‘esthetische werkelijkheid’ kunt zeggen of ‘esthetisch moment’. Mijn Lamed Wufniks waren altijd van de partij. Ik voelde me eigenaardig worden, een koude opportunist die door de mand valt.
(Ook K. heb ik zo van mij vervreemd. Hij wilde vriendschap of meer en wij hadden een eerste verkennend gesprek waarin ik aan het eind nog even verontschuldigend mijn Wufniks ter sprake bracht, bereid om te doen of ze niet meer dan een seconde onze aandacht waard waren, wat ze volgens hem ook niet waren, maar hij wist niet wie ze waren. De dag erop vroeg ik hem telefonisch rechtstreeks of hij de fabel van de Lamed Wufniks kende, misschien dat hij vanuit zijn discipline... Hij wist het niet, zou zoeken, vond niets, loste andere problemen voor me op en toen ik hem bij een volgende gelegenheid vroeg of hij dan misschien iemand anders kende die het zou kunnen weten, moet hij verbijsterd zijn geweest, want ik merkte dat er iets vijandigs in zijn houding was gekomen.)
De tocht naar de UB, de Universiteits Bibliotheek in Amsterdam, stond dus op het program, ditmaal niet om iets doelbewust te lenen of op te zoeken, maar als ging het om een stap in een warenhuis waar je de weg niet weet. Het onbestemde gevoel van verwildering kwam in ieder geval overeen.
Ik ken Borges en had tevoren bepaald dat drie gebieden in aanmerking kwamen als onderzoeksterrein: de Oudengelse literatuur, de Oudnoorse of IJslandse literatuur, en de kabbala. Over de Engelse of Oudengelse oorsprong van de Lamed Wufniks had K. weinig hoop gegeven en bladerend in A New English Dictionary, on historical principles, Vol. VI, L to N stond bij Lammet dan ook vermeld: ‘A kind of fishing-net’, wat zoveel inhield als: niet beet. De IJslandse letteren lijken overzichtelijk met hun skalden, kenningar en sagas, maar de details zijn des te onvindbaarder voor een niet-ingewijde. In de Norsk Biografisk Leksikon Bind VIII: niets. In de helblauwe Jón Goûnasons Islenzkar AEviskrák VI, waar het had kunnen staan tussen Einar, Olafur en Lárus Arnórssun: niets.
Met andere woorden: het moest de kabbala zijn. Wat is de kabbala? Ik overweeg, mooie gelegenheid, de chassidische verhalen van Martin Buber te bestuderen. Worden niet ook de tsaddiken, de bemiddelaars tussen god en de mens, omschreven als rechtvaardigen? Misschien kan ik beter meteen Baäl Sjem Tor nemen, de stichter van het chassidisme. Maar behalve zijn jaartallen (zeventiende eeuw) en de betekenis van zijn naam (Heer van de Goede Naam) vind ik zo gauw niets.
Dan toch maar de Thora? Of een blufvertaling. Want in de Engelse vertaling van James E. Irby heten ze Lamed Vuvniks en op p. 138 van Het boek van de denkbeeldige wezens van Borges, in het Nederlands van A. Sillevis (telefonisch onbereikbaar) Lammed Woow, met de verhelderende noot Lammed = 30; woow = 6.
Voor bluffen is het nu te laat. Ik lust ze rauw.
In een ander essay uit De cultus van het Boek vertelt Borges dat het in primitieve samenlevingen gebruikelijk is iemands naam te verbergen uit angst dat een ander op magische wijze macht over de drager zal uitoefenen. Ik kom de passage tijdens het vertalen van de bundel vaak tegen en koppel haar aan de zesendertig die niet gekend willen zijn. De kabbala indachtig, daar zal ik het toch moeten zoeken, verzin ik woordspellen waarbij een letter wegvalt met rampzalige of juist gelukzalige gevolgen. Maar de fantasie wordt niet echt gevoed. Voor iemand met een doorsnee ontwikkeling ligt het bij gebrek aan beter voor de hand zulke rechtvaardigen gewoon te zien als zesendertig Atlassen die als even zovele heipalen de wereld torsen.
De zomer voor de herfst van inlevering kwam met een ritme dat niet gevoelig was voor Lamed Wufniks, maar ze gingen als verstekelingen mee naar Drente om te voorschijn te komen bij de aanschouwing van een kraam op een rommelmarkt waar de complete Encyclopaedia Brittanica, van